Cees Hagenbeek
Nel Zijlstra
Nel Zijlstra.

tr.
met

Jan Paarlberg, zn. van Gerrit Paarlberg (tuinbouwer) en Maartje Schuijt, geb. St. Maarten op 10 jan 1933, ovl. aldaar op 11 mei 1990.

Uit dit huwelijk 5 kinderen.


Hillie Doekes
Hillie Doekes.

tr.
met

Klaas Paarlberg, zn. van Gerrit Paarlberg (tuinbouwer) en Maartje Schuijt, geb. St. Maarten op 19 feb 1928, ovl. Middelburg in 1974.

Uit dit huwelijk 5 kinderen.


Cor Pluister
Cor Pluister.

tr.
met

Janna Paarlberg, dr. van Gerrit Paarlberg (tuinbouwer) en Maartje Schuijt, geb. St. Maarten op 8 apr 1925, ovl. Heerhugowaard op 21 jun 2003.

Uit dit huwelijk 5 kinderen.


Jaap van 't Veen
Jaap van 't Veen.

tr.
met

Jaantje Paarlberg, dr. van Gerrit Paarlberg (tuinbouwer) en Maartje Schuijt, geb. St. Maarten op 8 dec 1922, ovl. Heemskerk op 26 mei 2009.

Uit dit huwelijk 4 kinderen.


Klaas Jan Paarlberg
Klaas Jan Paarlberg, geb. St. Maarten op 26 jun 1926, ovl. Schagen op 27 jul 2002.

tr.
met

Siets Zijlstra.

Uit dit huwelijk 6 kinderen.


Siets Zijlstra
Siets Zijlstra.

tr.
met

Klaas Jan Paarlberg, zn. van Gerrit Paarlberg (tuinbouwer) en Maartje Schuijt, geb. St. Maarten op 26 jun 1926, ovl. Schagen op 27 jul 2002.

Uit dit huwelijk 6 kinderen.


Chris Bakker
Chris Bakker.

tr.
met

Ita (Rosita Louise) Klusman, dr. van Willem Frederik Klusman en Leontine Christine Wilhelmine Schmidt, geb. Semarang (Java) [Indonesië] op 4 aug 1935.


Arnold van Wassenaer van Duvenvoorde
Arnold (Arent) van Wassenaer van Duvenvoorde, geb. Leiden circa 1227, Heer van Duivenvoorde, ridder 1258-1268, ovl. Wassenaar in 1280.

Arnold van Wassenaer van Duvenvoorde.
vermeld 1248.

tr. Wassenaar in 1260
met

Mehaud van Craijenhorst.

Uit dit huwelijk 6 kinderen, waaronder:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Florens  †1301 Veere  
Agnes*1259 Wassenaar †1335 Wassenaar 76



Bronnen:
1.Prometheus Kwartierstatenboek (Deel XVII), Delft, 2001 (blz. 241)

Kerstant Doedensz van Wassenaer alias van Raephorst
Kerstant Doedensz (Vader) van Wassenaer alias van Raephorst (van Wassenaer alias van Raephorst1), geb. Voorhout circa 1145, drost van Holland, ovl. circa 1189.

Kerstant Doedensz van Wassenaer alias van Raephorst.
Drossaart (Dapifer) (Drost) van Holland; vermeld 1167-1189. De drost moet een van de belangrijkste functionarissen geweest zijn aan het hof van de graaf van Holland gedurende de twaalfde en de eerste helft van de dertiende eeuw. De latijnse titel luidt dapifer, hetgeen spijsdrager betekent. De drost stond aan het hoofd van de hofhouding en was daarbij betrokken bij het beheer van het domein. In de naburige graafschappen zien we dat hij tevens zorg draagt voor de bewaking van de vorstelijke residentie, soms treedt hij op als rechter en vervangt zelfs de graaf in de curia bij de rechtspraak. Drost, Baljuw of gerechtelijk ambtenaar op het platteland. Oorspronkelijk de hoogste gerechtsambtenaar die de vorst vervangt. Verricht daarnaast allerlei administratieve werkzaamheden. De titel wordt later een erfelijke eretitel. Naam en functie gaan dan over op een ambtenaar, aangewezen door de vorst. Deze drost moet toezicht houden op gewestelijke en locale gerechtsdienaars. Daarnaast blijft hij de vorst vertegenwoordigen in de hogere jurisdictie. Ook: drossaart. Kerstant van Wassenaer een soort goeverneur van Holland - is alzo genoemd in de registers van 1167 tot 1189. Hij staat ook genoemd in de registers : "Dapifer (latijn), hetgeen wil zeggen : hij die de delicate spijzen jomt aandragen. Kerstant stond aan de leiding van de Veiligheid aan het Hof en was intens betrokken bij veiligheid van de Prinselijke Residentie. Hij heeft af en toe gefunctionneerd als Rechter (hierbij verving hij dus de Graaf van Hoilland gedurende de "curia" van het Recht. Hij was een zeer belangrijke functionaris. Zijn zoon : Philips 1 van Wassenaar en Dirk van Wassenaar. De Fam. van Wassenaar "hernoemde" zich vanaf begin 1200 "Duivenvoorde". Dit heeft dan geduurd tot aan begin 1600, toen ze zich weer van Wassenaar gingen noemen. Drossaart (Dapifer)(Drost) van Holland; vermeld 1167-1189. De drost moet een van de belangrijkste functionarissen geweest zijn aan het hof van de graaf van Holland gedurende de twaalfde en de eerste helft van de dertiende eeuw. De latijnse titel luidt dapifer, hetgeen spijsdrager betekent. De drost stond aan het hoofd van de hofhouding en was daarbij betrokken bij het beheer van het domein. In de naburige graafschappen zien we dat hij tevens zorg draagt voor de bewaking van de vorstelijke residentie, soms treedt hij op als rechter en vervangt zelfs de graaf in de curia bij de rechtspraak.

tr. (1)
met

Halewin van Leijden van Cuijck van Pendrecht, dr. van Alewijn III van Leijden van Pendrecht (burggraaf van Leiden) en Jeanne van Arkel, ovl. in 1198.

Halewin van Leijden van Cuijck van Pendrecht.
deze afstamming is niet zeker.

Uit dit huwelijk 2 zonen:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Dirk*1175 Wassenaar †1272 Heiloo 97
Philips I*1175 Voorschoten †1225  50




Bronnen:

1.Prometheus Kwartierstatenboek (Deel XVII), Delft, 2001 (blz. 241)
2.Prometheus Kwartierstatenboek (Deel XVII), Delft, 2001 (blz. 242)

Doede van Voorhout alias Foranholte
Doede (Dodo) van Voorhout alias Foranholte1 (Dudo de Furneholt), geb. Voorhout circa 1086, bezit het veerrecht over de Rijn tussen Katwijk en Zwammerdam circa 1125, ovl. voor 1161.

