Ysbrant Dircx Cranenburgh
Ysbrant Dircx Cranenburgh.
- Vader:
Dirck Vranken Cranenburgh (Dirck Vranck, Dirck Vrankenz, Vranck Matheusz van Cranenburch), zn. van Vranck Matheusz Cranenburgh, geb. in 1470, Kerkmeester in 1515 en kastelein van het huis Dever van 1510 tot na 1550, woonde Pennings te Vennemeer, woonde Cranenburgh te Alkemade, woonde Cranenburgh te Lisse, woonde Huys Dever te Lisse, Cranenburg & Mathenesse, Zijplant, ovl. Hoeve Pennings te Warmond in 1520, tr. met
Vranck Matheusz Cranenburgh
Vranck Matheusz Cranenburgh (van Cranenburgh, van Cranenburch, Kranenburg), geb. Leiden in 1435, ovl. in 1495.
Vranck Matheusz Cranenburgh.
woont op de Vrancken Hofstede in Lisse. Is leenman van Dever, vermeld 5 Mei 1456, 10 April 1470 en 6 Feb 1471.
In 1472 verhuist Vranck Matheusz mogelijk naar Warmond of de Vrouwe Ven (Alkemade). Het feit dat zoon Claes Vranckenz een Van Cranenburch is en ook de andere nazaten van hem zich (van) Cranenburgh~ noemen, impliceert dat Vranck deze naam zelf ook voert.
Hij moet verwant zijn aan Jan van Cranenburch: Mouwerijszoonsdochter, gehuwd met Engebrecht van Cranenburch.
8-3-1421: Jan van Cranenburch.
28-10-1429: Jan van Cranenburch met ledige hand.
Engebrecht van Cranenburch Jansz.
In Alkemade wonen door de eeuwen heen aardig wat Cranenburghs. In de 15e eeuw komen de eersten zich hier vestigen. Het zijn Dirck Vranken Cranenburgh en zijn potentiële broer Thijs Vranken Cranenburgh. Dirck wordt bouwman in de Vrouwe Ven en Thijs barbier in Oude Wetering. Het is echter goed mogelijk dat hun vader Vranck Mathijsz Cranenburgh* (1430*-1490*) zich al eerder vestigt in Alkemade. Vranck is geboren in Lisse en is daar enige jaren leenman van Huys Dever. Hij wordt als zodanig vermeld van 1456 tot 1471. Zoon Dirck is geboren in 1470* en zoon Thijs in 1485*, zodat het goed mogelijk is dat vader Vranck in 1471 met vrouw en kinderen verhuist naar Alkemade.
De variant Van Craneneburch is opmerkelijk, omdat het in feite de oudste vorm is, die oorsrponkelijk is te vinden bij de Cranenburgs die wonen op kasteel Cranenburg te Bleiwsijk. In Alkemade vinden we deze variant o.a. bij Mees Claas van Cranenburch en diens broer Zacharias Claesz Cranenburgh (alias van Cranenburch).
Hij krijgt 9 kinderen:
Claes Vranckenz van Cranenburgh
Claes Vranckenz van Cranenburgh.
Willem Vrancken
Willem Vrancken.
Vranck Vranckenz
Vranck Vranckenz.
Katryn Vranken
Katryn Vranken.
Joerden Vrankenz
Joerden Vrankenz.
Metten Vrankenz
Metten Vrankenz.
Pieter Vranckenz
Pieter Vranckenz.
Roelof Vranckenz Cranenburgh
Roelof Vranckenz Cranenburgh.
Matheus Claesz Cranenburgh
Matheus Claesz Cranenburgh (Niekolaes Willemsz, Claes Willemsz, Clais Willemsz), geb. waarschijnlijk Leiden in 1395, vermeld als leenman op 10 apr 1470 en op 6 feb 1471, ovl. in 1456.
Matheus Claesz Cranenburgh.
koopt op 10 Sep 1444 Vrancken Hofstede te Lisse van Huys Dever. Hij is dan inmiddels circa 50 jaar. De hofstede beslaat 2 hont land, erg weinig om er landbouw of veeteelt te bedrijven. Verder wordt hij niet genoemd als leenman in Lisse.
Matheus koopt Vrancken Hofstede 'na opdracht uit eigen'. Dit kan betekenen dat hij redelijk bemiddeld is of dat zijn vader Claas Willemsz in feite de koop heeft betaald. Het kan namelijk zijn zijn dat hij in 1444 samen met zijn vader Claas Willemsz vanuit Leiden naar Lisse is gevlucht. Claas wordt namelijk in dat jaar verbannen uit Leiden, wegens kritiek op de H. Sacrament.
In Lisse aangekomen moet Matheus de hofstede hebben gekocht om er te kunnen wonen met zijn gezin en andere familieleden, zoals zijn vader Claas Willemsz. Verder is het mogelijk dat hij grond koopt of leent in nabijgelegen ambachten als Teylingen, Sassenheim of Noordwijkerhout. De hofstede ligt namelijk pal aan de grens met die ambachten.
Op 5 Mei 1456 neemt zoon Vranck de hofstede over van zijn vader. Mogelijk houdt Matheus op met zelfstandig boeren wegens zijn leeftijd. Hij is dan immers circa 61 jaar. Het kan echter ook zijn dat hij inmiddels is overleden.
Hij krijgt een zoon:
| naam | geb. | plaats | ovl. | plaats | oud | relatie | kinderen |
1 | Vranck | *1435 | Leiden | †1495 | | 60 | 1 | 9 |
Claas Willemsz Cranenburgh
Claas Willemsz Cranenburgh (Niekolaas Willemsz, Claes Willemsz, Clais Willemsz), geb. in 1355, poorter van leiden, ovl. Lisse in 1445.
Claas Willemsz Cranenburgh.
Woont in Zoetermeer. Hij volgt daar mogelijk een opleiding aan het Klooster der Reguliere Kanunikken van de Orde van Sint Augustinus aan de westzijde van de Reguliersdam. Claas huwt NN en heeft mogelijk drie kinderen: Kerstijn Claas Willemszdr, Kerstant Willemsz en Claas Claas Willemsz. Claas Willemsz verhuist in 1381 naar Leiden, waar hij poorter wordt. Mogelijk is zijn vrouw in 1380 overleden. In 1399 huwt hij namelijk met Lijsbet Bruun Jacobs.
Er zijn redenen om aan te nemen dat Claas een zoon is van Willem van Cranenburg (geb. 1305) en NN van Egmond en dat hij is geboren op hofstede Cranenburg te Eikenduinen. Een heel belangrijke is wel, dat ene Jan Claesz in 1498 en 1499 voogd is van Elisabeth van Cranenburg, die aan het eind van haar leven is. De positie van voogd wordt in die tijd normaliter ingenomen door de oudste vertegenwoordiger van het geslacht waaruit de bevoogde voortkomt. Een Van Cranenburg dus. In die tijd komt Jan Claesz gezien zijn leeftijd zeker in aanmerking voor de rol van voogd. In 1498 treedt hij als zodanig op bij de overdracht van 16 morgen land te Borgersdijk aan Wouter Jansz. Deze moet haast wel een zoon zijn van Jan Claesz. Overdracht van leengoed geschiedt namelijk bij voorrang binnen familiaire kring. Wouter Jansz is naar het lijkt dezelfde als de Wouter Jansz die in Leiden woont en een zoon is van Jan Claes Willemsz uit Warmond. Deze Jan Claes Willemsz koopt in 1450 een hofstede in Warmond van zijn vader Claes Willemsz. Zeer waarschijnlijk is dit dezelfde als Claas Willemsz (van Cranenburg), die immers in Leiden heeft gewoond. In Warmond en Leiden wonen sinds de 15e eeuw vele Kranenburgs, die vrij zeker nazaten van hem zijn. Al met al mogen we daarom aannemen dat we hier te maken hebben met Claas Willemsz, Jan Claesz en Wouter Jansz van Cranenburg. De enige Willem van Cranenburg die zover bekend in de 14e eeuw heeft geleefd, is Willem van Cranenburg uit Bleiswijk. Hij bouwt in 1330 hofstede Cranenburg te Eikenduinen. In 1484 komt deze hofstede in bezit van genoemde Elisabeth van Cranenburg. In 1499 gaat de hofstede over aan Hubrecht van der Meer, echtgenote van Elisabeth. Jan Claesz is dan weer voogd voor Elisabeth. Als kleinzoon van Willem van Cranenburg en als oude clanlid is hij natuurlijk een aangewezen persoon in deze overdracht. Door zijn rol als voogd in dezen wordt duidelijk gemaakt dat de familie accoord gaat met de overdracht van het familiegoed aan een persoon van buiten de familiaire kring. In deze hele optiek moet Willem van Cranenburg dus wel de vader zijn van Claas Willemsz van Cranenburg. Na de dood van zijn vader in 1362 is Claas mogelijk verhuisd naar Willem van Egmond in Zoetermeer, die mogelijk een broer van zijn moeder is. Een andere optie is dat hij op hofstede Cranenburg te Eikenduinen bij Jan Engelbrechtsz van Cranenburg (gb 1310*) is blijven wonen en met hem in 1367 is meeverhuist naar Zoetermeer. Deze Jan is een broer van zijn vader, die in 1362-1367 is beleend met het hofstede Cranenburg. Claas is in 1362 net 7 jaar en dus nog te jong om de leen te krijgen. Als zijn oom Jan in 1367 verhuist naar Zoetermeer, is Claas waarschijnlijk meeverhuist. In dat jaar is Claas immers 12 jaar en nog steeds te jong om echt op eigen benen te staan. Om op Cranenburg Eikenduinen te blijven bij zijn neef Engelbert, de nieuwe leenman, zal voor de jonge Claas waarschijnlijk minder goed zijn geweest, dan met zijn oom Jan mee te verhuizen. Voor een goede zorg biedt een oude oom immers meer ervaring en en mogelijkheden, dan een jonge en minder ervaren neef. Jan Engelbrechtsz, oom van Claas, komt voor op een lijst met namen van inwoners van de regio Zoetermeer/Zegwaard, die zich vrijkopen van de plicht tot betaling van smartegeld, als een familielid doodslag pleegt. Het feit dat Jan op de lijst staat, betekent dat hij familieleden in de regio heeft en er als pater familias optreedt. Anders heeft de vrijkoping immers geen zin. Ook betekent het normaliter dat deze Jan Engelbrechtsz al op gevorderde leeftijd is, wil hij immers een pater familias zijn. Het feit dat Claas niet op de lijst Zoetermeer/Zegwaard staat, hoewel hij toch mogelijk al gehuwd is en zeker vermogend moet zijn, versterkt het vermoeden dat hij en zijn gezin inderdaad als familieleden van Jan Engelbrechtsz van Cranenburg worden beschouwd en derhalve onder de vrijkoping van Jan vallen. We mogen dus veronderstellen dat we hier inderdaad met een Claas Willemsz van Cranenburg te maken hebben. In 1381 wordt Claas poorter van Leiden. Dirk Poes Jansz van Leyden staat borg voor hem. Het geslacht Van Leyden hoort tot het patriciaat van de stad Leiden. In 1392 en 1393 staat Claas borg voor Jacob Oudelant, poorter van Leiden. Jacob hoort eveneens tot het patriciaat van Leiden en wordt door de burggraaf van Leiden (Filips V van Wassenaar) neef genoemd. In 1395 koopt Claas een huis aan de Burgsteeg*. Van 1395 tot 1415 exploiteert Claas mogelijk een kalkbranderij.
