Cees Hagenbeek
Bermudo II Ordonez Rey de León
Don Bermudo II Ordonez Rey de León, ovl. in 999.

Don Bermudo II Ordonez Rey de León.
el Gotoso, Rey de Léon, Oviedo i Galicia, madre: Elvira Gonzalez? Guntroda?

tr. (1)
met

Doña Elvira García, dr. van Don García Fernández Conde de Castilla en Abba ? , ovl. in dec 1017.

Uit dit huwelijk een zoon:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Alfonso V*996  †1028  31

tr. (2)
met

Velasquita Ramirez.

Uit dit huwelijk een dochter:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Cristina     


Elvira García
Doña Elvira García, ovl. in dec 1017.

tr.
met

Don Bermudo II Ordonez Rey de León, zn. van Ordono III Ramírez Rey de León en Doña Urraca Fernández, ovl. in 999.

Don Bermudo II Ordonez Rey de León.
el Gotoso, Rey de Léon, Oviedo i Galicia, madre: Elvira Gonzalez? Guntroda?

Uit dit huwelijk een zoon:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Alfonso V*996  †1028  31


Ordono III Ramírez Rey de León
Ordono III Ramírez Rey de León, ovl. in aug 956.

tr.
met

Doña Urraca Fernández, dr. van Don Fernán González Conde soberano de Castilla en Infanta Dona Sancha Sanchez Condesa Soberana de Castilla.

Uit dit huwelijk een zoon:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Bermudo II  †999   


Wladislaw II van Polen
Wladislaw II van Polen, geb. in 1105, ovl. tussen 30 mei 1159 en 2 jun 1159 .

Wladislaw II van Polen.
Wygnaniec, aus Polen vertrieben, 1139 Herzog v. Schlesien (Ksiaz Krakowski), 1142/1146 abgesetzt.

Wladislaus II, de Balling (Pools: Wladyslaw II Wygnaniec) (Krakau, Polen, 1105 – 30 mei, 1159, Altenburg, Duitsland) was de eerste groothertog van Polen. Hij was de zoon van Boleslaw III Scheefmond, hertog van Polen, en Zbislava, dochter van Svjatopolk II van Kiev.
Wladislaus huwde Agnes van Babenberg, van Oostenrijk (1125), dochter van markgraaf Leopold III van Oostenrijk. Ze hadden samen drie zoons, Mieszko, Koenraad en Boleslaw I de Lange en één dochter, Richeza van Polen, die trouwde met Alfons VII, koning van Castilië en Leon.
Na de dood van zijn vader, Boleslaw III Scheefmond, werd Wladislaus II, als oudste zoon, groothertog van Polen. Hij beheerste de groothertogelijke provincies Hertogdom Krakau en Gniezno en ook zijn erfprovincië Silezië.
In 1146 werd Wladislaus II tot ballingschap gedreven door zijn jongere broers, en in 1159 stierf hij in Duitsland als balling.
In 1163 werd de provincie Silezië geschonken aan Wladislaus's zonen door de hertog van Polen Boleslaw IV de Kroesharige. Daarop werd Silezië opgedeeld in wel 17 afzonderlijke hertogdommen onder Wladislaus' afstammelingen en opvolgers, totdat diens lijn uitstierf in 1675.

tr.
met

Agnes van Oostenrijk, dr. van Leopold III "de Heilige" van Oostenrijk von Boll en Agnes van Waiblingen der Salier, geb. voor 1113, ovl. op 25 jan 1157.

Agnes van Oostenrijk.
begraben in Pforta, +(24./25).1.[1160,1163]?

Uit dit huwelijk 2 kinderen:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Richza*1135 Krakau [Poland] †1185 Everstein [Duitsland] 50
Boleslaw I*1127  †1201  74



Bronnen:
1.Genealogie der Graven van Holland (DEK/HOL), Dr. A.W.E. Dek, Europese Bibliotheek, Zaltbommel, 1969 (blz. 14)

Agnes van Oostenrijk
Agnes van Oostenrijk, geb. voor 1113, ovl. op 25 jan 1157.

Agnes van Oostenrijk.
begraben in Pforta, +(24./25).1.[1160,1163]?

tr.
met

Wladislaw II van Polen, zn. van Boleslaw III van Polen en Sbyslawa Swjatopolkowna Nowgorodskaja?, geb. in 1105, ovl. tussen 30 mei 1159 en 2 jun 1159 .

Wladislaw II van Polen.
Wygnaniec, aus Polen vertrieben, 1139 Herzog v. Schlesien (Ksiaz Krakowski), 1142/1146 abgesetzt.

