Cees Hagenbeek
Anna von Schlesien-Glogau
Anna von Schlesien-Glogau, geb. circa 1240, ovl. München [Duitsland] op 25 jun 1271.

tr. op 24 aug 1260
met

Ludwig 'der Strenge' van Beieren1,2, zn. van Otto II (der Erlauchte) Hertog van Beieren (paltsgraaf aan de Rijn) en Agnes Welf van de Palts, geb. Heidelberg op 13 apr 1229, ovl. aldaar op 2 feb 1294, tr. (2) met Maria van Brabant, dr. van Hendrik II hertog van Brabant van Lotharingen (ridder 1226, hertog van Lotharingen en Brabant, markgraaf van Antwerpen 1235) en Maria von Schwaben von Hohenstaufen. Uit dit huwelijk 6 kinderen.

Ludwig 'der Strenge' van Beieren.
Overhaastige hertog onthoofdde zijn eega.

Daar sta je dan als hertog van Beieren: heb je net uit jaloezie je vrouw laten onthoofden, blijkt je woede te berusten op een misverstand. Het overkwam hertog Lodewijk van Beieren in 1256. Hij had de nek van Maria van Brabant op het hakblok laten leggen omdat hij dacht dat ze vreemdging met een van zijn ridders. Dat bleek helaas een vergissing. Zijn echtgenote was hij kwijt, maar hij had een bijnaam gewonnen: de Strenge.
Hoe kwam het tot deze tragedie? Lodewijk was afkomstig uit het vooraanstaande Zuid-Duitse adelgeslacht Wittelsbach. Hij deed als tiener al mee met de oorlogen van zijn vader Otto III. Toen die in 1253 overleed, deelden Lodewijk en zijn broer het hertogdom Beieren in tweeën: Lodewijk kreeg Oberbayern en werd ook graaf van de Keur-Palts, wat hem een stem gaf in de verkiezing van de Rooms-Duitse koning.
De Palts bestond uit een lappendeken van gebiedjes, waar altijd wel een conflict uit te vechten was. Lodewijk was hier in 1256 op veldtocht toen een boodschapper zijn kamp bereikte. De ruiter had twee brieven van Maria van Brabant bij zich: één voor de hertog en één voor Hendrik I Raugraf, een wapenbroeder van Lodewijk.
In de brief aan haar man schreef Maria dat ze hoopte op zijn snelle thuiskomst. De brief aan Hendrik was wat uitgebreider. De hertogin vroeg hem goed op de hertog te passen en hem heelhuids terug te brengen. Als Hendrik dat deed, aldus Maria, dan zou ze hem de gunst verlenen waarom hij haar al zo lang gevraagd had.
Beide brieven waren met dezelfde kleur lak verzegeld en de boodschapper vergiste zich: hij gaf de hertog de brief die eigenlijk voor Hendrik bedoeld was. Lodewijk las de woorden van Maria en ontstak in toorn. Wat voor gunst werd hier in het vooruitzicht gesteld?!.
Hij vermoedde dat zijn echtgenote en ondergeschikte een affaire hadden en galoppeerde ziedend naar de burcht Mangoldstein, waar Maria verbleef. Zijn jaloezie was onterecht. De gunst waarvan sprake was, betrof het voorrecht voor Hendrik om Maria met Du in plaats van Sie te mogen aanspreken.
Eenmaal bij Maria aangekomen, was Lodewijk niet te overtuigen van de onschuld van zijn vrouw. Hij liet haar vrijwel meteen onthoofden, samen met twee van haar hofdames en de kasteelheer die om clementie voor Maria had gesmeekt.


Bronnen:

1.NRC Handelsblad (NRC), dagblad, Vlaamse Mediahuis, Bart Funnekotter, Amsterdam
2.Genealogie van Nassau (B 150), ir B.T. Wilschut, Uitgeverij Kronieken, 978-90-8860-0005-0, Amsterdam, 2009 (blz. 13)

Konrad I von Schlesien-Glogau
Konrad I von Schlesien-Glogau, geb. tussen 1228 en 1231, ovl. tussen 18 apr 1273 en 9 okt 1274 .

tr.
met

Salomé van Polen, geb. voor 1236, ovl. na 1265.