Op 13 mei 1397 erkent ene Claes Willemsz voor schepenen van Den Haag dat hij schuldig is aan Dirck Zijmonsz 'een eeuwigdurende jaarlijkse rente van 52 schellingen 6 penningen gaande uit zijn huis en erf aan de westzijde van het Spui, dat belent aan de noordzijde Claes Kobel en aan de zuidzijde Jonge cuyper, en dat hij van Dirck voornoemd in erfpacht verworven heeft'. Als het hier Claas Willemsz van Cranenburg betreft, dan moet hij dus nog een pand hebben aan het Spui in Den Haag. In die tijd een buurt voor notabelen. Het lijkt dus niet onmogelijk. Temeer nog daar hij uit het aangrenzend Eikenduinen en Zoetermeer komt. Het zou betekenen dat hij nog regelmatig in die contreien vertoeft.
Huwt in 1399* met Lijsbet Bruun Jacobs, dochter van Hendrik die Bruun Jacobsz. Deze Hendrik hoort tot het patriciaat van Leiden. Hij is schepen en landeigenaar en exploiteert een kalkoven. Hendrik is gehuwd met Hildegond, dochter van Pieter Josephsz. In de Pieterskerk Rekeningen, dit betreft rekeningen uit de 15e eeuw van de St Pieters Kerk te Leiden wordt gemeld dat in 1412 item Claes Willems s. ghelter toe XV s. Claas moet dus 15 schelling contributie bijbetalen aan de Pieters Kerk te Leiden. In 1413 is Claas Willemsz enige maanden kerkmeester van de Pieters Kerk te Leiden. Van 1413 tot 1416 is hij burgemeester van Leiden. Deze Pieterskerk Rekeningen schrijfven in 1413: Dit is dat Jan van Leyden, Florijs Heerman, Claes Willems soen ontvangen hebben van Sinte Pieters .... Doe woirden Florijs Heerman ende Claes Willems soen poirtmeesters ghecoren ende voir hem beyden worden kerckmeesters Reyner Kerstants soen ende Jan die Wit Jan Heermans soen, die voirt virwaerden mitten anderen twien tot tSinte Pieters daghe toe in den lenten int jair XIIIc ende viertien ....
Een poortmeester is een burgemeester. Pas vanaf 1452 spreekt men van burgemeesters. Tot 1452 spreekt men echter van poortmeesters. Uit de geciteerde tekst blijkt dat er twee poortmeesters zijn benoemd. Namelijk Florijs Heerman en Claas Willemsz. Voor hen beiden worden Reyner Kerstants en Jan de Wit Jan Heermansz dan tot kerkmeester benoemd. M.a.w.: Florijs Heerman en Claas Willemsz waren zelf eerst kerkmeesters, voordat ze zijn benoemd tot poortmeesters.
Het feit dat Claas in 1381 poorter van Leiden wordt en nu burgemeester is, wijst erop dat hij uit een aanzienlijk milieu komt en tot het patriciaat van Leiden hoort. Niet iedereen wordt in die tijd immers poorter (burger) van een stad, zeker niet wie buiten de stad geboren is. Het feit dat Claas ook nog burgemeester wordt, hoewel hij kennelijk niet in Leiden is geboren, wijst er verder op dat hij belangrijke realties heeft en dat hij over goede kwaliteiten beschikt. In een oorkonde in het Archief Familie Van Brienen van de Groote Lindt 1400-1927 uit 1430 (bnr 171, regest 3) wordt een Claes Willemsz genoemd als een belender van een akker land in ambacht Wassenaar. In een oorkonde in het Archief van de Tafel van de Heilige Geest 1339-1995 van datzelfde jaar (bnr 6, regest 211) wordt een Claes Willemsz als 'kerkmeester van Wassenaar' genoemd. En in een oorkonde uit hetzelfde archief van 1432 (bnr 6, regest 227) wordt een Claes Willemsz genoemd als een 'buur' (inwoner) van ambacht Zuydick (Zuidwijk), dat langs de Noordzee tussen Wassenaar en Haagambacht ligt. Zuidwijk en Wassenaar zijn zeer nauw met elkaar verbonden. Het Huis te Zuidwijk ligt in de ambacht Wassenaar en het dorp Wassenaar ligt in de ambacht Zuidwijk. Bovendien is Zuidwijk een bezit van de Van Wassenaars. Het kan nauwelijks anders dan dat we met een en dezelfde Claes Willemsz te maken hebben. En aangezien deze Claes Willemsz kerkmeester is van Wassenaar, mogen we aannemen dat we te maken hebben met Claas Willemsz uit Leiden. Ook hij was kerkmeester en wel van de Pieters Kerk te Leiden. Het feit dat hij in 1430 dezelfde functie heeft, maar dan in Wassenaar, geeft aan dat hij over goede relaties met de Van Wassenaars beschikt. Het zijn immers de Heren van Wassenaar die de kerkfunctionarissen benoemen en zij zullen dat natuurlijk alleen doen als zij iemand goed kennen en vertrouwen. Hun burcht schijnt trouwens vlakbij de kerk van Wassenaar te staan, zodat we mogen aannemen dat Claes Willemsz door de Van Wassenaars gekend is. Opmerkelijk is dat ene Mouwerijn Willemsz Van Leyden op 20 december 1430 te Leiden de St Mauritiusvicarie sticht en op dezelfde dag 11 hont land in Zuidwijk overdraagt aan zijn vicarie. Bedienaar wordt zijn zoon Mr Simon Mouwrijnsz. De collatie is bedoeld voor het wettig nageslacht van zijn vader burggraaf Willem van Leyden. Mouwerijn Willemsz overlijdt te Leiden in 1451. Het heeft er alle schijn van dat Mouwerijn Willemsz en Claas Willemsz met elkaar te maken hebben. Vreemd is alleen dat Mouwerijn Willemsz nadrukkelijk Van Leyden wordt genoemd en Claas Willemsz niet. Bovendien komt Claas uit Zoetermeer. Er kan dus een andere realiteit mogelijk zijn. Bijvoorbeeld via de burggraven van Leiden waaruit het geslacht Van Wassenaar cq Van Cranenburg voortkomt. In ieder geval is er een relatie tussen Claas Willemsz en het geslacht Van Leyden. Het is immers Dirk Poes Jansz van Leyden die borg staat voor Claas als hij poorter van Leiden wordt. Na enige jaren in ambacht Zuidwijk te hebben gewoond, moet Claas Willemsz kennelijk weer zijn teruggekeerd in Leiden. In 1444 wordt namelijk ene Claes Willemsz door de schepenen van Leiden veroordeeld wegens beledigen van de H. Sacrament. Zijn rechterhand wordt afgehakt en hij wordt verbannen op straffe van dood. Mogelijk vlucht hij naar Lisse, waar rond die tijd een Claas Willemsz woont. Deze Claas is mogelijk de vader van Matheus Claesz Cranenburgh. Matheus wordt voor het eerst vermeld op 10.9.1444 als leenman van Huys Dever te Lisse. Nazaten van hem voeren de naam (van) Cranenburgh. Er mag dus verondersteld worden dat Claas met nog andere (i.b. thuiswonende) gezinsleden is uitgeweken naar Lisse, waar ze een nieuw bestaan zijn gaan opbouwen. De mogelijkheid dat Claas Willemsz naar Lisse vlucht, is zeer reëel. Zijn naam wordt immers verder in Lisse nergens meer genoemd. Gezien zijn status zou hij er toch een publieke rol hebben moeten vervullen en ergens genoemd moeten zijn, als hij er vóór 1444 zou hebben gewoond. Het feit dat hij er in en na 1444 niet wordt genoemd, zal natuurlijk te maken hebben met zijn leeftijd en zijn straf in Leiden, die hem mede ernstig verminkt heeft. Dit zullen ook de redenen zijn waarom hij er niet lang meer zal hebben geleefd. Zoon Matheus Claesz wordt pas in 1444 genoemd bij een koop in Lisse 'na opdracht uit eigen' van 2 hont land genaamd Vrancken Hofstede. In het jaar dus dat Claas Willemsz uit Leiden is verbannen. Vóór dat jaar is van deze Matheus geen informatie te vinden in Lisse. Hij is al ruim 50 jaar en dan zou hij toch wel eerder genoemd kunnen zijn in een acte. Twaalf jaar later, in 1456, doet hij de hofstede over