Wladislaus II, de Balling (Pools: Wladyslaw II Wygnaniec) (Krakau, Polen, 1105 – 30 mei, 1159, Altenburg, Duitsland) was de eerste groothertog van Polen. Hij was de zoon van Boleslaw III Scheefmond, hertog van Polen, en Zbislava, dochter van Svjatopolk II van Kiev.
Wladislaus huwde Agnes van Babenberg, van Oostenrijk (1125), dochter van markgraaf Leopold III van Oostenrijk. Ze hadden samen drie zoons, Mieszko, Koenraad en Boleslaw I de Lange en één dochter, Richeza van Polen, die trouwde met Alfons VII, koning van Castilië en Leon.
Na de dood van zijn vader, Boleslaw III Scheefmond, werd Wladislaus II, als oudste zoon, groothertog van Polen. Hij beheerste de groothertogelijke provincies Hertogdom Krakau en Gniezno en ook zijn erfprovincië Silezië.
In 1146 werd Wladislaus II tot ballingschap gedreven door zijn jongere broers, en in 1159 stierf hij in Duitsland als balling.
In 1163 werd de provincie Silezië geschonken aan Wladislaus's zonen door de hertog van Polen Boleslaw IV de Kroesharige. Daarop werd Silezië opgedeeld in wel 17 afzonderlijke hertogdommen onder Wladislaus' afstammelingen en opvolgers, totdat diens lijn uitstierf in 1675.

Uit dit huwelijk 2 kinderen:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Richza*1135 Krakau [Poland] †1185 Everstein [Duitsland] 50
Boleslaw I*1127  †1201  74


Sbyslawa Swjatopolkowna Nowgorodskaja?
Sbyslawa Swjatopolkowna Nowgorodskaja?, geb. tussen 1085 en 1090, ovl. voor 1114.

Sbyslawa Swjatopolkowna Nowgorodskaja?.
bei Schwennicke aus Konkubinat.

tr.
met

Boleslaw III van Polen1 (Krol Polski), zn. van Wladyslaw "Scheefmond" I Herman van Polen en Judith van Bohemen (Hertogin van Polen), geb. op 20 aug 1086, ovl. op 28 okt 1138.

Boleslaw III van Polen.
Krzywousty, 1102 ksiaze polski, Krol?, Herr von Breslau, Krakau und Sentomir, führte wiederholt Kriege gegen die Pommern, welche er grösstenteils zur Unterwerfung und zur Annahme des durch Otto von Bamberg eingeführten Christentums zwang, schlug 1109 einen Angriff Kaiser Heinrichs V. zurück, unterwarf sich aber demselben 1110 und huldigte 1134 dem Kaiser Lothar. Als sein Bruder der Zbygniew sich wiederholt gegen ihn empörte, liess er ihn 1111 ermorden. Die Einheit des Reiches suchte er durch ein Senioratsgesetz zu sichern.

Uit dit huwelijk een zoon:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Wladislaw II*1105  †1159  53



Bronnen:
1.Genealogie der Graven van Holland (DEK/HOL), Dr. A.W.E. Dek, Europese Bibliotheek, Zaltbommel, 1969 (blz. 14)

Otto II van Buren
 
Otto II van Buren1, vermeld 1263-1313.


Otto II van Buren.
de nieuwe heer in 1263, Otto, wordt dan uitdrukkelijk 'nobilis vir' en 'dominus (= heer) de Buren' genoemd. Ridder was hij in januari 1281 zeker nog niet, te oordelen naar een verklaring van de elect Jan van Nassau, en ook nog niet op 22 september 1287, maar in ieder geval wèl op 22 januari 1288 als hij zelf optreedt. Heer van Buren is hij nog op 12 maart 1300, op 3 mei 1313 is dat zijn zoon Alardus, die dan met zijn vaders toestemming twee hoeven te Tricht aan Mariënweerd verkoopt.
In de tussenliggende tijd komt hij zeer veel voor en niet altijd in rust. Vanaf 1287 procedeerde Otto met het kapittel van St. Pieter over de eigendom van tienden te Buurmalsen, waarover pas in 1315 een compromis gesloten werd, én tevens met de abdij Mariënweerd over tienden te Trichterveld en Beesd. Ernstiger waren de problemen met de graven van Gelre en Holland. Van de eerste is hij in 1281 nog borg bij een lombard, maar op 17 april 1298 erkennen Otto en zijn zoon Alard hun kasteel te Buren te hebben verbeurd aan graaf Reinald wegens door hen aangerichte schade, en het nu als leen te hebben terug ontvangen om er een 'open huis' voor de graaf van te maken. Zijn zoon Alard van wie de problemen vermoedelijk uitgingen, laat op 17 juni 1297 aan graaf Jan van Holland de uitspraak over inzake van hem te vorderen boeten en breuken. Eveneens op 17 april 1298 was heer Otto borg voor heer Arnt van Arkel, die dan als voogd optreedt van de dochter van wijlen heer Otto van Zoelen bij diens belening door graaf Reinald met het huis te Zoelen. Was hij een gewezen bondgenoot?