Uit dit huwelijk 2 kinderen:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Anna*1240  †1271 München [Duitsland] 30
Heinrich I*1251  †1309  58


Salomé van Polen
Salomé van Polen, geb. voor 1236, ovl. na 1265.

tr.
met

Konrad I von Schlesien-Glogau, geb. tussen 1228 en 1231, ovl. tussen 18 apr 1273 en 9 okt 1274 .

Uit dit huwelijk 2 kinderen:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Anna*1240  †1271 München [Duitsland] 30
Heinrich I*1251  †1309  58


Heinrich I (III) van Silezie-Glogau
Heinrich I (III) van Silezie-Glogau, geb. tussen 1251 en 1260, ovl. op 9 dec 1309.

tr.
met

Mathilde von Braunschweig, dr. van Albrecht I "de Lange" Herzog von Brunswijk-Lüneburg en Elisabeth van Brabant, ovl. tussen 1317 en 29 jan 1319 .

Uit dit huwelijk een dochter:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Beatrix*1290  †1324 München [Duitsland] 34


Mathilde von Braunschweig
Mathilde von Braunschweig, ovl. tussen 1317 en 29 jan 1319 .

tr.
met

Heinrich I (III) van Silezie-Glogau, zn. van Konrad I von Schlesien-Glogau en Salomé van Polen, geb. tussen 1251 en 1260, ovl. op 9 dec 1309.

Uit dit huwelijk een dochter:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Beatrix*1290  †1324 München [Duitsland] 34



Bronnen:
1.Oorkondenboek van Holland en Zeeland van 1222 tot 1256, deel 2 (B 045), Oorkondenboek van Holland en Zeeland II, Dr. J.G. Kruisheer, van Gorcum, Assen, 1986 (blz. 672)

Albrecht I "de Lange" von Brunswijk-Lüneburg
Albrecht I "de Lange" Herzog von Brunswijk-Lüneburg1 (van Braunschweig), geb. tussen 1236 en 24 jun 1244 , ovl. tussen 15 aug 1279 en 31 dec 1308 , begr. Braunschweig.

Albrecht I "de Lange" Herzog von Brunswijk-Lüneburg.
der Grosse, 1265 Landgraf v.Hessen, 1252 Vormund des Bruders, 1267 Teilung mit dem Bruder, Stifter des älteren Hauses Braunschweig Hertog van Brunswijk-Lüneburg (1251-1269), Hertog van Brunswijk-Wolfenbüttel (1269-1279).

Albrecht I van Brunswijk bijgenaamd de Lange (circa 1236 - 15 augustus 1279) was van 1252 tot 1269 hertog van Brunswijk-Lüneburg en daarna van 1269 tot aan zijn dood hertog van Brunswijk-Wolfenbüttel. Hij behoorde tot het huis Welfen en was de oudst overlevende zoon van hertog Otto I van Brunswijk-Lüneburg en diens echtgenote Mathilde, dochter van markgraaf Albrecht II van Brandenburg.
Na de dood van zijn vader in 1252 erfde Albrecht samen met zijn jongere broer Johan I het hertogdom Brunswijk-Lüneburg, dat ze gezamenlijk bestuurden.
Op 31 mei 1267 kwamen Albrecht en zijn broer Johan overeen om hun gezamenlijke domeinen onderling te verdelen. In 1269 vond deze verdeling plaats: Albrecht kreeg het hertogdom Brunswijk-Wolfenbüttel en Johan behield de overgebleven gebieden van het hertogdom Brunswijk-Lüneburg.

tr. (1) in 1254
met

Elisabeth van Brabant, dr. van Hendrik II hertog van Brabant van Lotharingen (ridder 1226, hertog van Lotharingen en Brabant, markgraaf van Antwerpen 1235) en Sophie van Thuringen, geb. in 1243, ovl. op 9 okt 1261.