aan zijn zoon Vranck. Ook bij Matheus lijkt het dat hij pas laat in Lisse wordt genoemd en kennelijk vóór 1444 ergens anders woont. Vrancken Hofstede beslaat slechts 2 hont land. Verder worden geen kopen of lenen genoemd omtrent 1444 in Lisse op naam van Claas of Matheus. Twee hont land is natuurlijk erg weinig om echt te boeren. Al met al ziet het er naar uit dat Claas Willemsz met zoon Matheus Claesz, kleinzoon Vranck Matheusz en mogelijk nog andere gezinsleden in 1444 naar Lisse vlucht, waar zoon Matheus op 10 september de hofstede koopt met het primaire doel om er te wonen. Korte tijd later moet Claas daar zijn gestorven, gezien zijn leeftijd en ernstige verminking. Waarom Claas naar Lisse uitwijkt, is vooralsnog niet bekend. Tussen Leiden en Lisse bestaan echter van oudsher nauwe banden. Lisse is erg gericht op Leiden en verkoopt veel tuinbouwproducten aan Leiden, zoals groenten, aardappels, kruiden, bloemen en zaden. Maar ook kaas en boter. Verder houdt de Leydsche Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde somtijds er de jaarlijkse vergadering en houden de Leidse studenten regelmatig hun feesten in Lisse. Misschien is Lisse daarom bekend terrein voor Claas en dezijnen. Samen met de economische kansen in Lisse en niet ver van familie en vrienden, kan dat de reden zijn waarom zij zich aldaar zijn gaan vestigen. Een andere belangrijke factor die kan hebben meegespeeld bij het besluit van Claas Willemsz om te vluchten naar Lisse, is Dirc van Oosterwyck. Deze Dirc heeft familie op Huys Dever te Lisse, van wie Matheus Claesz de Vrancken Hofstede te Lisse koopt. Dirc Oosterwyck is een Leids patricier en het kan dus niet anders dan dat Claas Willemsz hem kent. Mogelijk heeft deze Dirc Oosterwyck Claas Willemsz getipt over de mogelijkheden van Lisse en ook bemiddeld bij de koop van Vrancken Hofstede door Matheus Claesz. Dirc Oosterwyck zelf woont sinds 1445* mogelijk zelf op Huys Dever, omdat zijn nicht Clara (leenvrouwe van Dever) en haar man elders wonen. In 1461 wordt Dirc in ieder geval pastoor van Lisse.
Of Claas Willemsz de auteur is van het dichtbundel 'Der Minne Loep' is niet absoluut zeker, maar het feit dat hij in Zoetermeer heeft gewoond, doet dat wel vermoeden. In Zoetermeer is namelijk een Kamer van Rethorica gevestigd met het wapen 'De Witte-Meerbloem' en de spreuk 'Met zoetheid meer'. Het is juist de tijd van de opkomst van kamers van rethorica, met name in Holland. Deze kamers van de Rederijkers houden zich bezig met de dichtkunst, literatuur en geloof. Ze staan erg open voor de nieuwe, protestante denkbeelden, waardoor ze voor de gevestigde orde nogal suspect worden. Verscheidene Rederijkers belanden op de brandstapel. De kritiek van Claas op het H. Sacrament past goed bij een Rederijker en versterkt daarmee het vermoeden dat hij Rederijker is en lid is (geweest) van de Kamer van Rethorica in Zoetermeer. Meer echter passen zijn opvattingen in dezen bij het religieus spiritualisme en de Broeders van de Vrije Geest. Gezien de straf die hij krijgt, moet hij wel sterk onder invloed hebben gestaan van deze stroming. Misschien is hij er zelfs een actief lid van geweest. Het dichtbundel 'Der Minne Loep' wordt 1486 (postuum) gepubliceert. Het handelt over de diverse graden van liefde (minne). De liefdes die erin beschreven worden, zijn merendeels ontleend aan oude fabels, maar ook werkelijke gevallen uit latere tijd. De auteur onderzoekt in welke graad van liefde de minnaars tot elkaar staan. Zo onderzoekt hij de liefde tussen Floris IV, graaf van Holland, en de gravin van Clermont. Floris wordt in 1234 tijdens een steekspel te Corbie vermoord. Claas Willemsz classificeert zijn liefde voor de gravin als 'minne van de eerste graad', wat betekent dat het liefde op afstand is, zonder werkelijk persoonlijk contact. Het werk van Claas Willemsz is alleen bekend door de vele citaten door latere schrijvers en dichters, oals Huydecooper, De Vries, Willems en Bilderdijk. De auteurrechten van 'Der Minne Loep' belanden uiteindelijk bij de Maatschappij van Nederlandse Letterkunde te Leyden. Al met al lijkt Claas Willemsz uit een zeer goed milieu te komen, dat tot de aanzienlijken van die tijd gerekend moet worden. Claas is goed opgeleid en staat open voor nieuwe opvattingen. Dat hij niet op de brandstapel belandt, maar dat 'slechts' zijn rechter hand wordt afgehakt en dat hij wordt verbannen uit Leiden, moet in die woelige tijd betekenen dat hij over machtige relaties beschikt, die hem willen sparen. Voor de meeste critici van het oude, katholieke geloof is in die tijd de brandstapel weggelegd. Door voor Leiden te kiezen en daar als poorter geaccepteerd te worden en later zelf burgemeester te zijn, lijkt het niet onwaarschijnlijk dat hij (mede door zijn afkomst) voor de burggraaf van Leiden een bekende is. De burggraven die daarvoor in aanmerking komen, zijn Filips V van Wassenaar (ovl. 1427) en Jan I van Wassenaar (ovl. 1445). De benoeming van Claas tot kerkmeester van Wassenaar in 1430 bevestigt de veronderstelling dat hij een goede relatie heeft met de Van Wassenaars. Het feit dat Jan I van Wassenaar en Jan Engebrechtsz van Cranenburg (tijdgenoten) mogelijk het zelfde familiewapen voeren (zwart veld met drie zilveren wassenaars) geeft aan dat er een goede relatie tussen Claas Willemsz en de Van Wassenaars moet kunnen hebben bestaan binnen een familiair kader. Jan Engelbrechtsz van Cranenburg is immers mogelijk een oom van Claas Willemsz, die Claas na zijn vaders dood onder zijn hoede heeft genomen.
Familiaire relaties vormen een belangrijke voorwaarde voor maatschappelijk succes, zeker in de tijd van Claas Willemsz. De Van Wassenaars plaatsen vele clanleden op belangrijke posities om hun eigen macht te versterken en hun toekomst te verzekeren. In deze optiek is het goed denkbaar dat Claas Willemsz tot die clan behoort. Hij wordt poorter, burgemeester en kerkmeester. Dat kan alleen met goede assets. Horend tot de clan van de burggraaf is in dit geval wel een zeer belangrijke asset. Als Claas Willemsz inderdaad tot de clan van de burggraaf hoort, i.c. tot de clan van de Wassenaars, dan is het interessant te weten wie z'n vader is. Op grond van de huidige gegevens lijkt Willem van Cranenburg (geb. 1300) uit Eikenduinen de grootste kanshebber. Willem is een nazaat van de Van Wassenaars en een neef van Filips IV, burggraaf van Leiden. Hij kan qua leefperiode en regio heel goed de vader van Claas zijn. Het is dan alleen de vraag wat Claas Willemsz in Zoetermeer doet. Hij moet rond de 26 jaar zijn als hij in Leiden komt en poorter wordt. Voor iemand van zijn leeftijd en nivo lijkt het daarom mogelijk dat hij in Zoetermeer in het klooster van de Orde der Reguliere Kanunikken heeft vertoeft en wel zeer waarschijnlijk voor een gedegen opleiding. Het klooster stond aan de westzijde de Reguliersdam, de bijbehorende kerk stond daarentegen aan de oostzijde.