 


Hij krijgt een zoon:


 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Alard III*1240  †1315  75



Bronnen:
1.Middeleeuws Vlechtwerk (A 008), A 008

Alard II van Buren
 
Alard II van Buren1, ridder, nobilis vir 1253-1259, vermeld 1248-1262.


Alard II van Buren.
van de acht in 1248 genoemde broeders hebben alleen Alard, Hubert, Otto (alléén in 1249) en Steven meerdere sporen nagelaten. Van een door Alard in 1262 veroorkonde ruiling van land te Erichem met de abdij van Oostbroek waren Wilhelmus en Wenemarus getuige. En als bloedverwant van Steven van Beusinchem, deken en proost van St. Pieter, treedt in 1278 een Wenemarus van Redichem op. Deze verklaart dan met de vorige abt van Mariënweerd, d.w.z. vóór 1272, drie weren in 'Ascherweert' te hebben geruild tegen even zovele in 'Solemunderbroec', en hij laat dat bezegelen door zijn oom (avunculus) de proost en zijn neef (cognatus) Hubertus Schenck de Redinchem (lees: van Beusinchem). Deze Wenemarus behoorde dus tot een volgende generatie, maar of hij een van Buren was en zo ja, wiens zoon, valt bij gebrek aan nadere gegevens niet meer uit te maken.
Hubert en Steven en hun nakroost besprokenna eerst hun oudste broeder Alard en zijn nakomelingen te hebben behandeld. Deze Alard verschijnt als heer van Buren tot 30 april 1262. In 1263 nam een Otto van Buren zijn plaats in. Van graaf Otto van Gelre, wiens getuige hij ook in 1253 is, wordt Alard op 5 mei 1258 'fidelis noster' genoemd. Met een of meer van zijn broeders was hij in 1249 getuige van de Domproost, in 1255 van heer Hendrik van der Leek als deze goederen van St. Marie in erfpacht neemt, in 1262 bij het huwelijkscontract van een dochter van Sweder van Beusinchem (van Vianen) en bij zijn laatste optreden beoorkondt hij - tezamen met zijn broeders Wilhelmus en Wenemarus - de boven vermelde ruiling met Oostbroek.


Hij krijgt 2 zonen:


 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Otto II     
Arnold     



Bronnen:
1.Middeleeuws Vlechtwerk (A 008), A 008

Arnold van Buren
Arnold van Buren.

 



Bronnen:

1.Middeleeuws Vlechtwerk (A 008), A 008

Alard I/II van Buren
Alard I/II (Alard I/ II) van Buren1, geb. Buren circa 1218, vermeld 1220-1243, ovl. voor 12 mrt 1248.

Alard I/II van Buren.
De Burens waren echter niet eenkennig op standsgebied. Na Otto komt in de jaren 1210 tot vermoedelijk 1243 een Alardus de Buren, 'nobilis vir' voor, doorgaans in relatie tot de abdij van Mariënweerd en/of de bisschop van Utrecht Otto (II) van Lippe. Naar hem verwijst wel de schenking van 12 maart 1248, van het collatierecht van de kerk van Ingen aan het Johannieter hospitaal te Utrecht door zijn zoon Alardus heer van Buren, met instemming van diens broeders Hubertus en Otto, ridders, Stephanus, Wilhelmus, Wenemarus, Gerardus en Henricus, knapen, met hun oom Stephanus Pincerna (van Beusinchem) en diens zonen Hubert en Sweder, voor het gezamenlijke zieleheil hunner overleden ouders en van hemzelf, zijn vrouw en kinderen. De moeder van deze Alard blijkt dus een van Beusinchem te zijn geweest, uit een geslacht van bisschoppelijke ministerialen. Of deze ministerialen alle ook inderdaad uit de 'laten' (=grondhorigen) of zelfs slaven omhoog gekomen waren, zoals vroeger heersende leer was, betwijfel ik. In de in abdij-archieven bewaard gebleven "chartae", waarbij het wastijnzig worden van doorgaans weduwen met of zonder wezen wordt geboekstaafd, vallen naast de vele vrouwen van "libera (=vrije) conditio" degenen op, wier stand als 'nobilis' wordt aangeduid. Aan het einde der dertiende eeuw, als het standsonderscheid door de opkomst van de ridderschap inmiddels naar het al dan niet ridderboortig zijn is verschoven, treft het grote aantal overgangen in de stand der ministerialen (dienst-mannen) - met name als borgman - door jongere zonen uit vrije edele geslachten. In dit geval houd ik het niet voor onmogelijk dat vroegere bisschoppen van hun overmacht gebruik hebben gemaakt om potentieel gevaarlijke potentaatjes te onderwerpen en tot hun dienstmannen te maken, zodat tenslotte binnen afzienbare afstand van Utrecht alleen in het rivierengebied nog enkele edelen (van der Leek, van der Leede/Arkel, van Buren en van Kuyck) waren overgebleven, min of meer op de wip tussen de naburige landsheerlijkheden.