Uit dit huwelijk een dochter:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Mathilde  †1317   

tr. (2) in 1263
met

Adelheid Monferrato, dr. van Bonifatius II Monferrato, geb. circa 1242, ovl. circa 1284.

Uit dit huwelijk een dochter:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Mathilde*1276  †1318  41



Bronnen:
1.Oorkondenboek van Holland en Zeeland van 1222 tot 1256, deel 2 (B 045), Oorkondenboek van Holland en Zeeland II, Dr. J.G. Kruisheer, van Gorcum, Assen, 1986 (blz. 672)

Elisabeth van Brabant
Elisabeth van Brabant, geb. in 1243, ovl. op 9 okt 1261.

tr. in 1254
met

Albrecht I "de Lange" Herzog von Brunswijk-Lüneburg3 (van Braunschweig), zn. van Otto I von Braunschweig-Lüneburg (hertog Brunswijk-Lüneburg) en Mathilde van Brandenburg, geb. tussen 1236 en 24 jun 1244 , ovl. tussen 15 aug 1279 en 31 dec 1308 , begr. Braunschweig.

Albrecht I "de Lange" Herzog von Brunswijk-Lüneburg.
der Grosse, 1265 Landgraf v.Hessen, 1252 Vormund des Bruders, 1267 Teilung mit dem Bruder, Stifter des älteren Hauses Braunschweig Hertog van Brunswijk-Lüneburg (1251-1269), Hertog van Brunswijk-Wolfenbüttel (1269-1279).

Albrecht I van Brunswijk bijgenaamd de Lange (circa 1236 - 15 augustus 1279) was van 1252 tot 1269 hertog van Brunswijk-Lüneburg en daarna van 1269 tot aan zijn dood hertog van Brunswijk-Wolfenbüttel. Hij behoorde tot het huis Welfen en was de oudst overlevende zoon van hertog Otto I van Brunswijk-Lüneburg en diens echtgenote Mathilde, dochter van markgraaf Albrecht II van Brandenburg.
Na de dood van zijn vader in 1252 erfde Albrecht samen met zijn jongere broer Johan I het hertogdom Brunswijk-Lüneburg, dat ze gezamenlijk bestuurden.
Op 31 mei 1267 kwamen Albrecht en zijn broer Johan overeen om hun gezamenlijke domeinen onderling te verdelen. In 1269 vond deze verdeling plaats: Albrecht kreeg het hertogdom Brunswijk-Wolfenbüttel en Johan behield de overgebleven gebieden van het hertogdom Brunswijk-Lüneburg.

Uit dit huwelijk een dochter:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Mathilde  †1317   



Bronnen:
1.Afstammingsreeksen van de Hertogen van Brabant (B 009), Vic Hamers, Rob Dix en Zeno Deurvorst, NGV, 978-90-72771-08-7, Woerden, 2006 (blz. 127)
2.Afstammingsreeksen van de Hertogen van Brabant (B 009), Vic Hamers, Rob Dix en Zeno Deurvorst, NGV, 978-90-72771-08-7, Woerden, 2006 (blz. 144)
3.Oorkondenboek van Holland en Zeeland van 1222 tot 1256, deel 2 (B 045), Oorkondenboek van Holland en Zeeland II, Dr. J.G. Kruisheer, van Gorcum, Assen, 1986 (blz. 672)

Adalheim von Wormgau
 
Adalheim graaf von Wormgau, geb. in 680, Comte de Wormsgau et Lorsch, ovl. in 764.

relatie
met

Mayence von Lorsch, dr. van Liévin von Trier (Bisschop in Trier, Reims en Laon) en Willigarde van Beieren, geb. circa 685, ovl. circa 768.