De Augustijne Orde is wereldlijk en filosofisch ingesteld, dankzij hun grondlegger de H. Augustinus. Mogelijk heeft deze orde de basis gelegd voor de kritische instelling van Claas Willemsz. Daarnaast kan Claas in Zoetermeer lid zijn geweest van de Kamer van Rethorica 'De Witte Meer-bloem', die zijn kennis en bekwaamheden verder hebben ontwikkeld.
Er zijn drie wapens die in aanmerking komen om door Claas Willemsz te zijn gevoerd.
1. Conform het boek De Friese Wassenaars, voert Claes mogelijk het wapen van het geslacht Van Wassenaar: drie wassenaars 2-1 geplaatst. De kleuren zijn vooralsnog onbekend, maar waarschijnlijk zijn ze de variant van het geslacht Van Cranenburg: op een zwart veld drie zilveren wassenaars (2-1).
2. Mogelijk is Claas Willemsz ook de bedenker van het wapen van Cranenburg Egmond: op een veld van goud vier rode kepers met in het rechter vrijkwartier: op een veld van azuur een zilveren kraanvogel met een steen in een opgeheven poot.
3. Een derde optie is het wapen zoals afgebeeld op de grafsteen van Wijbrandus Kranenborg in de NH Kerk van Wedde (Gro): een huis met drie puntgevels en ramen en op het dak een gans.
Het kan zijn dat Claas Willemsz elk wapen in een bepaalde levensfase heeft gevoerd. Oorspronkelijk wapen 1, dan wapen 2 en tot slot wapen 3. Wapen 2 kan erop duiden dat de moeder van Claas Willemsz uit het geslacht Van Egmond voortkomt. Wapen 3 heeft mogelijk te maken met de sympathien van Claas Willems voor de Hussieten sinds het begin van de 15e eeuw.
Kinderen*: Jan Claes Willemsz, Matheus Claesz, Willem Claesz, Claas Claas Willemsz, Jacob Claasz, Reynout Claasz en Kerstijn Claas Willemszdr.
Hij krijgt een zoon:
| naam | geb. | plaats | ovl. | plaats | oud | relatie | kinderen |
1 | Matheus | *1395 | Leiden | †1456 | | 61 | 1 | 1 |
tr. (2) in 1399
met
Lijsbet Bruun Jacobs.
Willem van Cranenburgh
Willem ridder van Cranenburgh (Willem van Wassenaar, Willem van Cranenburch), geb. circa 1305, Heer van Cranenburg Bleiswijk, ovl. in 1362.
Willem ridder van Cranenburgh.
in 1330 sticht Willem een huis en hofstad in ambacht Eikenduinen (gem Loosduinen) en noemt het Cranenburg. Willem wordt daar in 13. beleend door zijn neef Filips III van Wassenaar met de tiende op Scheveningen en Sleebosch en het recht om twee zwanen te houden op het Wijndaeler Meer.
Bron DH68 (p 118) meldt hierover in een tekst over Scheveningen en Eikenduinen:.
In het beging van de 14e eeuw stichtte een zekere Willem, Heer van Cranenburg - hij woonde in Bleiswijk, ten noorden van Rotterdam - een hofstede Cranenburg, welke hij van de Wassenaers in leen ontving. In een leebrief lezen we o.a. dat hij de tienden van Scheveningen mocht heffen en dat hij een paar zwanen in het Wijndaeler Meer mocht houden.
Bron HRAC noemt het stichtingsjaar 13. terwijl bron AWA specifiek 1330 noemt. Opmerkelijk is dat de leen niet is vermeld in Ons Voorgeslacht 1978/194. Die bron begint bij Jan (Engelbertsz) van Cranenburg, een broer van Willem. Overigens zonder vermelding van de datum van de leen. In een andere bron wordt weliswaar 1324 genoemd, maar de waarde en betekenis van die notitie is onduidelijk. In de tekst van bron HRAC staat dat Willem de hofstede Cranenburg in Eikenduinen sticht. Er staat niet dat hij daarmee wordt beleend. Cranenburg Eikenduinen mag derhalve beschouwd worden als oorspronkelijk privébezit van Willem, dat later door een heer van Wassenaar is ingelijfd en als leen teruggegeven. Zulks is in het leenstelsel heel gebruikelijk, meestal onder dwang. Zo is het o.a. ook vergaan in Haagambacht met het priveebezit van Kerstant van Kranenburg, een oom van Willem.
Als Willem overlijdt in 1362* gaat de leen van hofstede Cranenburg te Eikenduinen over naar Jan Engelbrechtsz van Cranenburg (geb ca 1300), een broer van Willem. Zijn eigen zoons hebben kennelijk geen belangstelling voor de leen of zijn nog te jong om de leen te kunnen krijgen.
De huidige Kranenburgweg in Den Haag is genoemd naar Willem van Cranenburg. Deze weg loopt van de 2e Binnenhaven vanuit Schevening langs het Afvoerkanaal naar de Houtrust Brug.
Alias: Willem van Cranenburch, Willem van Wassenaar.
Zoons*: Willem Willemsz, Kerstant Willemsz, Vrancke Willemsz, Matthijs Willemsz, Claas Willemsz en Enghebrecht van Cranenburg(ch). Mogelijk ook Berwout Willemsz.
De namen van deze zoons zijn zogezegd typisch voor de Van Cranenburgs. Een oom van Willem heet Kerstant, terwijl de namen Willem, Vranck, Matthijs en Claas veelvuldig voorkomen bij de nazaten van Claas Willemsz.
Leenbrief, Sleebosch, Cranenburg Egmond, Cranenburg Eikenduinen, Zwanendrift, Kranenburgweg Den Haag, Willem van Wassenaar.
tr.
met
Yda Jans van Egmond, dr. van Jan Aelbrecht van Egmond van Meerenstein (heer van Egmond) en Genephe van Rodenburg, geb. Egmond-Binnen Slot Egmond op de Hoef circa 1312.
Yda Jans van Egmond.
Van Willem van Cranenburg (geb. ca 1305) tot Wijbrandus Kranenborg (geb. 1668). Ganzen komen relatief weinig voor in familiewapens. Kraanvogels des te meer. Waarom heeft Wijbrandus Kranenborg uit Wedde dan een vogel in zijn wapen, die meer weg heeft van een gans dan een kraanvogel, zoals de wapenbeschrijving noemt en zoals gezien de familienaam toch eerder te verwachten is? De overige wapenelementen (borg, helm, kroon, etc) zoals afgebeeld op zijn grafsteen in de NH Kerk van Wedde zijn nagenoeg nauwkeurig en herkenbaar uitgebeeld. Het lijkt daarom uitgesloten dat de maker van de grafsteen niet in staat was een duidelijk herkenbare kraanvogel te fabriceren. In vele andere wapens zijn de makers daarin wel geslaagd. Ergo: de vogel moet wel een gans uitbeelden. Maar waarom dan een gans? De gans is een symbool van Liefde, Vruchtbaarheid, Trouw en Waakzaamheid. Het kan zijn dat Wijbrandus of een Kranenburgse voorvader van hem de symbolische waarden van de gans hoog aanschreef. Gezien de tijd en de religieuze achtergronden van Wijbrandus en zijn Kranenburgse voorvaders, is nog een andere optie denkbaar. Namelijk de gans als symbool van de Hussieten, volgelingen van de leer van Jan Hus (1370*-1415) en voorlopers van de Reformatie. Hus was een Tjechische professor in Praag en hus betekent gans in het Tjechisch. Het Hussisme is feitelijk in de 17e eeuw geen echte religieuse stroming meer. Verder is vooralsnog niet bekend of de Hussieten een gans als symbool voerden, zoals later de Lutheranen een zwaan. Het lijkt niet onmogelijk, temeer daar de Lutheranen de zwaan mogelijk hebben gekozen naar aanleiding van de laatste woorden van Jan Hus toen hij op 6 juli 1415 in Konstanz op de brandstapel ter dood werd gebracht: Jullie verbranden een gans, maar een zwaan zal wederkeren. Het kan zijn dat een Kranenburgse voorvader van Wijbrandus een bewonderaar was van Jan Hus en daarom de gans als wapenelement introduceerde. De enige die hiervoor in aanmerking lijkt te komen is Claas Willemsz van Cranenburg (1360*-1445*), geboren op hofstede Cranenburg Eikenduinen. Deze Claas Willemsz heeft religieuse opvattingen die identiek zijn aan die van de Hussieten en meer in biezonder de radicale groep Calixtijnen onder hen. Deze Calixtijnen verwerpen veel traditionele zaken van de Roomse Kerk. O.a. de Sacramenten. En dat is juist wat Claas Willemsz ook doet en waarvoor hij in 1444 wordt berecht. Zijn rechter hand wordt afgehakt en hij moet Leiden verlaten op straffe van dood. Er is echter nog een reden om Claas Willemsz als bedenker van de gans in het familiewapen van Wijbrandus te zien. De gans is namelijk, zoals hierboven beschreven, in de oudheid in Rome het symbool van Liefde, Vruchtbaarheid, Trouw en Waakzaamheid. Nu is Claas Willemsz mogelijk de auteur van het boek 'Der Minne Loep', waarin de verschillende graden van liefde worden beschreven. Het kunnen dus twee vliegen in een klap zijn: symbool van de liefde en symbool van de Hussieten. Twee zaken waarmee hij veel te maken heeft. Het is overigens in dezen zeer opmerkelijk dat de Cranenburgs~ van Beltrum (Gld) in de 16e en 17e eeuw kerken in het nabijgelegen Groenlo in de NH Calixtus Kerk. Dit kan betekenen dat de Calixtijnen daar volgelingen hadden. Het kan tevens betekenen dat de Cranenburgs in Beltrum nazaten zijn van Claas Willemsz van Cranenburg. Van de borg in het wapen van Wijbrandus Kranenborg is reeds geschreven dat deze borg mogelijk hofstede Cranenburg te Eikenduinen voorstelt. Gezien de opmerkelijke exactheid waarmee de borg is uitgebeeld, is al eerder opgemerkt dat dit een aanwijzing is voor de autenticiteit van het wapen. Nu is Claas Willemsz zeer waarschijnlijk geboren op Cranenburg Eikenduinen en heeft hij daar zijn jeugd doorgebracht. Later moet hij daar nog vele malen zijn geweest, toen zijn oom Jan Engelbrechtsz van Cranenburg daar woonde. Claas Willemsz moet de hofstede of borg heel goed kennen. Hij lijkt dus zeer waarschijnlijke de bedenker van het wapen van Wijbrandus en moet wel als eerste opdracht hebben gegeven tot ontwerp en realisatie van het familiewapen. Van dit wapen is in ieder geval een zegelstempel geweest, dat in bezit was van Arius Kranenborg (geb 1758). Zegelstempels zijn vaak erfstukken, zodat de zegelstempel van Arius heel oud kan zijn.