Doede van Voorhout alias Foranholte.
Vermogend Rijnlands edelman. Vermeld in 1101-1130. .
Vermeld in een oorkonde van 1108, waarin hij samen met de graaf en burggraaf Halewijn I van Leiden getuigt voor de bisschop van Utrecht.
Alias*: Dudo de Furneholt.
Zoon: Kerstant van Raephorst*.
Vermeld 1101-1130. Uit het "Oude register van graaf Florins" van omstreeks 1282 valt op te maken, dat hij in het bezit was van het veer over de Rijn, ter plaatse van de huidige brug Het Haagse Schouw, oudtijds genaamd Doedinxvere, en Schouw van Duivenvoorde. Nu staat echter vast, dat dit leen in oorsprong groter is geweest dan blijkt uit de optekening van omstreeks 1282. Er bestaat namelijk een oudere omschrijving van het leen die mededeelt, dat het leen omvatte "die vere twische des Rijnsover ende Zwadenburdamme", d.w.z. het veerrecht op de Rijn tussen Katwijk en Zwammerdam. Met andere woorden; Doede moet het veerrecht hebben bezeten over heel het Hollandse gedeelte van de Rijn. Een dergelijk bezit stempelt de eigenaar tot een belangrijk heerschap. Dit valt nog te illustreren met het feit dat over hetzelfde gebied van de Rijn het tolrecht vanouds in handen was van de burggraaf. Beide rechten zijn afgeleid van het landsheerlijke stoomregaal. Het belang van het Doeninxveer blijkt eveneens uit een aansluitende Middeleeuwse verkeersweg. Deze heeft men kunnen reconstrueren vanaf 's-Gravenzande via Monster, 's-Gravenhage en Wassenaar rechtstreeks naar het Schouw. Over deze gehele afstand droeg deze weg in de Middeleeuwen de naam van Rijnweg om eerst vlakbij het veer de naam Doedinxlaan (Doeslaan) te krijgen. De eigenaar en tevens naamgever van het leen zal onder de vooraanstaande Rijnlandse edelen gezocht moeten worden. Slechts een edelman komt daarvoor in aanmerking: Doede van Voorhout. De vraag rest nog, welke betekenis men er aan mag hechten dat de Rijnlandse edelman Doede zich met de achternaam "Van Voorhout" noemt. Een bezit van de ambachtsheerlijkheid kan in het eerste kwart van de twaalfde eeuw nog geen sprake zijn, een aanzienlijke vroonhof ter plaatse is niet bekend, de kerk met de tienden van Voorhout zijn reeds vroeg in handen van de abdij Egmond. Kan Doede zijn naam ontleend hebben aan een of andere betrekking tot het grafelijke kasteel, dat binnen de parochie Voorhout gelegen was, en dat we heden ten dagen nog kennen als de ruïne van Teilingen? Merkwaardig is, dat omstreeks de tijd, dat personen met de naam "Van Teilingen" voor het eerst voorkomen (1162 en 1174), verondersteld kan worden, dat belangen van de zoon van Doede, binnen Wassenaar en niet te Voorhout zijn geconcentreerd. Heeft de familie van Doede zijn rechten te Voorhout prijs gegeven ten behoeve van de aan het grafelijk huis verwante Van Teijlingen's.
Teylingen te Voorhout.
De eerste burchten in Nederland waren rond. Vele waren ontstaan uit een motte, die er uitzag als, nu nog steeds, de burcht van Leiden. Teylingen lijkt echter een gewone ronde waterburcht te zijn, die dateert uit het begin van de dertiende eeuw.
Het slot bestond aanvankelijk uit een donjon en een poorttoren met traptoren. Deze gebouwen waren verbonden met een hoge bakstenen ringmuur van ongeveer 7 meter hoogte, met een weergang op bogen. Het geheel lag in een cirkelvormige gracht. De voorburcht lag op een apart terrein voor de burcht, dat ook omgracht was. In latere jaren werd de donjon vervangen door een in de ringmuur opgenomen torenvormig bakstenen woongebouw, dat enkele verdiepingen hoog was.
Het slot werd hier gesticht ter bewaking van de Rijndijk en de weg naar Haarlem aan de rand van de toenmalige bestaande bossen. Er is wel erg veel fantasie voor nodig om deze situatie in gedachten op te roepen als je je op het terrein van de huidige burchtruïne bevindt !.
De huidige burchtruïne heeft een diameter van circa 37 meter. Aan de noordzijde bevindt zich het poortgebouw. Tegen de muur aan de oostzijde is het hoofdgebouw opgetrokken, dat nu nog een hoogte heeft van circa 19 meter. Aan de binnenzijde is de breedte daarvan ca 16 meter, aan de muurzijde circa 24 meter. De diepte van het hoofdgebouw is ongeveer 11 meter.
Een ander Teylingen, dat Oud-Teylingen heette, maar later Lokhorst werd genoemd, heeft gelegen bij Warmond.
Oorspronkelijk werd Teylingen bewoond door de Heren van Teylingen, maar het begin van de geschiedenis van Teylingen ligt nogal in het duister. Al spoedig echter verviel het slot aan de graven van Holland. Zij maakten van Teylingen de ambtswoning van de houtvesters van Holland. De bekendste bewoner van Teylingen was wel Jacoba van Beieren, die het slot ook als houtvester bewoonde. Vooral gedurende de laatste dagen van haar leven, woonde ze op Teylingen en overleed er in 1436. Aan haar herinneren nog de specifiek gevormde Jacobakannetjes uit de Middeleeuwen, die veelvuldig bij opgravingen in slotgrachten worden gevonden.
Kasteel Teylingen kreeg het in de Tachtigjarige oorlog zwaar te verduren. Vooral in de beginjaren van deze oorlog werd het slot tijdens gevechtshandelingen zwaar beschadigd. Omstreeks 1614 werd het kasteel niet meer opgeknapt, maar men bouwde op de voorburcht een gerieflijker onderkomen. Het werd een paleisachtig gebouw, dat we kennen uit een anonieme pentekening uit 1724. Ook werden rond het kasteel en het nieuwe woongebouw kasteeltuinen en een park aangelegd. De verdedigbaarheid van de burcht was in die tijd niet meer nodig. Men ging het accent leggen op een prettige bewoonbaarheid. Die voorgebouwen werden overigens omstreeks 1800 gesloopt.
Toen dan ook in 1677 de donjon opnieuw grote schade opliep, ditmaal door een brand, liet men de woontoren niet meer opknappen. Sindsdien verviel Teylingen steeds meer tot de ruïne, zoals we die nu kennen. Dat we de ruïne nu nog kunnen bewonderen, komt omdat bij een verkoop omstreeks 1800 bepaald werd dat de donjon met de ringmuur niet gesloopt mocht worden. Er werden steeds meer gronden rond de kasteelruïne verkocht, totdat er voor het kasteel nog maar een klein gedeelte overbleef.
In 1888 werd de ruïne het eigendom van de Nederlandse Staat en kwam het op de monumentenlijst te staan, zodat de ruïne van Teylingen geconsolideerd kon worden. Dank zij de oprichting van de Stichting Slot Teylingen in 1975 werd de ruïne en haar omgeving sterk verfraaid. De stichting zorgde er voor dat er met steun van het Rijk weer enkele gronden in de directe nabijheid van de slotruïne konden worden aangekocht, zodat Teylingen niet meer op een zo beperkt terrein stond. Verder zorgde de stichting er voor dat de slotgrachten opnieuw werden uitgegraven en dat er een nieuwe toegangsbrug werd gemaakt. Daarom is de ruïne van Teylingen nu een sieraad in de bollenstreek.