Uit deze relatie een dochter:


 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Willeswint*710  †765  55


Gerard Prouningh van Deventher
Gerard Prouningh van Deventher, geb. Vught in 1577, ged. 's-Hertogenbosch op 5 jan 1577, luitenant-commandant, ovl. voor 19 nov 1643.

Gerard Prouningh van Deventher.
luitenant-commandant op slot Loevestein, benoemd door François Doubleth, waagmeester in den Bosch.

tr.
met

Cornelia Cornelisdr Bacx van Wijtfliet.

Uit dit huwelijk een zoon:


 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Cornelis*1610 's-Hertogenbosch †1667 Hooidonk 56


Cornelia Cornelisdr Bacx van Wijtfliet
Cornelia Cornelisdr Bacx van Wijtfliet.

tr.
met

Gerard Prouningh van Deventher, geb. Vught in 1577, ged. 's-Hertogenbosch op 5 jan 1577, luitenant-commandant, ovl. voor 19 nov 1643.

Gerard Prouningh van Deventher.
luitenant-commandant op slot Loevestein, benoemd door François Doubleth, waagmeester in den Bosch.

Uit dit huwelijk een zoon:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Cornelis*1610 's-Hertogenbosch †1667 Hooidonk 56


Heijlwich Millinck van Gerwen
Heijlwich Millinck van Gerwen.

Heijlwich Millinck van Gerwen.
Heijlwich dochter van Joncker Lambrecht MILLINCK van GERWEN bij Anna van BREMPT, voor de ene helft en Mr Jacob van der CAMMEN, licentiaet in de beide rechten, raad en rentmeester van 's-Hertogenbosch en Joncker Herman van de MIDDEGAEL namens de minderjarige kinderen van wijlen Joncker Lambrecht. MILLINCK van GERWEN de Jonge, zoon van Joncker Lambrecht MILLINCK van GERWEN de Oude bij Geertruijd van DOERNE zijn huisvrouw, voor de andere helft, gaan erfdeling aan van de goederen van wijlen Joncker Lambrecht MILLINCK van GERWEN en Anna van BREMPT, te Gestel..
RA 1856 15.3.1619 f 21.


Peter van Gerwen
Jonker Peter van Gerwen, ovl. in 1628.

tr.
met

Anna Millinck van Gerwen, dr. van Lambert Millinck van Gerwen (heer van Avestein) en Geertruijde van Doern, ged. op 28 apr 1603, tr. (1) met Evert van Vlierden. Uit dit huwelijk geen kinderen.


Eustachius van Gerwen
Eustachius van Gerwen, geb. circa 1500.

Eustachius van Gerwen.
rentmeester van Cuyck, verkocht het kasteeltje van Rixtel, leenman van de Hertog van Brabant voor het goed „Cruysschot".

tr.
met

Mechteld van der Wiel.

Uit dit huwelijk een zoon:


 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Peter  †1628   


Mechteld van der Wiel
Mechteld van der Wiel.

tr.
met

Eustachius van Gerwen, geb. circa 1500.

Eustachius van Gerwen.
rentmeester van Cuyck, verkocht het kasteeltje van Rixtel, leenman van de Hertog van Brabant voor het goed „Cruysschot".

Uit dit huwelijk een zoon:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Peter  †1628   


Jan van Gerwen
Jan van Gerwen.


Philips van Artois
Philips van Artois.

tr.
met

Maria van Berry.

Uit dit huwelijk een dochter:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Glaudia*1392  †1425 Dijon [Frankrijk] 33


Maria van Berry
Maria van Berry.

tr.
met

Philips van Artois.

Uit dit huwelijk een dochter:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Glaudia*1392  †1425 Dijon [Frankrijk] 33


Maria van Beieren
Maria van Beieren.

tr. Wenen [Oostenrijk] op 26 aug 1571
met

Karel van Oostenrijk, geb. Wenen [Oostenrijk] op 3 jun 1540, ovl. Graz op 10 jul 1590.