De vraag rijst waarom de borg is opgenomen in het wapen van Wijbrandus c.q. Claas Willemsz. Van Doopsgezinden is bekend dat ze het huis als symbool voeren, zoals bijvoorbeeld de Calvinisten een haan en de Lutheranen een zwaan. Het zou erop kunnen wijzen dat het huis ofwel de borg door Doopsgezinde Kranenburgs~ later is toegevoegd. Maar daarvoor is de borg te specifiek uitgebeeld en mogelijk een weergave van hofstede Cranenburg te Eikenduinen. De Doopsgezinde beweging ontstaat echter pas in 1535 met Menno Simonsz. Als het wapen van Wijbrandus inderdaad door Claas Willemsz is gecreëerd, dan moet dat ergens rond 1440 zijn gebeurd. Het is denkbaar dat het gedachtengoed van de Doopsgezinden reeds vóór Menno Simonsz bestaat en dat Claas Willemsz daar een aanhanger van is. Het huis is immers al een heel oud symbool voor o.a. lichaam, ziel en geest. Het kan echter ook zijn dat Claas Willemsz het huis of de borg als wapenelement heeft toegevoegd omdat 'hus' van Jan Hus in het Tjechisch weliswaar 'gans' betekent, maar in het Oud Nederlands 'huis' betekent. Door een gans en een huis in het wapen op te nemen, laat Claas Willemsz geen twijfel meer bestaan over zijn religieuse opvattingen. Hij toont daarmee een overtuigd, zo niet fervent aanhanger te zijn van Jan Hus, de Tjechische filosoof en professor die als een belangrijk voorloper van de Reformatie geldt.
De vraag die nu rijst is waarom Claas Willemsz het wapen met de borg en gans creëert, terwijl het geslacht Van Cranenburg en vele hun Kranenburgse nazaten toch het wapen met de drie wassenaars van zilver op een zwart veld voeren. Dit wapen is een variant van het wapen dat Dirc II van Wassenaar (1240*-1300) introduceert: drie wassenaars van zilver op een rood veld. Het kan zijn dat de toenmalige Van Cranenburgs~ nog geen wapen voeren, hetgeen niet echt te verwachten is. Ieder belangrijk en zichzelf respecterend geslacht voert in die tijd een familiewapen. Het kan ook zijn dat Claas Willemsz het bestaande wapen van de Van Cranenburgs lelijk of niet passend vindt en een eigen ontwerp wil. Het kan ook zijn dat hij zijn eigenheid en onafhankelijkheid wil benadrukken middels een eigen ontwerp, die z'n eigen afkomst en overtuiging meer benadrukt. Het kan ook zijn dat de Van Cranenburgs oorspronkelijk een nog onbekend, ander wapen voeren en pas geruime tijd na het nieuwe wapen van Dirc II van Wassenaar en na het ontwerp van Claas Willemsz, besluiten een wapen te voeren dat hun Wassenaarse afkomst beter weergeeft. De nazaten van Claas Willemsz of een deel van hen kan dan om allerlei redenen vasthouden aan het ontwerp met de borg en de gans. Hetzij uit nostalgie, hetzij uit gemak, hetzij dat het wapen van Claas Willemsz hun eigen opvattingen goed weergeeft. Gezien de duidelijke keuze van Claas Willemsz en zijn nazaten voor de Reformatie c.q. het Protestantisme lijkt deze laatste optie zeer reëel.
Uit dit huwelijk 6 zonen:
Yda Jans van Egmond
Yda Jans van Egmond, geb. Egmond-Binnen Slot Egmond op de Hoef circa 1312.
Yda Jans van Egmond.
Van Willem van Cranenburg (geb. ca 1305) tot Wijbrandus Kranenborg (geb. 1668). Ganzen komen relatief weinig voor in familiewapens. Kraanvogels des te meer. Waarom heeft Wijbrandus Kranenborg uit Wedde dan een vogel in zijn wapen, die meer weg heeft van een gans dan een kraanvogel, zoals de wapenbeschrijving noemt en zoals gezien de familienaam toch eerder te verwachten is? De overige wapenelementen (borg, helm, kroon, etc) zoals afgebeeld op zijn grafsteen in de NH Kerk van Wedde zijn nagenoeg nauwkeurig en herkenbaar uitgebeeld. Het lijkt daarom uitgesloten dat de maker van de grafsteen niet in staat was een duidelijk herkenbare kraanvogel te fabriceren. In vele andere wapens zijn de makers daarin wel geslaagd. Ergo: de vogel moet wel een gans uitbeelden. Maar waarom dan een gans? De gans is een symbool van Liefde, Vruchtbaarheid, Trouw en Waakzaamheid. Het kan zijn dat Wijbrandus of een Kranenburgse voorvader van hem de symbolische waarden van de gans hoog aanschreef. Gezien de tijd en de religieuze achtergronden van Wijbrandus en zijn Kranenburgse voorvaders, is nog een andere optie denkbaar. Namelijk de gans als symbool van de Hussieten, volgelingen van de leer van Jan Hus (1370*-1415) en voorlopers van de Reformatie. Hus was een Tjechische professor in Praag en hus betekent gans in het Tjechisch. Het Hussisme is feitelijk in de 17e eeuw geen echte religieuse stroming meer. Verder is vooralsnog niet bekend of de Hussieten een gans als symbool voerden, zoals later de Lutheranen een zwaan. Het lijkt niet onmogelijk, temeer daar de Lutheranen de zwaan mogelijk hebben gekozen naar aanleiding van de laatste woorden van Jan Hus toen hij op 6 juli 1415 in Konstanz op de brandstapel ter dood werd gebracht: Jullie verbranden een gans, maar een zwaan zal wederkeren. Het kan zijn dat een Kranenburgse voorvader van Wijbrandus een bewonderaar was van Jan Hus en daarom de gans als wapenelement introduceerde. De enige die hiervoor in aanmerking lijkt te komen is Claas Willemsz van Cranenburg (1360*-1445*), geboren op hofstede Cranenburg Eikenduinen. Deze Claas Willemsz heeft religieuse opvattingen die identiek zijn aan die van de Hussieten en meer in biezonder de radicale groep Calixtijnen onder hen. Deze Calixtijnen verwerpen veel traditionele zaken van de Roomse Kerk. O.a. de Sacramenten. En dat is juist wat Claas Willemsz ook doet en waarvoor hij in 1444 wordt berecht. Zijn rechter hand wordt afgehakt en hij moet Leiden verlaten op straffe van dood. Er is echter nog een reden om Claas Willemsz als bedenker van de gans in het familiewapen van Wijbrandus te zien. De gans is namelijk, zoals hierboven beschreven, in de oudheid in Rome het symbool van Liefde, Vruchtbaarheid, Trouw en Waakzaamheid. Nu is Claas Willemsz mogelijk de auteur van het boek 'Der Minne Loep', waarin de verschillende graden van liefde worden beschreven. Het kunnen dus twee vliegen in een klap zijn: symbool van de liefde en symbool van de Hussieten. Twee zaken waarmee hij veel te maken heeft. Het is overigens in dezen zeer opmerkelijk dat de Cranenburgs~ van Beltrum (Gld) in de 16e en 17e eeuw kerken in het nabijgelegen Groenlo in de NH Calixtus Kerk. Dit kan betekenen dat de Calixtijnen daar volgelingen hadden. Het kan tevens betekenen dat de Cranenburgs in Beltrum nazaten zijn van Claas Willemsz van Cranenburg. Van de borg in het wapen van Wijbrandus Kranenborg is reeds geschreven dat deze borg mogelijk hofstede Cranenburg te Eikenduinen voorstelt. Gezien de opmerkelijke exactheid waarmee de borg is uitgebeeld, is al eerder opgemerkt dat dit een aanwijzing is voor de autenticiteit van het wapen. Nu is Claas Willemsz zeer waarschijnlijk geboren op Cranenburg Eikenduinen en heeft hij daar zijn jeugd doorgebracht. Later moet hij daar nog vele malen zijn geweest, toen zijn oom Jan Engelbrechtsz van Cranenburg daar woonde. Claas Willemsz moet de hofstede of borg heel goed kennen. Hij lijkt dus zeer waarschijnlijke de bedenker van het wapen van Wijbrandus en moet wel als eerste opdracht hebben gegeven tot ontwerp en realisatie van het familiewapen. Van dit wapen is in ieder geval een zegelstempel geweest, dat in bezit was van Arius Kranenborg (geb 1758). Zegelstempels zijn vaak erfstukken, zodat de zegelstempel van Arius heel oud kan zijn.