Eeuwenlang was Voorhout met haar bebouwing een speldenknop op de landkaart.In 1988 vierde Voorhout op grootse wijze haar 1000 jarig bestaan. Historici zijn echter niet eensluidend over het jaartal 988.De een spreekt over het Voorhout van voor 989,anderen over 1064 of zelfs 1083.Feit is dat het dorp, ook wel Foranholte genaamd, beschikte over een groot en weids bebost gebied. Het strekte zich al vroeg uit van Lisse tot Rijnbrug/Oegstgeest en van Katwijk, Noordwijk tot Sassenheim. Qua oppervlakte kon het wedijveren met Leiden. Het gebied was zeer schaars bewoond; er waren slechts een paar honderd Voorhouters, voornamelijk landarbeiders.Van een dorpscentrum was beslist geen sprake. Deze ontwikkelde zich pas in eind 1800.
Volgens evangelische aantekeningen van de abdij van Egmond schonken op 6 mei 988 Dirk II , een van de Hollandse graven , en zijn gemalin de kerk van Voorhout aan de abdij. In 1064 zou in een open brief aan Keizer Hendrik IV over een kerk en kapel in Voorhout gesproken worden. De uit tufsteen opgetrokken christelijke kapel werd toen met de Heerlijkheid Foranholte aan het bisdom Utrecht geschonken. Twaalf jaar later werd de parochie Vorenholte bij de abdij beleend. Als dochterkerk behoorde ook Sassenheim onder Voorhout, In 1083 bevestigde graaf Dirk V in Flandria de schenkingsoorkonden van zijn voorvaderen.
Bekende adellijke geslachten kwamen in de vroege middeleeuwen voor in het toen beboste Voorhout. Al in 1283 zien we de adellijke families Nagel, Boekhorst en van Teijlingen. Onder de Nagels trof men ruim twee eeuwen lang schouten. In de ambachtrekeningen van Voorhout van 1459 is al sprake van”Jan Naghels voor die bregge. De huidige Nagelbrug is overigens niet de oorspronkelijke. Deze lag over de Dinsdagse Wetering, de waterwegverbinding tussen Noordwijk, Sassenheim en Warmond, een honderd meter terug. In de volkstaal noemde men de oude in 1967 gesloopte Nagelbrug wel de Lage of Oude Schoolbrug. De Hoge of Nagelbrug is in 1657 voor fl.195.- tegelijk met het graven van de Haarlemmertrekvaart, gebouwd. Uit die periode stamt ook de in 1971 gesloopte herberg en regthuis De Bonte Koe.
Aan het einde van de twaalfde eeuw woonde op het slot Teijlingen het aanzienlijke geslacht van Teijlingen. Heer Willem overleed in maart 1244. Voor zover bekend liet hij vier kinderen na. Bijna veertig jaar later overleed Willems zoon Willem. Het slot en de andere leengoederen vervielen aan de graaf van Holland en aangezien de overledene kinderloos was,was er geen opvolging. Floris V schonk daarop het huis Teijlingen aan de weduwe van Heer Albrecht van Voorne. Een kleindochter van de graaf, de welbekende Jacoba van Beieren vestigde zich in 1428 op Teijlingen. Jacoba overleed acht jaar later.
Naast Teijlingen kende Voorhout in de veertiende eeuw het slot Boekhorstburg of ook wel Boekenburg genoemd. Nadat Jan van der Boekhorst in 1400 overleed ontving zijn zoon Jan Florisz. Het slot en bijbehorend land ter grootte van bijna 181/2 morgen (ca 16 ha) en twintig gaarden. In 1468 kreeg hij de onderscheiding “Het recht van zwanendrift” ( recht tot het houden van zwanen ), tot de Franse revolutie slechts voorbehouden aan de adel. Het oorspronkelijke Boekhorst is bij een laatste oplaaien van de Hoekse en Kabeljouwse twisten verwoest. Er werd een kleiner huis gebouwd, waarvan het twijfelachtig is of de eigenaars er ooit in hebben gewoond. Daarnaast kende Voorhout enige grote hofsteden, zoals de Hooghkamer en Oosthout.
De bewoning was eeuwenlang schaars. De abdij beschikte hier in 1339 wel over een aantal huizen. Rond de vijftiende eeuw telde men veertig haardsteden en 160 communicanten. 29 gezinnen betaalden belasting. De anderen waren arm of edel “die niet en geven”. Tijdens de Franse revolutie telde Voorhout niet meer dan 331 inwoners, voornamelijk Katholiek. Na de beeldenstorm van 1566 kerkten zij te Sassenheim. Doordat er weinig Hervormden voor bestuursfuncties waren, bleven deze functies veelal in Katholieke handen. In 1795 kwam aan deze vorm van bestuur met schout en schepenen een einde. Het ambacht en de heerlijkheid Voorhout werden opgeheven en het Liberté, Egalité en Fraternité volgden. Voorhout werd een gemeente. Twaalf jaar later verdween de Franse overheersing, Voorhout werd opgeheven en tot 1818 bij Sassenheim gevoegd. Toen kwam Voorhout weer op eigen benen te staan. De gemeente telde 400 inwoners.
Na jarenlang de Katholieke kerkgang in Sassenheim gedoogd te hebben, ontstond in 1856, na bijna 300 jaar, weer een Voorhoutse parochie: De Heilige Bartholomeus. De Hervormde kerk verkocht voor fl.1700.- het oude gedeelte van de kerk aan de Katholieken . In de periode is de buitenplaats Schoonoord gebouwd en weer gesloopt. Zij moest plaats maken voor het seminarie Hageveld . Na het vertrek van de priesters diende het beeldbepalende pand aan de Leidse Vaart tot het eind van de jaren zeventig als Bisschoppelijke Nijverheidsschool.
Hij werd vermeld 1101 - ca 1130 en hij  wordt ook genoemd in de Fontes Egmundenses, in een serie transacties door abt Wouter (1130-1161). Het veerrecht dat hij had wordt zo omschreven: "Die vere twischen des Rijnovers ende Zwadenburdamme".