Uit dit huwelijk 2 kinderen:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Margaretha*1584 Graz †1611 Madrid [Spanje] 26
Ferdinand II*1578 Graz †1637 Wenen [Oostenrijk] 58


Ferdinand II van Oostenrijk
Kaiser Ferdinand II van Oostenrijk, geb. Graz op 9 jul 1578, keizer van Oostenrijk, ovl. Wenen [Oostenrijk] op 15 feb 1637.

Kaiser Ferdinand II van Oostenrijk.
Streng katholische Erziehung (Jesuiten in Ingolstadt, die ihm einen unversöhnlichen Hass gegen den Protestantismus einflössten, so dass er zu Loreto vor dem Altar der Mutter Gottes freiwillig das feierliche Gelübde ablegte, den Katholizismus um jeden Preis wieder zur allein herrschenden Religion in seinen Staaten zu machen) -> F. wurde überzeugter Anhänger der Gegenreformation. 1596 Regierungsantritt in Steiermark u. Kärnten; Vorsatz: Ausrottung des Protestantismus. Wiederaufnahme der klassischen Einkreisungspolitik Karls V. gegen Frankreich. 1617 und 1618 Königskrönung in Böhmen und Ungarn durch Versprechen F.s, die Religionsfreiheit und Selbstverwaltung zu erhalten. Aber Nichteinhaltung der Versprechen durch F. 23.5.1618 `Fenstersturz zu Prag' = Auftakt zum Böhmischen Aufstand. 26.8.1619 Wahl des reformierten Kurfürsten Friedrich V.von Kurpfalz zum König. 2 Tage (28.8.1619) später: Wahl und Krönung Ferdinands in Sachsen u. Brandenburg zum König und Kaiser. Diese Wahl verdankte er nur der Spaltung des protestantischen Lagers (in Lutheraner und Calvinisten). Oktober 1619 Zustandekommen eines Militärbündnisses zwischen katholischen Fürsten und Spanien zwecks Niederwerfung Böhmens und der österreich. Protestanten. Vernichtende Niederlage des böhm. Heeres am 8.11.1620 (Schlacht am Weissen Berge) vor Prag durch die Liga. Gleichzeitig Besetzung der linksrheinischen Pfalz durch spanische Truppen. Durchsetzung der Gegenreformation in Böhmen und Oberösterreich mit drakonischer Härte. Auswanderung Tausender aus diesen Gebieten. Rekatholisierung von Bistümern, Reichsstädten und Domkapiteln. Gegenreaktion einzelner protestantischer Fürsten -> Verlagerung des Krieges nach Mittel- u. Norddeutschland. Günstling Ferdinands, Wallenstein, verschaffte F. die Möglichkeit, sich durch Aufstellung eines kaiserl. Heeres von der Abhängigkeit zur Liga zu befreien. F. konnte nun habsburgische Interessen verfolgen. 1621 in Tirol. Am 6.3.1629 Erlaß eines Restitutionsediktes durch Kaiser -> Befehl zur Rückgabe der seit 1552 säkularisierten oder eingezogenen Bistümer, Kirchengüter und Klöster an kathol. Kirche. Aber auch kathol. Fürsten befürchteten, daß dieses Edikt von F. und Wallenstein für Eigeninteressen genutzt würde. Bedrohung der Unabhängigkeit der Fürsten durch Militärmonarchie. Da erhoben sich aber seine bisherigen Verbündeten, die Fürsten der Liga, gegen ihn und zwangen ihn 1630 in Regensburg zur Entlassung Wallensteins und zur Verminderung der kaiserlichen Truppen. Juli 1630 Landung des protestant. Königs Gustav II. Adolf von Schweden an der Ostseeküste -> rascher Vormarsch seines Heeres -> Zerfall der kathol. Liga. Demütigender Vertrag mit Wallenstein. F. wurde vom angeblichen Verrat Wallensteins überzeugt und ordnete Gefangennahme W.s. an. Oberbefehl über sein Heer erhielt nun sein Sohn Ferdinand II. 6.9.1634 entscheidende Niederschlagung der Schweden und ihrer dt. Verbündeten in Schlacht bei Nördlingen. 1635 (Prag) Friedensschluß mit Sachsen -> weitgehende Zugeständnisse an Protestanten u. Stärkung der verfassungsmäßen kaiserlichen Rechte. Brandenburg, Weimar und Anhalt traten diesem Vertrag bei. Baden, Württemberg u. Hessen-Kassel verbündeten sich mit Frankreich. Kriegserklärung Frankreichs Mai 1635 an Spanien und Habsburg. 22.12.1636 in Regensburg - Wahl des Sohnes F.s. zum röm. König.
+15.2.1637 an der Wassersucht. Beigesetzt im Mausoleum in Graz. F. war von kleiner, gedrungener Gestalt, heiter und freundlich gegen seine Umgebung. Seine Gutmütigkeit artete oft in Schwäche, namentlich gegenüber gewissenlosen Beamten, aus; durch seine masslose Freigebigkeit zerrüttete er trotz seiner einfachen Lebensweise seine Finanzen. Er war fleissig und gewissenhaft in der Erfüllung seiner Regentenpflichten, aber unselbständig in seinen Meinungen und ganz abhängig von seinen Räten und Beichtvätern. Der Kirche und ihren Dienern war er mit Fanatismus ergeben und der Sieg der katholischen Religion über die Ketzer sein höchstes Ziel. Vgl. Khevenhüller, Annalen Ferdinands II. (2. Aufl. 1716-26, 12 Bde.); Hurter, Geschichte Ferdinands II. (Schaffh. 1850-64, 11 Bde.).