De vraag rijst waarom de borg is opgenomen in het wapen van Wijbrandus c.q. Claas Willemsz. Van Doopsgezinden is bekend dat ze het huis als symbool voeren, zoals bijvoorbeeld de Calvinisten een haan en de Lutheranen een zwaan. Het zou erop kunnen wijzen dat het huis ofwel de borg door Doopsgezinde Kranenburgs~ later is toegevoegd. Maar daarvoor is de borg te specifiek uitgebeeld en mogelijk een weergave van hofstede Cranenburg te Eikenduinen. De Doopsgezinde beweging ontstaat echter pas in 1535 met Menno Simonsz. Als het wapen van Wijbrandus inderdaad door Claas Willemsz is gecreëerd, dan moet dat ergens rond 1440 zijn gebeurd. Het is denkbaar dat het gedachtengoed van de Doopsgezinden reeds vóór Menno Simonsz bestaat en dat Claas Willemsz daar een aanhanger van is. Het huis is immers al een heel oud symbool voor o.a. lichaam, ziel en geest. Het kan echter ook zijn dat Claas Willemsz het huis of de borg als wapenelement heeft toegevoegd omdat 'hus' van Jan Hus in het Tjechisch weliswaar 'gans' betekent, maar in het Oud Nederlands 'huis' betekent. Door een gans en een huis in het wapen op te nemen, laat Claas Willemsz geen twijfel meer bestaan over zijn religieuse opvattingen. Hij toont daarmee een overtuigd, zo niet fervent aanhanger te zijn van Jan Hus, de Tjechische filosoof en professor die als een belangrijk voorloper van de Reformatie geldt.
De vraag die nu rijst is waarom Claas Willemsz het wapen met de borg en gans creëert, terwijl het geslacht Van Cranenburg en vele hun Kranenburgse nazaten toch het wapen met de drie wassenaars van zilver op een zwart veld voeren. Dit wapen is een variant van het wapen dat Dirc II van Wassenaar (1240*-1300) introduceert: drie wassenaars van zilver op een rood veld. Het kan zijn dat de toenmalige Van Cranenburgs~ nog geen wapen voeren, hetgeen niet echt te verwachten is. Ieder belangrijk en zichzelf respecterend geslacht voert in die tijd een familiewapen. Het kan ook zijn dat Claas Willemsz het bestaande wapen van de Van Cranenburgs lelijk of niet passend vindt en een eigen ontwerp wil. Het kan ook zijn dat hij zijn eigenheid en onafhankelijkheid wil benadrukken middels een eigen ontwerp, die z'n eigen afkomst en overtuiging meer benadrukt. Het kan ook zijn dat de Van Cranenburgs oorspronkelijk een nog onbekend, ander wapen voeren en pas geruime tijd na het nieuwe wapen van Dirc II van Wassenaar en na het ontwerp van Claas Willemsz, besluiten een wapen te voeren dat hun Wassenaarse afkomst beter weergeeft. De nazaten van Claas Willemsz of een deel van hen kan dan om allerlei redenen vasthouden aan het ontwerp met de borg en de gans. Hetzij uit nostalgie, hetzij uit gemak, hetzij dat het wapen van Claas Willemsz hun eigen opvattingen goed weergeeft. Gezien de duidelijke keuze van Claas Willemsz en zijn nazaten voor de Reformatie c.q. het Protestantisme lijkt deze laatste optie zeer reëel.
tr.
met
Willem ridder van Cranenburgh (Willem van Wassenaar, Willem van Cranenburch), zn. van Engelbert I ridder van Cranenburgh, geb. circa 1305, Heer van Cranenburg Bleiswijk, ovl. in 1362.
Willem ridder van Cranenburgh.
in 1330 sticht Willem een huis en hofstad in ambacht Eikenduinen (gem Loosduinen) en noemt het Cranenburg. Willem wordt daar in 13. beleend door zijn neef Filips III van Wassenaar met de tiende op Scheveningen en Sleebosch en het recht om twee zwanen te houden op het Wijndaeler Meer.
Bron DH68 (p 118) meldt hierover in een tekst over Scheveningen en Eikenduinen:.
In het beging van de 14e eeuw stichtte een zekere Willem, Heer van Cranenburg - hij woonde in Bleiswijk, ten noorden van Rotterdam - een hofstede Cranenburg, welke hij van de Wassenaers in leen ontving. In een leebrief lezen we o.a. dat hij de tienden van Scheveningen mocht heffen en dat hij een paar zwanen in het Wijndaeler Meer mocht houden.
Bron HRAC noemt het stichtingsjaar 13. terwijl bron AWA specifiek 1330 noemt. Opmerkelijk is dat de leen niet is vermeld in Ons Voorgeslacht 1978/194. Die bron begint bij Jan (Engelbertsz) van Cranenburg, een broer van Willem. Overigens zonder vermelding van de datum van de leen. In een andere bron wordt weliswaar 1324 genoemd, maar de waarde en betekenis van die notitie is onduidelijk. In de tekst van bron HRAC staat dat Willem de hofstede Cranenburg in Eikenduinen sticht. Er staat niet dat hij daarmee wordt beleend. Cranenburg Eikenduinen mag derhalve beschouwd worden als oorspronkelijk privébezit van Willem, dat later door een heer van Wassenaar is ingelijfd en als leen teruggegeven. Zulks is in het leenstelsel heel gebruikelijk, meestal onder dwang. Zo is het o.a. ook vergaan in Haagambacht met het priveebezit van Kerstant van Kranenburg, een oom van Willem.
Als Willem overlijdt in 1362* gaat de leen van hofstede Cranenburg te Eikenduinen over naar Jan Engelbrechtsz van Cranenburg (geb ca 1300), een broer van Willem. Zijn eigen zoons hebben kennelijk geen belangstelling voor de leen of zijn nog te jong om de leen te kunnen krijgen.
De huidige Kranenburgweg in Den Haag is genoemd naar Willem van Cranenburg. Deze weg loopt van de 2e Binnenhaven vanuit Schevening langs het Afvoerkanaal naar de Houtrust Brug.
Alias: Willem van Cranenburch, Willem van Wassenaar.
Zoons*: Willem Willemsz, Kerstant Willemsz, Vrancke Willemsz, Matthijs Willemsz, Claas Willemsz en Enghebrecht van Cranenburg(ch). Mogelijk ook Berwout Willemsz.
De namen van deze zoons zijn zogezegd typisch voor de Van Cranenburgs. Een oom van Willem heet Kerstant, terwijl de namen Willem, Vranck, Matthijs en Claas veelvuldig voorkomen bij de nazaten van Claas Willemsz.
Leenbrief, Sleebosch, Cranenburg Egmond, Cranenburg Eikenduinen, Zwanendrift, Kranenburgweg Den Haag, Willem van Wassenaar.
Uit dit huwelijk 6 zonen:
Bronnen:
Engelbert I van Cranenburgh
Engelbert I ridder van Cranenburgh, geb. Bleiswijk op kasteel Cranenburg in 1255, ovl. in 1320.
Engelbert I ridder van Cranenburgh.
In 1922 citeert Jhr Mr W.A. Beelaerts van Blokland in bron BNL 'Batavia Illustrata' (Van Leeuwen, p 1294):.
Bartholomeus hadde getrout N. van Bleyswijk, na welkers dood hij wierde Domproost van Utrecht, nalatende bij sijn Vrouwe voornoemt Engelbert, Heere van Cranenburch. Ridder, vermeld in den jare 1305 en 1308 ....