In een van de oudste geschiedbronnen van de abdij Egmond, het Liber Sancti Adalberti (Het "Liber Sancti Adalberti", uitgegeven door O. Opperman, in: Fontes Egmundenses (werken Historisch Genootschap, 3e serie, no. 61), Utrecht, 1933, blz. 66-94; volgens de uitgever samengesteld in 1214), staan o.m. enige optekeningen over goederentransacties, die tot stand gebracht zijn door abt Walter. Deze regeerde van 1130 tot zijn dood in 1161.
Eén van deze transacties is vooral interessant, omdat ze een persoon met de vertrouwde naam Kerstant (Cristancius) betreft. Gezien de tijd en de exclusiviteit van de naam, kan dit betrekking hebben op de latere drossaart. De optekening gaat over de verkoop van een land te Heemskerk van Kerstant zoon van Doede (Cristancio filio Dodonis) en een schenking door deze voor de ziel van zijn zoon Gerard. Tevens blijkt ook voor de ziel van Doede een rente geschonken te zijn gevestigd op land in Voorhout (zie bijlage 1). Van de drie genoemde personen Kerstant, zijn vader Doede en zijn zoon Gerard, is dus alleen de eerste nog in leven ten tijde van de transactie. Kan nu deze Kerstant identiek zijn met de veronderstelde stamvader van de Wassenaer’s en Raephorsten?.
Voor de behandeling hiervan moeten we de aandacht vestigen op het goederenbezit van de Van Wassenaer’s, en wel speciaal de grafelijke lenen. Een vroege opgave van de lenen, die de heer Van Wassenaer van de graaf in leen hield, is te vinden in het "Oude Register van graaf Florens" (circa 1282). Naast de ambachtsheerlijkheden van Voorschoten, Wassenaar en Ketel vindt men er vermeld diverse tolopbrengsten, het huis ter Horst, de hof te Wassenaar, landbezit, jaarrenten en tienden en als laatste in de rij "Dodinsvere" (zie bijlage 2). Dit betreft het veerrecht over de Rijn, later aangeduid als het Schouw van Duivenvoorde en Het Haagsche Schouw (G. 't Hart: Het Haagse Schouw, in Leids Jaarboekje, 1967, blz. 143-159). Op de plaats ligt thans een brug. De naam Dodinsvere is in dit verband van groot belang. Andere vormen ervan zijn Doedinsvere, Doedijnsveer.
Het aansluitend stuk straatweg richting 's Gravenhage heette in de achttiende eeuw nog Doedincxlaen (ook Doeslaan). Wanneer we deze naam ontleden, dan kan de verklaring niet anders zijn, dan dat hier aangeduid wordt het veer van Doede. Met deze Doede moet een vorige eigenaar van het veer bedoeld zijn. Dit betekent, dat de heer Van Wassenaer omstreeks 1282 een leen in bezit heeft, dat vroeger aan een Doede behoorde. Beseffen we nu dat de Hollandse lenen in die tijd vrijwel uitsluitend rechte lenen waren, dan hebben we deze Doede onder de rechte, mannelijke voorouders van Dirk heer van Wassenaer te zoeken.
Combineren we dit gegeven met de optekening in het Liber Sancti Adalberti, waar Kerstant de zoon van Doede vermeld wordt, die dezelfde persoon moet zijn als Kerstant de drost van Holland en beschouwen we deze als de vader van Dirk de oudste van Raephorst en nemen we voorts in overweging, dat volgens de verklaring van omstreeks 1365 de Van Raephorsten van een jongere zoon Van Wassenaer afstammen, dan menen we hiermee de afstamming van de Van Wassenaer’s uit de drost van Holland Kerstant, zoon van Doede, te hebben aangetoond.

De stamvader Doede.