tr. (1)
met

NN Hubrechtsdr van Bosinchem1, dr. van Hubert van Bosinchem en Johanna van Zuijlen.

NN Hubrechtsdr van Bosinchem.
de moeder van Alard II blijkt dus een van Beusinchem te zijn geweest, uit een geslacht van bisschoppelijke ministerialen. Of deze ministerialen alle ook inderdaad uit de 'laten' (=grondhorigen) of zelfs slaven omhoog gekomen waren, zoals vroeger heersende leer was, betwijfel ik. In de in abdij-archieven bewaard gebleven "chartae", waarbij het wastijnzig worden van doorgaans weduwen met of zonder wezen wordt geboekstaafd, vallen naast de vele vrouwen van "libera (=vrije) conditio" degenen op, wier stand als 'nobilis' wordt aangeduid. Aan het einde der dertiende eeuw, als het standsonderscheid door de opkomst van de ridderschap inmiddels naar het al dan niet ridderboortig zijn is verschoven, treft het grote aantal overgangen in de stand der ministerialen (dienst-mannen) - met name als borgman - door jongere zonen uit vrije edele geslachten. In dit geval houd ik het niet voor onmogelijk dat vroegere bisschoppen van hun overmacht gebruik hebben gemaakt om potentieel gevaarlijke potentaatjes te onderwerpen en tot hun dienstmannen te maken, zodat tenslotte binnen afzienbare afstand van Utrecht alleen in het rivierengebied nog enkele edelen (van der Leek, van der Leede/Arkel, van Buren en van Kuyck) waren overgebleven, min of meer op de wip tussen de naburige landsheerlijkheden.

Uit dit huwelijk 6 kinderen, waaronder:


 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Hubertus     




Bronnen:

1.Middeleeuws Vlechtwerk (A 008), A 008

NN Hubrechtsdr van Bosinchem
NN Hubrechtsdr van Bosinchem1.

NN Hubrechtsdr van Bosinchem.
de moeder van Alard II blijkt dus een van Beusinchem te zijn geweest, uit een geslacht van bisschoppelijke ministerialen. Of deze ministerialen alle ook inderdaad uit de 'laten' (=grondhorigen) of zelfs slaven omhoog gekomen waren, zoals vroeger heersende leer was, betwijfel ik. In de in abdij-archieven bewaard gebleven "chartae", waarbij het wastijnzig worden van doorgaans weduwen met of zonder wezen wordt geboekstaafd, vallen naast de vele vrouwen van "libera (=vrije) conditio" degenen op, wier stand als 'nobilis' wordt aangeduid. Aan het einde der dertiende eeuw, als het standsonderscheid door de opkomst van de ridderschap inmiddels naar het al dan niet ridderboortig zijn is verschoven, treft het grote aantal overgangen in de stand der ministerialen (dienst-mannen) - met name als borgman - door jongere zonen uit vrije edele geslachten. In dit geval houd ik het niet voor onmogelijk dat vroegere bisschoppen van hun overmacht gebruik hebben gemaakt om potentieel gevaarlijke potentaatjes te onderwerpen en tot hun dienstmannen te maken, zodat tenslotte binnen afzienbare afstand van Utrecht alleen in het rivierengebied nog enkele edelen (van der Leek, van der Leede/Arkel, van Buren en van Kuyck) waren overgebleven, min of meer op de wip tussen de naburige landsheerlijkheden.