In bron RHH (p 188) wordt ene Enghebrecht, die jagher genoemd. Hij wordt in 1334 aangeslagen voor 7 sc. 5½ d. aan grafelijke renten wegens landhure en wel up die Gheest in Haagambacht. De Geest is een gebied in Eikenduinen in de hoek tussen de Loosduinseweg en de Scheveningseweg. Nabij de vermoede locatie van hofstede Cranenburg. Heer Jan van Polanen betaalt in 1334 aan landhuur in dezelfde sector 14 d. aan renten. Enghebrecht moet dus circa 7.20/14 is 10x meer land bezitten aldaar. Dirric Wasnaer (Dirc III van Wassenaar) betaalt in 1317 18 d. aan rente voor een stuk land aldaar.
Engelbert woont kennelijk up de Gheest in Eikenduinen zoals reeds verteld. Bron RHH vermeldt verder in 1334: up die gheest ... die cappelle in der Haghe, van sjaghers huise 12 d.
Met die capelle in der Haghe is waarschijnlijk de Jacobs Kerk bedoeld. Die staat aan de weg van het Binnenhof naar Scheveningen. Kennelijk heeft de kapel een deel van het huis van Engelbert in leen. Misschien staat er een huiskapel. Hoewel, letterlijk staat er: de kapel in Den Haag van het huis van de jager. Dat betekent dan dat het huis van de jager een kapel in Den Haag bezit. Biezonder, maar het staat er feitelijk wel. Mogelijk gaat het dan eerder om een kleinere kapel ergens in Den Haag. Hoewel, op het hoogste punt van Up de Gheest staat in die tijd de voorloper van de Jacobs Kerk. In die tijd toch zeker niet zo groot als anno 2007.
Met huise wordt in die tijd een kasteel of dergelijks bedoeld. Het zal in dit kader wel een riddermatige hofstad kunnen zijn. (> Kastelen).
Geestgronden zijn duinwallen. Up de Gheest is derhalve het westelijk deel van Eikenduinen dat tegen de duinen ligt. Exact in dat deel staat in die tijd vermoedelijk hofstede Cranenburg, gesticht in 1330 door Willem van Cranenburg. Mogelijk dus naast of nabij de huise van zijn vader Engelbert. (> Eikenduinen).
Volgens bron ZLB (25) vormen de riddermatige welgeborene of welgeboren mannen de ridderschap. Verder schrijft de bron:.
De welgeboren man is een persoon van adellijke afkomst, die riddermatig leeft. Hij heeft zitting in het baljuwhof. Hij trekt bij de heervaart met de baljuw op in volle wapenrusting. Hij geniet belastingvrijdom van schot en bede. Hij is gekwalificeerd tot de jacht. Enghebrecht die jagher bezit dus kennelijk aardig wat land. Gezien het feit dat Enghebrecht jaagt en ook in een huise woont, moet hij volgens bron ZLB zelfs een welgeborene zijn, die een riddermatig leven voert. Als dan Jan Engelbrechtsz van Cranenburg rond 1360 op hofstede Cranenburg in Eikenduinen woont, nabij de welgeborene Enghebrecht die jagher dan is de kans wel erg groot dat we te maken hebben met Engelbert I van Cranenburg (de jager) en zijn zoon Jan Engelbrechtsz van Cranenburg. En aangezien in 1371-1375 Eggebrecht Jansz van Cranenburg (gb 1341), een zoon van Jan, is vermeld als Welgeborene in Den Haag, dan valt het welhaast niet meer te betwijfelen dat we hier te maken hebben met drie generaties Van Cranenburg. Een man is immers pas welgeborene als ook zijn voorvaders in mannelijke lijn tot in de 3e graaf die status hebben. Dus ook Bartholomeus II van Wassenaar, de vader van Engelbert I van Cranenburg, lijkt een welgeborene te zijn.
Aangezien ene Ghisebrecht Enghebrechtsz vrij zeker een zoon is van Engelbert I van Cranenburg, is het eveneneens vrij zeker dat Engelbert ridder is. In verband met een leen van Sleebosch (Haagambacht) in circa 1300-1330, wordt Ghisebrecht genoemd als Ghisebrecht heer Engebrechtsz. (> Sleebosch) Deze typische aanduiding wijst erop dat Engebrecht ridder is. Bron BNL (p 323) schrijft hierover:.
... maar zoo Jan Engelbertsz. inderdaad eenen ridder tot vader had gehad, zoude hij zijn aangeduid als Jan heeren Engelbertsz. De leen gaat in 1330 over naar Willem van Cranenburg, zoon van Engelbert I. Engebrecht en Engelbert I zijn derhalve vrij zeker dezelfde persoon. Leenoverdracht vindt namelijk normaliter plaats binnen de familiaire kring (rechte zwaardzijde). (> Leenoverdracht).
De kans dat Engelbert I inderdaad ridder is, wordt erg versterkt door een tekst in bron RGL (grafelijke lenen; p 151). Het betreft land met een woning in polder Rotterban te Hillegersberg, circa 5 Km zuidelijk van Bleiswijk.
7 morgen land met de eropstaande woning in de polder Rotterban, die vroeger van heer Voppe van Driehusen waren. 29-8-1323: Hughe Enghelbrechtsz. na opdracht uit eigen in ruil voor het leen 42, te versterven op de nakomelingen van heer Enghebrechtsz uten Broecke, ridder en op die van diens derde graads verwanten (l.h.l. 137). 4-6-1353: Hughe Gherijtsz. onmondig (l.h. 42, f6) .-.-1390: Enghebrecht Heyndricxz. met ledige hand (l.h. 422, f50v). 18-9-1398: Godelt Heynric Enghebrechtszdr, gehuwd met Johannes Pietersz, bij dode van haar vader Heynric Enghebrechtsz. (l.h. 52, f66) ... (> Rotta) Engelbert I is vrij zeker geboren en getogen op kasteel Cranenburg te Bleiswijk. Later verhuist hij naar Eikenduinen bij Den Haag. Daar wonen ook zijn zoons Willem, Jan en Dirck en zijn broer Kerstant en Hein van Kranenburg. Zoon Willem sticht er in 1330 hofstede Cranenburg. Bron RHH meldt ene Willem uten Broeke, die in 1334 voor een stuk land Up den Veen in Eikenduinen 4 sc. 3½ d. aan renten betaalt wegens landhure. Deze Willem woont dus in broekland. Gezien de context van bron RHH is de kans reëel dat we hier te maken hebben met Willem van Cranenburg, die dan kennelijk aan de Haagse Beek woont. Voglens bron OV78/194 ligt het Cranenburgoed (ZA) in 1607 deels in Segbroek. Dit moet al in 1330 het geval zijn. Willem wordt namelijk in 1330 beleend met 7 Morgen land door zijn neef Filips IV van Wassenaar. Het Leengoed Wassenaar omvat in die tijd o.a. die Wildernisse, een gebied dat zich uitstrekt over delen van Scheveningen, Eikenduinen en Wassenaar. (> Leengoed Wassenaar). Onder wildernisse verstaat men in de Middeleeuwen ook broekland. Aangezien Willem van Cranenburg is beleend door het Hof te Wassenaar, moet zijn leengoed derhalve ook in die Wildernisse liggen. Segbroek ligt bovendien dicht tegen Scheveningen aan. Het oorspronkelijke Cranenburggoed moet dus ook daaromtrent liggen. Op de kaart van 1611 sub Haagse Beek loopt Segbroek inderdaad helemaal door tot aan de scherpe bocht van de Haagse Beek richting Binnenhof. De beek loopt precies langs de duinen. En daar wonen ook Dirck van Cranenburg en Hein van Kranenburg, ooms van Willem van Cranenburg. Het kan dus haast niet missen.
De naam uten Broecke is een herkomstnaam. In de gegeven optiek lijkt het op Segbroek te slaan. Temeer daar de naam Segbroek in bron RHH verder niet genoemd wordt en daarom mogelijk in die tijd nog niet in zwang is. Het gebied is nog dun bevolkt en stelt kennelijk nog niet veel voor. Het lijkt er dus inderdaad sterk op dat we hier met Engelbert I en zijn zoon Willem te maken hebben. Dat ze niet met de naam Van Cranenburg worden genoemd is niet zo vreemd. Deze naam wordt feitelijk pas met zoon Jan Engelbrechtsz vrij konsekwent gevoerd. (> NVC).
Uit analyse van eerder genoemde bron RGL/151 blijkt nagenoeg zeker dat de tekst handelt over enige van de oudste leden van het geslacht Van Cranenburg~ uit Bleiswijk. (> RGL/151) De tekst meldt o.a. dat in 1353-1390 de leen in bezit is van Enghebrecht Heyndricxz. Gezien de bepalingen van overdracht moet deze Enghebrecht Heyndricxz wel een zoon zijn van Hein van Kranenburg, een broer van Engelbert I van Cranenburg. Dat zo zijnde, is deze Engelbert I van Cranenburg (alias uten Broecke) dus inderdaad een ridder. Hughe Enghelbrechtsz is dan kennelijk een zoon van hem.