Tot nu toe is de stamvader Doede slechts terloops ter sprake gekomen. Uit het "Liber Sancti Adalberti" weten we, dat hij de vader van Kerstant is geweest en uit het "Oude Register van graaf Florens" ca. 1282 valt op te maken, dat hij in het bezit was van het veer over de Rijn, ter plaatse van de huidige brug Het Haagse Schouw, oudtijds genaamd Doedinxvere en Schouw van Duivenvoorde. Nu staat echter vast, dat dit grafelijk leen in oorsprong groter is geweest dan blijkt uit de optekening van ca. 1282. Er bestaat namelijk een oudere omschrijving van het leen die mededeelt, dat het leen omvatte:.
",die vere twischen des Rijnsover ende Zwadenburdamme" (deze uitvoeriger omschrijving komt voor in een opgave van de lenen, die heer Arent van Duvenvoirde hield van de heer Van Wassenaer, in het leenregister Wassenaer AA, folio 4 verso. Naar uit dit en ook andere gegevens blijkt, had de heer Van Wassenaer het leen van het veerrecht aan de heer Van Duivenvoorde in achterleen uitgelgeven. Deze leenband zou tot het einde van het leenstelsel blijven bestaan. Vandaar de naam Schouw van Duivenvoorde. Met genoemde heer Arent van Duvenvoirde is waarschijnlijk bedoeld degene die in 1248-1268 vermeld wordt), d.w.z. het veerreoht op de Rijn tussen Katwijk en Zwalmmerdam. Met andere woorden: Doede moet het veerrecht bezeten hebben over heel het Hollandse gedeelte van de Rijn. Een dergelijk bezit stempelt de eigenaar tot een belangrijk heerschap. Dit valt nog te illustreren met het feit, dat over hetzelfde gebied van de Rijn het tolrecht vanouds in handen was van de burggraaf. Beide rechten zijn afgeleid van het landsheerlijke stroomregaal (S. J. Fockema Andreae, De Oude Rijn, in: Rechtskundige opstellen. . . aangeboden aan Prof. Mr. E. M. Meyers, Zwolle, 1935, p. 699-715. De auteur vergist zich door te menen (p. 702), dat het veerrecht "door den burggraaf in achterleen gegeven was aan den heer van Wassenaer". Uit de in ons artikel genoemde bronnen blijkt zonneklaar, dat de heer van Wassenaer het leen hield van de graaf van Holland, maar het op zijn beurt weer in achterleen had uitgegeven aan de heer van Duivenvoorde).Het belang van het Doedinxveer blijkt eveneens uit de aansluitende Middeleeuwse verkeersweg. Deze heeft men kunnen reconstrueren vanaf 's Gravenzande via Monster, 's-Gravenhage en Wassenaar reohtstreeks naar het Schouw (zie de reconstructie van het tracé van de Rijnweg: H. Hardenberg, Lugdunum Batavorum, een vergelijkende studie, in: Jaarboek Die Haghe 1942, p. 168, noot 1, en de aanvulling hierop van P. J. van Breemen, De Heer Leyden en de topografie van den Haag, in: Jaarboek Die Haghe 1947, p. 115-165). Over deze gehele afstand droeg deze weg in de Middeleeuwen de naam van Rijnweg om eerst vlakbij het veer de naam Doedinxlaan (Doeslaan) te krijgen.
De eigenaar en tevens naamgever van het leen zal onder de vooraanstaande Rijnlandse edelen gezocht moeten worden.
Slechts één edelman komt daarvoor in aanmerking: Doede van Voorhout, die vanaf 1101 tot circa 1130 vermeld wordt.
Niet weinig meen ik deze identificatie aannemelijk te achten, wanneer we zien, dat voor de ziel van Doede, de vader Kerstant, een schenking gedaan is van een rente, gevestigd op land in Voorhout, naar het "Liber Sancti Adalberti" ons mededeelt ("quatuor uncie in F’orenholte date pro anima Dodonis"). Merkwaardig is ten slotte, dat Doede van Voorhout enkele keren in één adem genoemd wordt met de burggraaf van Leiden. Beiden zijn blijkens een oorkonde van 1108 tot de edelvrijen te rekenen.
Het onderzoek toont thans aan, dat beiden leenmannen zijn over de belangrijkste rechten van de landsheerlijke rivier, die haar naam heeft gegeven aan het aangrenzende land.
Beide leenmannen zullen tot de belangrijkste edelen van Rijnland gerekend mogen worden. De vraag rest nog, welke betekenis men er aan mag hechten dat de Rijnlandse edelman Doede zich met de achternaam Van Voorhout noemt. Een bezit van de ambachtsheerlijkheid kan in het eerste kwart van de twaalfde eeuw nog geen sprake zijn, een aanzienlijke vroonhof ter plaatse is niet bekend, de kerk met de tienden van Voorhout zijn reeds vroeg in handen van de abdij Egmond.
Kan Doede zijn naam ontleend hebben aan een of andere betrekking tot het grafelijke kasteel, dat binnen de parochie Voorhout gelegen was, en dat we heden ten dage nog kennen als de ruïne van Teilingen? Merkwaardig is, dat omstreeks de tijd, dat personen met de naam Van Teilingen voor het eerst voorkomen (1162 en 1174), we kunnen veronderstellen, dat belangen van de zoon van Doede, binnen Wassenaar en niet te Voorhout zijn geconcentreerd. Heeft de familie van Doede zijn rechten te Voorhout prijs gegeven ten behoeve van de aan het grafelijk huis verwante Van Teilingen’s?.

Bijlage 1.

Opgave van enige transacties ten tijde van Abt Walter van Egmond (overl. 1161), opgetekend in het liber Sancti Adalberti.
(De pluribus possessionibus per venerabilem patrem Walterum abbatem Hecmundensem venditis et permutatis, et preciis inde receptis in meliores usus conversis).
A Cristancio filio Dodonis emit terram in Hemecekerke sex unc. persolventem, et ibidem idem Cristancius pro anima filii sui Gerardi dedit terram Sancto Adalberto tres unc. persolventem. Isdem domnus abbas Walterus vendidit terram in Haregan quatuor unc. solventem, que pertinebat ad capellam sancte Marie in Ecmunda, et cum eodem precio addita pecunia emit ab Athelheida et filiis suis Volperto et Everardo de Noirthe terram in Eksmundelf iacentem duodecim et dimidiam unc. persolventem, ex quibus dedit sancte Marie octo unc. pro quatuor. Iste octo uncie in Esknundelf et quatuor uncie in Forenholte date pro anima Dodonis pertinent ad capellam sancte Marie in Ecmunda.
Ontleend aan 0. Opperman, Fontes Egmundenses (Werken Historisch Genootschap, 3de serie, no. 61), Utrecht, 1933, p. 85-86.

Bijlage 2.

Opgave van lenen door de Heer van Wassenaar (Heer Dirk van Wassenaer), in leen gehouden van de Graaf van Holland,.
circa 1282.
Dominus de Wassenare officium de Vorscoten et de Wassenare. Officium inden Ketel. Theloneum nundinarum in Vorscoten. Theloneum de Vlerdinghen. Jn nundinis hyemalibus et estiuis cum theloneo fori ebdomodalis. Theloneum etiam quod hulc tolne dicitur.
Zeedrifte, de (litore) aggere marino siue de stipite apud Catwiic vsque Woudrikem vt dicit, domino comite negante. Decimam in Hatscampe. Decimam in Zutermere. Mansionem suam apud Horst cum terris et appenditijs. Curiam de Wassenare, cum terra in qua fundata est. Jnsuper terram de Sceveninghe et in Venhuizen. Totam terram que Veen appellatur de terra Ludolfi vsque ad terram Symonis, Preng. Jn Willemsvene triginta virgss veni. Dimidietatem munitionis de Rosenberg. Quinque lb. annuatim de theloneo de Ghervliete. Quatuor lb. annuatim de precaria in Pinacker. Bona etiam que sita sunt super Hernesse. Triginta duo iugera terre que sita sunt iuxta domum Bartholomei de Made. Otto lb. de Hilnergheest. Decimam de Sloet busc et de Scuren. Decimam in Ekendunis cum minuta decima. Decimam apud Weteringghe. Adhuc ibidem aliam decimam. Jnsuper ahhuc tertiam decimam in eodem loco cum minuta decima. Minutam decimam in Rysewiic. Vehiculum siue verscip in Leyden, et Dodinsvere.
Ontleend aan S. Muller Hz, Het oude register van graaf Florens, in: Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap, 22 (1901), no. 3.


Hij krijgt een zoon:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Kerstant*1145 Voorhout †1189  44



Bronnen:
1.Prometheus Kwartierstatenboek (Deel XVII), Delft, 2001 (blz. 242)
2.Het ontstaan van Leiden. (B 021), Freek Lugt, Primavera Pers, 978-90-5997-126-4, Leiden, 2012 (blz. 76)
3.Rijnland in de donkere eeuwen (B 051), Freek Lugt, Primavera, Leiden, 2021 (blz. 251)

Jacob van Raephorst van burggraaf Leiden
Jacob van Raephorst van burggraaf Leiden1,2,3,4, geb. Rijnsburg circa 1180, burggraaf van Leiden (1201-1241), ovl. Leiden circa 1242.