  • Vader:
    Karel van Oostenrijk, geb. Wenen [Oostenrijk] op 3 jun 1540, ovl. Graz op 10 jul 1590, tr. Wenen [Oostenrijk] op 26 aug 1571 met

tr.
met

Maria Anna van Beieren, geb. München [Duitsland] op 8 dec 1574, ovl. Graz op 8 mrt 1616.

Uit dit huwelijk een zoon:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Ferdinand III*1608 Graz †1657 Wenen [Oostenrijk] 48


Maria Anna van Beieren
Maria Anna van Beieren, geb. München [Duitsland] op 8 dec 1574, ovl. Graz op 8 mrt 1616.

tr.
met

Kaiser Ferdinand II van Oostenrijk, zn. van Karel van Oostenrijk en Maria van Beieren, geb. Graz op 9 jul 1578, keizer van Oostenrijk, ovl. Wenen [Oostenrijk] op 15 feb 1637.

Kaiser Ferdinand II van Oostenrijk.
Streng katholische Erziehung (Jesuiten in Ingolstadt, die ihm einen unversöhnlichen Hass gegen den Protestantismus einflössten, so dass er zu Loreto vor dem Altar der Mutter Gottes freiwillig das feierliche Gelübde ablegte, den Katholizismus um jeden Preis wieder zur allein herrschenden Religion in seinen Staaten zu machen) -> F. wurde überzeugter Anhänger der Gegenreformation. 1596 Regierungsantritt in Steiermark u. Kärnten; Vorsatz: Ausrottung des Protestantismus. Wiederaufnahme der klassischen Einkreisungspolitik Karls V. gegen Frankreich. 1617 und 1618 Königskrönung in Böhmen und Ungarn durch Versprechen F.s, die Religionsfreiheit und Selbstverwaltung zu erhalten. Aber Nichteinhaltung der Versprechen durch F. 23.5.1618 `Fenstersturz zu Prag' = Auftakt zum Böhmischen Aufstand. 26.8.1619 Wahl des reformierten Kurfürsten Friedrich V.von Kurpfalz zum König. 2 Tage (28.8.1619) später: Wahl und Krönung Ferdinands in Sachsen u. Brandenburg zum König und Kaiser. Diese Wahl verdankte er nur der Spaltung des protestantischen Lagers (in Lutheraner und Calvinisten). Oktober 1619 Zustandekommen eines Militärbündnisses zwischen katholischen Fürsten und Spanien zwecks Niederwerfung Böhmens und der österreich. Protestanten. Vernichtende Niederlage des böhm. Heeres am 8.11.1620 (Schlacht am Weissen Berge) vor Prag durch die Liga. Gleichzeitig Besetzung der linksrheinischen Pfalz durch spanische Truppen. Durchsetzung der Gegenreformation in Böhmen und Oberösterreich mit drakonischer Härte. Auswanderung Tausender aus diesen Gebieten. Rekatholisierung von Bistümern, Reichsstädten und Domkapiteln. Gegenreaktion einzelner protestantischer Fürsten -> Verlagerung des Krieges nach Mittel- u. Norddeutschland. Günstling Ferdinands, Wallenstein, verschaffte F. die Möglichkeit, sich durch Aufstellung eines kaiserl. Heeres von der Abhängigkeit zur Liga zu befreien. F. konnte nun habsburgische Interessen verfolgen. 