Per saldo mogen we op grond van alle gegevens concluderen dat Engelbert I van Cranenburg inderdaad ridder is en een riddermatig leven voert. Wapen*: op goud een kraanvogel in blauw, rood gepoot en gesnaveld, houdend in de rechter poot een steen. Zoons: Everardus van Cranenburgh, Dirck, Willem, Jan Engelbrechtsz, Ghisebrecht Enghebrechtsz en Hughe Enghelbrechtsz van Cranenburg. Vrij zeker ook Filips Engebrechtsz van Cranenburg. Mogelijk ook Petrus van Cranenborch (gb 1291; Roermond) en Xx van Cranenborch (gb 1297; vv Johanees).
Geestgronden zijn duinwallen. Up de Gheest is derhalve het westelijk deel van Eikenduinen dat tegen de duinen ligt. Exact in dat deel staat in die tijd vermoedelijk hofstede Cranenburg, gesticht in 1330 door Willem van Cranenburg. Mogelijk dus naast of nabij de huise van zijn vader Engelbert. (> Eikenduinen).
Volgens bron ZLB (25) vormen de riddermatige welgeborene of welgeboren mannen de ridderschap. Verder schrijft de bron:.
De welgeboren man is een persoon van adellijke afkomst, die riddermatig leeft. Hij heeft zitting in het baljuwhof. Hij trekt bij de heervaart met de baljuw op in volle wapenrusting. Hij geniet belastingvrijdom van schot en bede. Hij is gekwalificeerd tot de jacht.
Enghebrecht die jagher bezit dus kennelijk aardig wat land. Gezien het feit dat Enghebrecht jaagt en ook in een huise woont, moet hij volgens bron ZLB zelfs een welgeborene zijn, die in een riddermatig leven voert. Als dan Jan Engelbrechtsz van Cranenburg rond 1360 op hofstede Cranenburg in Eikenduinen woont, nabij de welgeborene Enghebrecht die jagher dan is de kans wel erg groot dat we te maken hebben met Engelbert I van Cranenburg (de jager) en zijn zoon Jan Engelbrechtsz van Cranenburg. En aangezien in 1371-1375 Eggebrecht Jansz van Cranenburg (gb 1341), een zoon van Jan, is vermeld als Welgeborene in Den Haag, dan valt het welhaast niet meer te betwijfelen dat we hier te maken hebben met drie generaties Van Cranenburg. Een man is immers pas welgeborene als ook zijn voorvaders in mannelijke lijn tot in de 3e graad die status hebben. Dus ook Bartholomeus II van Wassenaar, de vader van Engelbert I van Cranenburg, lijkt een welgeborene te zijn.
Aangezien ene Ghisebrecht Enghebrechtsz vrij zeker een zoon is van Engelbert I van Cranenburg, is het eveneneens vrij zeker dat Engelbert ridder is. In verband met een leen van Sleebosch (Haagambacht) in circa 1300-1330, wordt Ghisebrecht genoemd als Ghisebrecht heer Engebrechtsz. (> Sleebosch) Deze typische aanduiding wijst erop dat Engebrecht ridder is. Bron BNL (p 323) schrijft hierover:.
... maar zoo Jan Engelbertsz. inderdaad eenen ridder tot vader had gehad, zoude hij zijn aangeduid als Jan heeren Engelbertsz.
De leen gaat in 1330 over naar Willem van Cranenburg, zoon van Engelbert I. Engebrecht en Engelbert I zijn derhalve vrij zeker dezelfde persoon. Leenoverdracht vindt namelijk normaliter plaats binnen de familiaire kring (rechte zwaardzijde). (> Leenoverdracht).
De kans dat Engelbert I inderdaad ridder is, wordt erg versterkt door een tekst in bron RGL (grafelijke lenen; p 151). Het betreft land met een woning in polder Rotterban te Hillegersberg, circa 5 Km zuidelijk van Bleiswijk.
7 morgen land met de eropstaande woning in de polder Rotterban, die vroeger van heer Voppe van Driehusen waren.
29-8-1323: Hughe Enghelbrechtsz. na opdracht uit eigen in ruil voor het leen 42, te versterven op de nakomelingen van heer Enghebrechtsz uten Broecke, ridder en op die van diens derde graads verwanten (l.h.l. 137).
4-6-1353: Hughe Gherijtsz. onmondig (l.h. 42, f6).
.-.-1390: Enghebrecht Heyndricxz. met ledige hand (l.h. 422, f50v).
18-9-1398: Godelt Heynric Enghebrechtszdr, gehuwd met Johannes Pietersz, bij dode van haar vader Heynric Enghebrechtsz. (l.h. 52, f66).
....
Engelbert I is vrij zeker geboren en getogen op kasteel Cranenburg te Bleiswijk. Later verhuist hij naar Eikenduinen bij Den Haag. Daar wonen ook zijn zoons Willem, Jan en Dirck en zijn broer Kerstant en Hein van Kranenburg. Zoon Willem sticht er in 1330 hofstede Cranenburg. Bron RHH meldt ene Willem uten Broeke, die in 1334 voor een stuk land Up den Veen in Eikenduinen 4 sc. 3½ d. aan renten betaalt wegens landhure. Deze Willem woont dus in broekland. Gezien de context van bron RHH is de kans reëel dat we hier te maken hebben met Willem van Cranenburg, die dan kennelijk aan de Haagse Beek woont. Voglens bron OV78/194 ligt het Cranenburgoed (ZA) in 1607 deels in Segbroek. Dit moet al in 1330 het geval zijn. Willem wordt namelijk in 1330 beleend met 7 Morgen land door zijn neef Filips IV van Wassenaar. Het Leengoed Wassenaar omvat in die tijd o.a. die Wildernisse, een gebied dat zich uitstrekt over delen van Scheveningen, Eikenduinen en Wassenaar. (> Leengoed Wassenaar). Onder wildernisse verstaat men in de Middeleeuwen ook broekland. Aangezien Willem van Cranenburg is beleend door het Hof te Wassenaar, moet zijn leengoed derhalve ook in die Wildernisse liggen. Segbroek ligt bovendien dicht tegen Scheveningen aan. Het oorspronkelijke Cranenburggoed moet dus ook daaromtrent liggen. Op de kaart van 1611 sub Haagse Beek loopt Segbroek inderdaad helemaal door tot aan de scherpe bocht van de Haagse Beek richting Binnenhof. De beek loopt precies langs de duinen. En daar wonen ook Dirck van Cranenburg en Hein van Kranenburg, ooms van Willem van Cranenburg. Het kan dus haast niet missen.
De naam uten Broecke is een herkomstnaam. In de gegeven optiek lijkt het op Segbroek te slaan. Temeer daar de naam Segbroek in bron RHH verder niet genoemd wordt en daarom mogelijk in die tijd nog niet in zwang is. Het gebied is nog dun bevolkt en stelt kennelijk nog niet veel voor. Het lijkt er dus inderdaad sterk op dat we hier met Engelbert I en zijn zoon Willem te maken hebben. Dat ze niet met de naam Van Cranenburg worden genoemd is niet zo vreemd. Deze naam wordt feitelijk pas met zoon Jan Engelbrechtsz vrij konsekwent gevoerd. (> NVC).
Uit analyse van eerder genoemde bron RGL/151 blijkt nagenoeg zeker dat de tekst handelt over enige van de oudste leden van het geslacht Van Cranenburg~ uit Bleiswijk. (> RGL/151) De tekst meldt o.a. dat in 1353-1390 de leen in bezit is van Enghebrecht Heyndricxz. Gezien de bepalingen van overdracht moet deze Enghebrecht Heyndricxz wel een zoon zijn van Hein van Kranenburg, een broer van Engelbert I van Cranenburg. Dat zo zijnde, is deze Engelbert I van Cranenburg (alias uten Broecke) dus inderdaad een ridder. Hughe Enghelbrechtsz is dan kennelijk een zoon van hem.
Per saldo mogen we op grond van alle gegevens concluderen dat Engelbert I van Cranenburg inderdaad ridder is en een riddermatig leven voert.
Wapen*: op goud een kraanvogel in blauw, rood gepoot en gesnaveld, houdend in de rechter poot een steen.
Zoons: Everardus van Cranenburgh, Dirck, Willem, Jan Engelbrechtsz, Ghisebrecht Enghebrechtsz en Hughe Enghelbrechtsz van Cranenburg.
Vrij zeker ook Filips Engebrechtsz van Cranenburg.
Hij krijgt 6 zonen:
Willem Willemsz
Willem Willemsz.
Kerstant Willemsz
Kerstant Willemsz.
Vrancke Willemsz
Vrancke Willemsz.
Matthijs Willemsz
Matthijs Willemsz.
Enghebrecht van Cranenburch
Enghebrecht van Cranenburch.
Enghebrecht van Cranenburch.
29-6-1367: Engebrecht van Cranenburch, neef van de leenheer heer Dirc van Wassenair, burggraaf van Leyden, bij kinderloos overlijden te versterven op zijn zuster jonkvrouwe Aechte, weduwe van Jonijs van Otshoirn (AA, f 29 en A, f 16).