 

tr.
met

Alard I/II (Alard I/ II) van Buren1, zn. van Otto I Alardsz van Buren (heer van Buren) en Sofie Huibert Roelofsdr van Beusinchem, geb. Buren circa 1218, vermeld 1220-1243, ovl. voor 12 mrt 1248, Hij krijgt geen kinderen.

Alard I/II van Buren.
De Burens waren echter niet eenkennig op standsgebied. Na Otto komt in de jaren 1210 tot vermoedelijk 1243 een Alardus de Buren, 'nobilis vir' voor, doorgaans in relatie tot de abdij van Mariënweerd en/of de bisschop van Utrecht Otto (II) van Lippe. Naar hem verwijst wel de schenking van 12 maart 1248, van het collatierecht van de kerk van Ingen aan het Johannieter hospitaal te Utrecht door zijn zoon Alardus heer van Buren, met instemming van diens broeders Hubertus en Otto, ridders, Stephanus, Wilhelmus, Wenemarus, Gerardus en Henricus, knapen, met hun oom Stephanus Pincerna (van Beusinchem) en diens zonen Hubert en Sweder, voor het gezamenlijke zieleheil hunner overleden ouders en van hemzelf, zijn vrouw en kinderen. De moeder van deze Alard blijkt dus een van Beusinchem te zijn geweest, uit een geslacht van bisschoppelijke ministerialen. Of deze ministerialen alle ook inderdaad uit de 'laten' (=grondhorigen) of zelfs slaven omhoog gekomen waren, zoals vroeger heersende leer was, betwijfel ik. In de in abdij-archieven bewaard gebleven "chartae", waarbij het wastijnzig worden van doorgaans weduwen met of zonder wezen wordt geboekstaafd, vallen naast de vele vrouwen van "libera (=vrije) conditio" degenen op, wier stand als 'nobilis' wordt aangeduid. Aan het einde der dertiende eeuw, als het standsonderscheid door de opkomst van de ridderschap inmiddels naar het al dan niet ridderboortig zijn is verschoven, treft het grote aantal overgangen in de stand der ministerialen (dienst-mannen) - met name als borgman - door jongere zonen uit vrije edele geslachten. In dit geval houd ik het niet voor onmogelijk dat vroegere bisschoppen van hun overmacht gebruik hebben gemaakt om potentieel gevaarlijke potentaatjes te onderwerpen en tot hun dienstmannen te maken, zodat tenslotte binnen afzienbare afstand van Utrecht alleen in het rivierengebied nog enkele edelen (van der Leek, van der Leede/Arkel, van Buren en van Kuyck) waren overgebleven, min of meer op de wip tussen de naburige landsheerlijkheden.

Uit dit huwelijk 6 kinderen, waaronder:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Hubertus     



Bronnen:
1.Middeleeuws Vlechtwerk (A 008), A 008

Eberhard III van Eberstein
Eberhard III Graf van Eberstein, geb. voor 1181, graaf in 1195, ovl. voor 1219.

tr.
met

Kunigunde van Istrië, dr. van Berthold II/V Markgraaf van Andechs (markgraaf Istrië) en Hedwig van Dachau-Wittelsbach, ovl. circa 10 feb 1207.

Uit dit huwelijk een dochter:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Agnes*1221  †1251  30


Kunigunde van Istrië
Kunigunde van Istrië, ovl. circa 10 feb 1207.

tr.
met

Eberhard III Graf van Eberstein, geb. voor 1181, graaf in 1195, ovl. voor 1219.

Uit dit huwelijk een dochter:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Agnes*1221  †1251  30


Luitgard van Denemarken
Luitgard van Denemarken.

tr.
met

Berthold II/V Markgraaf van Andechs, zn. van Berthold I/IV Graf von Diessen Stein Plassenburg und Andechs (graaf van Andechs) en Sophia van Istrië, geb. voor 1125, markgraaf Istrië, ovl. op 14 dec 1188, begr. Diessen.