Jacob van Raephorst van burggraaf Leiden.
vermeld 1201-1241, in 1223 als getuige gevolgd door.
broer Dirk. 1241, item dese burchgrave Jacob voirsz, doe hij oflivich wort liet hij een dochter, die nam die graeflicheyt van Hollant in voechdijen ende gaf der joncfrouwen voirsz. in huwelike enen jongen broeder tot  Kuyck ." Een circa 1420 door de familie opgestelde verklaring, geregistreerd in het Leenregister Wassenaer.


Hij krijgt een dochter:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Christina*1220 Leiden †1271 Leiden 51



Bronnen:
1.Afgeschermd, Periodiek, Kon. Ned. Gen. voor Geslacht- en Wapenkunde, ‘s-Gravenhage, vanaf 1883
2.Het ontstaan van Leiden. (B 021), Freek Lugt, Primavera Pers, 978-90-5997-126-4, Leiden, 2012 (blz. 76)
3.Het goed van Oegstgeest (B 151), F.H. Lugt, Uitgeverij Ginkgo, 978-90-71256-09-7, Leiden, 2009 (blz. 189)
4.Rijnland in de donkere eeuwen (B 051), Freek Lugt, Primavera, Leiden, 2021 (blz. 251)
5.Rijnland in de donkere eeuwen (B 051), Freek Lugt, Primavera, Leiden, 2021 (blz. 237)
6.Rijnland in de donkere eeuwen (B 051), Freek Lugt, Primavera, Leiden, 2021 (blz. 252)

Dirk van Raephorst
Heer Dirk van Raephorst ridder1, geb. Wassenaar in 1175, ovl. Heiloo gesneuveld bij de slag tegen de West Friezen op 27 aug 1272.

Heer Dirk van Raephorst ridder.
vermeld 1221-1227.


Hij krijgt een zoon:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Kerstant*1227  †1322  95



Bronnen:
1.Het goed van Oegstgeest (B 151), F.H. Lugt, Uitgeverij Ginkgo, 978-90-71256-09-7, Leiden, 2009 (blz. 193)
2.Prometheus Kwartierstatenboek (Deel XVII), Delft, 2001 (blz. 241)

Kerstant Dircksz van Raephorst
Kerstant Dircksz (Kerstant) van Raephorst ridder, geb. circa 1227, ovl. circa 1322.

Kerstant Dircksz van Raephorst ridder.
vermeld 1238 vermeld vanaf 1280. Hij bekleedde belangrijke functies in.
het landsbestuur onder de graven Floris V en Willem III.
Zijn grafelijke lenen zijn opgesomd in,,Het Oude Register van graaf Florens. In 1290 draagt hij Raephorst met de woning aan de graaf op, om er weer mee beleend worden.
Dirck (ridder) van Raephorst, zoon van Kerstant Doedenszn. (Drost van Holland) van Wassenaer Alias Van Raephorst and N.N.
Dirck van Raephorst. Ridder. Vermeld vanaf 1221, wanneer hij voor het eerst verschijnt in een oorkonde, tot 1227. Hij bezit de tienden van Alautgeest te Monster, gekocht van de Abdij van Rijnsburg.
Zoon van Halewijn III van Leiden en Jeanne van Arkel.
Volgens Felix Victor Goethals heeft Halewijn III van Leiden drie zoons: Halewijn, Jacob en Filips. Hij stelt dit in zijn boek uit 1850: Dictionnaire généalogique et héraldique Dictionnaire des familles nobles du royaume de Belgique.


Hij krijgt 2 zonen:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Gerard*1253 Wassenaar †1328 Wassenaar 74
Dirk     



Bronnen:
1.Het goed van Oegstgeest (B 151), F.H. Lugt, Uitgeverij Ginkgo, 978-90-71256-09-7, Leiden, 2009 (blz. 193)

Gerard Kerstantszn van Raephorst
Gerard Kerstantszn (Gerrit) (Gerard Kerstantszn) van Raephorst, geb. Wassenaar circa 1253, Baljuw van Kennemerland, ovl. Wassenaar op 8 jan 1328.

Gerard Kerstantszn van Raephorst.
gesneuveld samen met o.a. zijn broer Dirk op een mislukte.
tocht van Floris V tegen de Westfriezen, vermeld 1267.

tr. in 1273
met

Agnes van Duivenvoorde, dr. van Arnold van Wassenaer van Duvenvoorde (Heer van Duivenvoorde, ridder 1258-1268) en Mehaud van Craijenhorst, geb. Wassenaar circa 1259, Vrouwe van Heulestein, ovl. Wassenaar in 1335.

Uit dit huwelijk 3 kinderen:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Dirk*1280 Wassenaar    
Gerrit*1290     
Sophia*1279 Wassenaar †1337  58


Dirk van Raephorst
Dirk van Raephorst ridder1.

Dirk van Raephorst ridder.
vermeld van 1328 tot 1343/4. Zijn afstammelingen zouden het goed Raephorst tot het uitsterven van de famiiie in het midden van de zeventiende eeuw in bezit houden.



Bronnen:

1.Afgeschermd, Periodiek, Kon. Ned. Gen. voor Geslacht- en Wapenkunde, ‘s-Gravenhage, vanaf 1883

Asnarius III de Foix et de Comminges
Asnarius III Conde de Foix et de Comminges, geb. circa 890, ovl. circa 940.


Hij krijgt een zoon:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Arnaud I  †957   


Raduph le Timide de Guader
 
Raduph le Timide de Guader, geb. Norfolk [Groot Brittanië] in 1033, Comte de Hereford - Seigneur de Montfort et de Gaël (35), ovl. op 21 dec 1075.


Raduph le Timide de Guader.
Raoul 1er de Hereford - de Gaël.

Il vit en Angleterre. Fit Chât. Gaël/Montfort 1091.

Il hérite de son père avant 1069 et succède au titre de comte d'Est-Anglie. Le patrimoine familial comprend la grande baronnie bretonne de Gaël, une seigneurie compacte à l'ouest et au nord-ouest de Rennes et au sud de Dol, qui comprenait à cette époque Montfort et Montauban. Elle s'étendait à l'ouest jusqu'à Trémorel, et comprenait pas moins de quarante paroisses. Ses possessions en Angleterre sont particulièrement vastes, car en plus des terres de son père, il reçoit de surcroît les terres d'Eadgifu la Belle, une importante propriétaire terrienne anglo-saxonne. Ses domaines s'étendent dans l'Essex et le Cambridgeshire en plus du Lincolnshire, du Norfolk et du Suffolk. Ses terres sont inféodées à de nombreux Bretons qui l'ont accompagné en Angleterre.

En 1065, il est avec Conan II de Bretagne quand il assiège Riwallon, seigneur de Dol, en son château de Combourg5. En 1069, il repousse les Danois qui attaquent Norwich. Ceux-ci venaient soutenir la rébellion anglo-saxonne dans le nord. Celle-ci est balayée par une campagne de dévastation de Guillaume le Conquérant.