1621 in Tirol. Am 6.3.1629 Erlaß eines Restitutionsediktes durch Kaiser -> Befehl zur Rückgabe der seit 1552 säkularisierten oder eingezogenen Bistümer, Kirchengüter und Klöster an kathol. Kirche. Aber auch kathol. Fürsten befürchteten, daß dieses Edikt von F. und Wallenstein für Eigeninteressen genutzt würde. Bedrohung der Unabhängigkeit der Fürsten durch Militärmonarchie. Da erhoben sich aber seine bisherigen Verbündeten, die Fürsten der Liga, gegen ihn und zwangen ihn 1630 in Regensburg zur Entlassung Wallensteins und zur Verminderung der kaiserlichen Truppen. Juli 1630 Landung des protestant. Königs Gustav II. Adolf von Schweden an der Ostseeküste -> rascher Vormarsch seines Heeres -> Zerfall der kathol. Liga. Demütigender Vertrag mit Wallenstein. F. wurde vom angeblichen Verrat Wallensteins überzeugt und ordnete Gefangennahme W.s. an. Oberbefehl über sein Heer erhielt nun sein Sohn Ferdinand II. 6.9.1634 entscheidende Niederschlagung der Schweden und ihrer dt. Verbündeten in Schlacht bei Nördlingen. 1635 (Prag) Friedensschluß mit Sachsen -> weitgehende Zugeständnisse an Protestanten u. Stärkung der verfassungsmäßen kaiserlichen Rechte. Brandenburg, Weimar und Anhalt traten diesem Vertrag bei. Baden, Württemberg u. Hessen-Kassel verbündeten sich mit Frankreich. Kriegserklärung Frankreichs Mai 1635 an Spanien und Habsburg. 22.12.1636 in Regensburg - Wahl des Sohnes F.s. zum röm. König.
+15.2.1637 an der Wassersucht. Beigesetzt im Mausoleum in Graz. F. war von kleiner, gedrungener Gestalt, heiter und freundlich gegen seine Umgebung. Seine Gutmütigkeit artete oft in Schwäche, namentlich gegenüber gewissenlosen Beamten, aus; durch seine masslose Freigebigkeit zerrüttete er trotz seiner einfachen Lebensweise seine Finanzen. Er war fleissig und gewissenhaft in der Erfüllung seiner Regentenpflichten, aber unselbständig in seinen Meinungen und ganz abhängig von seinen Räten und Beichtvätern. Der Kirche und ihren Dienern war er mit Fanatismus ergeben und der Sieg der katholischen Religion über die Ketzer sein höchstes Ziel. Vgl. Khevenhüller, Annalen Ferdinands II. (2. Aufl. 1716-26, 12 Bde.); Hurter, Geschichte Ferdinands II. (Schaffh. 1850-64, 11 Bde.).

Uit dit huwelijk een zoon:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Ferdinand III*1608 Graz †1657 Wenen [Oostenrijk] 48