Berthold II/V Markgraaf van Andechs.
Berthold III (IV) van Andechs (- 14 december 1188) was een zoon van Berthold II van Andechs en van Sophia van Istrië. Hij volgde zijn broer Poppo op als graaf van Andechs. Tijdens zijn regeerperiode breidde hij zijn grondgebied en zijn invloed uit. Berthold was een trouw aanhanger van de Hohenstaufen en begeleidde Frederik Barbarossa op diverse krijgstochten. Wanneer in 1157 de lijn Wolfratshausen in Dießen uitsterft, wordt Berthold erfgenaam. Na een opvolgingsstrijd erft hij in 1158 ook Neuburg en Schärding bij het uitsterven van de graven van Formbach. Van zijn broer Otto, de bisschop van Brixen, krijgt hij de grafelijke rechten in het Norital en het Pustertal en controleert hij de Brennerpas. In de jaren 1170 sticht hij in het Inntal nabij Ambras, de latere stad Innsbruck. Berthold verkrijgt ook de voogdij over Brixen en Neustift. In 1173 krijgt hij van Frederik Barbarossa Istrië-Krain als rijksleen. Wanneer in 1180 Beieren verheven wordt tot hertogdom, krijgt ook Bertholds zoon de titel van hertog van Meranië.


Dietrich von Kempenich
Dietrich von Kempenich, geb. voor 1158, ovl. na 1181.

tr.
met

Jutta von Müllenark, dr. van Gerhard von Müllenark.

Uit dit huwelijk een dochter:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Hedwig     


Jutta von Müllenark
Jutta von Müllenark.

tr.
met

Dietrich von Kempenich, zn. van Sigenus von Kempenich, geb. voor 1158, ovl. na 1181.

Uit dit huwelijk een dochter:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Hedwig     


Gerhard von Müllenark
Gerhard von Müllenark, geb. voor 1129, ovl. na 1145.


Hij krijgt een dochter:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Jutta     


Richwin von Kempenich
Richwin von Kempenich, geb. voor 1093, ovl. na 1103.

Richwin von Kempenich.
bei Erbteilung erhält er Kempenich. In beiden StiftungsUrkunden der Abtey Laach von den Jahren 1093. und 1112. kommen Graf Mefried von Wied und sein Bruder Richwin von Kempenich, als Zeugen vor; die nehmlichen erscheinen, jedoch blos unter dem Namen: Graf Mefried, und sein Bruder, Richwin, in einer Urkunde, die Erzbischof Bruno von Trier im J. 1103. für das Collegiatstift zu Münster Meinfeld ausstellte, und Erzbischof Arnold von Kölln zählte in seiner ausfehrlichen Beschreibung der Wohlthäter des Klosters Rolandswert, vom Jahr 1143, unter dieselbe auch einen Richwin von Kempenich, der diesem Kloster Besitzungen zu Ramersbach, Runmersdorf und Ludinkoven geschenkt gehabt habe. Es lebten folglich zu Ende des eilften und zu Anfange des zwölften Jahrhunderts zween Brüder, deren einer ein Graf von Wied, der andere ein Herr von Kempenich war. Beider Voreltern sind unbekannt und man will hieraus die Vermuthung ziehen, daß beide StammVäter der folgenden Grafen von Wied und Herren von Kempenich gewesen seyen. So richtig diese Vermuthung zu seyn scheint, so unerörtert bleibt dabei doch noch die Frage, woher es gekommen seyn möge, daß von zween Brüder einer den Beinamen von Wied, der andere jenen von Kempenich angenommen gehabt habe?.
Das Wohnschloß des ersteren lag auf der rechten, jenes des anderen auf der linken Rheinseite und die wiedischen Geschichtsschreiber folgern hieraus die Behauptung, daß die alte Grafschaft Wied dies und jenseits des Rheines gelegen gewesen sey und daß Mefried bei der Brüdertheilung die Besitzungen auf der rechten Rheinseite erhalten, und sich von seinem Wohnsitze einen Grafen von Wied, Richwin hingegen jene Besitzungen auf der linken Rheinseite ererbt und sich einen Herrn von Kempenich genannt habe.
Das Schloß Kempenich war nicht weit von Laach, vom Laacher See, von Nikendich und von Wehr entlegen; es lag in jener Gegend die zu den Besitzungen der alten Grafen von Aar-Hochstadten gehörte.


Hij krijgt een zoon:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Sigenus  †1152   


Ruckerus von Wied
Ruckerus von Wied.


Hij krijgt 2 zonen:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Richwin*1093  †1103  10
Mattfried III*1093  †1129  36


Joffroi I d'Aspremont Sire d'Aspremont de Dun
Joffroi I d'Aspremont Sire d'Aspremont de Dun, ovl. op 20 jun 1222.

tr.
met

Isabelle de Dampierre, dr. van Guillaume I de Dampierre en Ermengarde de Mouchy, ovl. na 1228.

Uit dit huwelijk 2 kinderen:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Gobert VI  †1263   
Ermengarde