Raoul est l'instigateur d'un complot contre le roi pour des raisons obscures. Il a longtemps été dit que l'origine de la révolte était le refus du roi d'accepter le mariage, mais il a été montré qu'il n'en était rien. Leur motif est peut-être plus simplement qu'ils sont mécontents de la réduction de leurs pouvoirs dans leurs régions respectives d'Est-Anglie et des marches galloises en faveur des officiers royaux. Le complot prend forme durant la cérémonie de mariage, et Waltheof, comte d'Huntingdon et de Northumbrie est impliqué.

La révolte tourne rapidement au désastre, car les comtes ont très peu de soutien en Angleterre. Les seuls soutiens que Raoul a en Est-Anglie sont ses vassaux bretons. Il est rapidement mis en déroute par l'armée royale menée par Geoffroy de Montbray, l'évêque de Coutances, l'évêque Odon de Bayeux, Guillaume Ier de Warenne et Richard de Bienfaite. Il se réfugie à Norwich, puis fuit par la mer. Il laisse sa femme Emma tenir le château pendant trois mois contre le siège de l'armée. Elle obtient un sauf-conduit pour elle et ses partisans pour quitter le pays. Les hommes capturés après la mise en déroute des hommes du comte rebelle sont mutilés, Roger de Breteuil est emprisonné à vie, et Waltheof de Northumbrie est exécuté en 1076. Une flotte de Danois que Raoul avait sollicité, menée par Knut, le fils du roi Sven II de Danemark, arrive alors que la rébellion est finie. Il se réfugie dans sa seigneurie de Gaël où ses terres sont hors d'atteinte de Guillaume le Conquérant2. En 1076, il rejoint un soulévement breton contre le duc Hoël II de Bretagne et Guillaume le Conquérant2. En septembre 1076, Guillaume le Conquérant voulant empêcher l'établissement d'un pouvoir hostile tout près de la frontière occidentale de son duché l'assiège dans le château de Dol. Malgré tous ses efforts pour prendre le château, Dol tient2. C'est alors que le roi de France Philippe Ier voyant une opportunité à saisir dans cette situation vient à sa rescousse de Dol2. Son intervention est un succès complet. Le Conquérant doit lever le siège et s'enfuir rapidement. Ses pertes en hommes et en matériel sont très lourdes2. Cette défaite est le premier revers sérieux qu'il subit en France depuis plus de vingt ans2. Elle écorne même sa réputation, et ses adversaires se voient donner l'opportunité de pousser plus loin leur avantage7. Raoul de Gaël reste un seigneur puissant et bien établi. Il fait construire le château de Montfort 8.

Raoul répond à l'appel de la première croisade et combat au siège de Nicée à la bataille de Dorylée (1097). Il meurt avant la chute de Jérusalem en juillet 1099. Sa femme Emma et son fils Alain meurent aussi durant la croisade. Son fils Guillaume († 1119) lui succède, et à sa mort sans descendance, c'est son cadet Raoul qui reçoit le patrimoine. Guillaume de Gaël revendiquera l'honneur de Breteuil en Normandie en droit de sa mère.

tr.
met

Gytha de Gaël, dr. van Erec Seigneur de Gaël (Chevalier - Seigneur de Montfort La Canne), geb. Gaël [Frankrijk] in 1024, Dame de Montfort de Bretagne, ovl. in Engeland in 1099.

Gytha de Gaël.
Gael est un fief qui était par le passé résidence des rois de Domnonée. Cet apanage de Gael provient d'un démembrement des terres de la maison souveraine de Bretagne dont descend N de Gael épouse de Ralph de Guader.Mais l'on ne sait avec précision si ce fief a été apporté en dot par N de Gael, ou se trouvait déjà dans la maison de Gael de Montfort qui provient déjà par elle-même des rois de Bretagne.".

Uit dit huwelijk een zoon:


 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Raoul*1052 Norfolk [Groot Brittanië] †1096  44


Melendes
Melendes 1, geb. circa 1175.

Melendes .
Vermeld 15 nov 1229: Dirk van Wassenaar verkoopt zijn rechten op de hof van wijlen vrouwe Meilend aan graaf Floris IV en doet daar ten overstaan van de mannen van de graaf afstand van.

tr. circa 1194
met

Philips I van Wassenaer2,3, zn. van Kerstant Doedensz van Wassenaer alias van Raephorst (drost van Holland) en Halewin van Leijden van Cuijck van Pendrecht, geb. Voorschoten circa 1175, Heer van Wassenaar, ovl. circa 1225.

Philips I van Wassenaer.
De bronnen verschillen over de moeder(s) van de kinderen van Philips I. Aangenomen is dat dit Agnes Persijn is. Melindes was waarschijnlijk zijn eerste vrouw. Het eerst wordt hij vermeld in 1200 onder de getuigen bij het verdrag van graaf Dirk VII van Holland met hertog Hendrik I van Brabant. In 1203 komt er in het graafschap weer beroering. Graaf Dirk VII laat bij zijn overlijden slechts een dochter na, Ada. Gravin Aleid had echter een plan gesmeed om door een huwelijk van haar dochter met Lodewijk, graaf van Loon, het graafschap uit handen van graaf Willem I (de broer van Dirk VII) te houden. Bijna alle Hollandse edelen bewilligden hierin, behalve Philips van Wassenaar en enkele ministralen. Zelfs Willem van Teylingen en Wouter van Egmond stemden aanvankelijk toe, hoewel ze iets later met Philips de leiders zullen zijn van de groep edelen, die zich tegen de opvolging van Ada verzetten (de Loonse oorlog). De vroegtijdige en duidelijke stellingname van Philips in 1203 ten gunste van graaf Willem I kan verklaard worden uit een bijzondere band tussen vorst en edelman, die gelagen kan zijn gedurende de gemeenschappelijke deelname aan de kruistocht in 1189 en het verblijf in het Oosten. In 1205 komt hij voor als getuigen bij de verkoop van twee hoeven aan de abdij te Rijnsburg en zegelde in 1223 de schenkingsbrief, waarbij de weduwe van graaf Willem I aan deze abdij 50 pond Hollands gaf, voor de ziel van haar overleden man. Philips stierf omstreeks 1225.

Uit dit huwelijk een zoon:


 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Dirk I*1195 Voorschoten †1258  63



Bronnen:
1.Oorkondenboek van Holland en Zeeland van 1222 tot 1256, deel 2 (B 045), Oorkondenboek van Holland en Zeeland II, Dr. J.G. Kruisheer, van Gorcum, Assen, 1986 (blz. 90)
2.Afgeschermd, Periodiek, Kon. Ned. Gen. voor Geslacht- en Wapenkunde, ‘s-Gravenhage, vanaf 1883
3.Prometheus Kwartierstatenboek (Deel XVII), Delft, 2001 (blz. 241)

Theodoricus Persijn
Dirck (Theodoricus) Persijn.

Dirck (Theodoricus) Persijn.
Heeft een dochter , die met een van Wassenaer getrouwd zou zijn. Als vader van Agnes komt veeleer in aanmerking de Gijsbrecht Persijn, door Schotanus genoemd in verband met het beleg, in 1196 door de Bisschop van Utrecht voor de stad Coevorden geslagen. Na verovering van 'de schans' werd deze door de Bisschop ter bewaring in handen gegeven van 'Gijsbrecht Persijn - een Hollandschen Ridder - die de Drenthen wijselijck ende vredelijck berechtede.Volgens Mr. A. N. baron de Vos van Steenwijk, Het geslacht de Vos van Steenwijk in het licht van de Drentse adel (Assen, 1976, p. 25), werd overigens het rechtsgezag over heel Drenthe aan Gijsbrecht Persijn opgedragen.
Vrouw centraal in opvolgingskwestie, Dordrecht 4 november 1203; na dertien jaar het bewind in Holland te hebben gevoerd is graaf Dirk VII overleden. Er schijnt geen enkele regeling te zijn getroffen voor zijn opvolging en wie daarvoor in aanmerking komt is onzeker. Het probleem is des te groter omdat Dirk geen zonen heeft nagelaten, maar alleen een dochter, Ada. Erfelijkheid van graafschappen in de mannelijke lijn is sinds lang een algemeen erkend recht geworden, maar opvolging door een vrouw bij gebrek aan mannelijke erfgenamen is nauwelijks geregeld. Gebruiken op dat gebied zijn er evenmin, want het is immers nog nooit eerder voorgekomen. Ada's recht op de troon - voor zover dat er al is - wordt op het ogenblik betwist door haar oom Willem, de broer van haar vader. Ada's moeder, Aleid van Kleef, ziet Willem echter liever niet op de troon en het verhaal gaat dat het Aleid van Kleef is geweest die heeft verhinderd dat Dirk nog tijdens zijn leven de opvolging van zijn broer Willem heeft geregeld. De geruchten gaan bovendien dat Ada in aller ijl aan graaf Lodewijk van Loon zal worden uitgehuwelijkt, zodat hij in naam van Ada kan opvolgen. Lodewijk is nu al in Dordrecht, dus hij moet aan de grens de dood van Dirk hebben staan afwachten. Het ziet er naar uit dat een groot deel van de Hollanders Willem, de zoon van Floris III, als troonopvolger zal kiezen. Vooral de adel in Zeeland en de boeren in Kennemerland hebben weinig op met graaf Lodewijk, een vreemdeling, zoals zij ook weinig moesten hebben van Aleid van Kleef, een gravin die eveneens van buitenlandse afkomst is. Eigenlijk had de Duitse keizer als leenheer in deze opvolgingskwestie moeten beslissen, maar er is op het ogenblik geen; er zijn slechts twee koningen die elkaar de kroon betwisten en zelf in een hevige troonstrijd verwikkeld zijn. Zij laten het de heren hier zelf uitvechten. Daar zal het wel op uitdraaien, want Lodewijk is niet van plan Holland zomaar op te geven.

tr.
met

Bartrade Arnoutsdr Spiker, dr. van Arnout Spiker en Immegonda .

Uit dit huwelijk een zoon:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Jan I*1153  †1224 Egmond 71


Bartrade Arnoutsdr Spiker
Bartrade Arnoutsdr Spiker.

tr.
met

Dirck (Theodoricus) Persijn.

Dirck (Theodoricus) Persijn.
Heeft een dochter , die met een van Wassenaer getrouwd zou zijn. Als vader van Agnes komt veeleer in aanmerking de Gijsbrecht Persijn, door Schotanus genoemd in verband met het beleg, in 1196 door de Bisschop van Utrecht voor de stad Coevorden geslagen. Na verovering van 'de schans' werd deze door de Bisschop ter bewaring in handen gegeven van 'Gijsbrecht Persijn - een Hollandschen Ridder - die de Drenthen wijselijck ende vredelijck berechtede.Volgens Mr. A. N. baron de Vos van Steenwijk, Het geslacht de Vos van Steenwijk in het licht van de Drentse adel (Assen, 1976, p. 25), werd overigens het rechtsgezag over heel Drenthe aan Gijsbrecht Persijn opgedragen.
Vrouw centraal in opvolgingskwestie, Dordrecht 4 november 1203; na dertien jaar het bewind in Holland te hebben gevoerd is graaf Dirk VII overleden. Er schijnt geen enkele regeling te zijn getroffen voor zijn opvolging en wie daarvoor in aanmerking komt is onzeker. Het probleem is des te groter omdat Dirk geen zonen heeft nagelaten, maar alleen een dochter, Ada. Erfelijkheid van graafschappen in de mannelijke lijn is sinds lang een algemeen erkend recht geworden, maar opvolging door een vrouw bij gebrek aan mannelijke erfgenamen is nauwelijks geregeld. Gebruiken op dat gebied zijn er evenmin, want het is immers nog nooit eerder voorgekomen. Ada's recht op de troon - voor zover dat er al is - wordt op het ogenblik betwist door haar oom Willem, de broer van haar vader. Ada's moeder, Aleid van Kleef, ziet Willem echter liever niet op de troon en het verhaal gaat dat het Aleid van Kleef is geweest die heeft verhinderd dat Dirk nog tijdens zijn leven de opvolging van zijn broer Willem heeft geregeld. De geruchten gaan bovendien dat Ada in aller ijl aan graaf Lodewijk van Loon zal worden uitgehuwelijkt, zodat hij in naam van Ada kan opvolgen. Lodewijk is nu al in Dordrecht, dus hij moet aan de grens de dood van Dirk hebben staan afwachten. Het ziet er naar uit dat een groot deel van de Hollanders Willem, de zoon van Floris III, als troonopvolger zal kiezen. Vooral de adel in Zeeland en de boeren in Kennemerland hebben weinig op met graaf Lodewijk, een vreemdeling, zoals zij ook weinig moesten hebben van Aleid van Kleef, een gravin die eveneens van buitenlandse afkomst is. Eigenlijk had de Duitse keizer als leenheer in deze opvolgingskwestie moeten beslissen, maar er is op het ogenblik geen; er zijn slechts twee koningen die elkaar de kroon betwisten en zelf in een hevige troonstrijd verwikkeld zijn. Zij laten het de heren hier zelf uitvechten. Daar zal het wel op uitdraaien, want Lodewijk is niet van plan Holland zomaar op te geven.

Uit dit huwelijk een zoon:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Jan I*1153  †1224 Egmond 71