tr. Heerde in 1864
met
Harmen Jan Wilbrink, zn. van Hendrik Wilbrink (arbeider) en Hendrika Berghorst, geb. Heerde op 8 jul 1838, arbeider, ovl. Heerde op 19 apr 1919.
Uit dit huwelijk een dochter:
naam | geb. | plaats | ovl. | plaats | oud | relatie | kinderen | |
1 | Gerritje | *1873 | Horsthoek | †1926 | Horsthoek | 52 | 1 | 1 |
tr. Heerde op 23 sep 1837
met
Uit dit huwelijk 2 kinderen, waaronder:
naam | geb. | plaats | ovl. | plaats | oud | relatie | kinderen | |
1 | Harmen | *1838 | Heerde | †1919 | Heerde | 80 | 1 | 1 |
tr. Heerde op 23 sep 1837
met
Hendrik Wilbrink, zn. van Hermina Harmina Wilbrink, geb. Apeldoorn op 18 mrt 1812, arbeider, ovl. Epe op 31 mei 1880.
Uit dit huwelijk 2 kinderen, waaronder:
naam | geb. | plaats | ovl. | plaats | oud | relatie | kinderen | |
1 | Harmen | *1838 | Heerde | †1919 | Heerde | 80 | 1 | 1 |
tr. Tholen op 19 apr 1787
met
Helena Tichelaar, dr. van Cornelis Tichelaar en Maria Hikke, ged. Oud-Vossemeer op 14 nov 1766 (getuigen: haar aangetrouwd tante Catharina Slootmaker, Catharina Slootmaker), ovl. Oud-Vossemeer op 14 feb 1809, begr. op 14 feb 1809.
tr. (1) op 29 okt 1743
met
Machelijne Dane, ged. St. Annaland op 23 mrt 1704 (getuige: Jasper Smoor; Johannis Dane ; Cornelia Barents), ovl. voor 3 feb 1762.
Uit dit huwelijk een kind.
tr. (2) Poortvliet op 3 feb 1762
met
Joanna J de Kanter, geb. circa 1730.
tr. Poortvliet op 3 feb 1762
met
Leendert Bliek, geb. Bruinisse op 9 okt 1712, tr. (1) met Machelijne Dane. Uit dit huwelijk een kind.
tr. (1) in 1668
met
Adryaen van Vredenburg van Adrichem, zn. van Adriaen Willems van Vredenburg van Adrichem en Sara Jacobsd van der Graeff, ged. Delft op 10 okt 1646.
tr. (2) in 1673
met
François de Civille de la Ferté, Sieur de la Ferté, ovl. op 12 jun 1698.
Uit dit huwelijk 8 kinderen, waaronder:
naam | geb. | plaats | ovl. | plaats | oud | relatie | kinderen | |
1 | Marie | 0 | 0 |
1. | François Caron, een carrière in het verre oosten (B 056), Dr A.C.J. de Vrankrijker, Elsevier, Amsterdam, 1943 (blz. 254) |
tr. in 1668
met
Susanna (Suzette) Caron, dr. van François Caron (gouverneur) en Constantia Boudaen, geb. Voorschoten in okt 1652, ovl. na 1716.
Susanna Caron.
Zij is een verre nicht van Christaan Huygens en is de peetvader van hun oudste dochter.
In april 1686 in de Bastille opgesloten, na het afzweren van het protestantisme na drie maanden vrijgelaten, trouwde drie keer, maar had daarnaast (als eerder haar moeder) een verhouding met Christiaan Huygens, die in 1695 zijn meeste geld aan haar naliet.
Susanna Caron (1652 - na 1716). Ook Suseken. Ook Suzette. 'La belle Suseken'.
Vernoemd naar haar moeders moeder Susanna van Otten.
Haar (Constantia Caron-Boudaen) nieuwe leven was bijzonder aangenaam en naar haar smaak. Zij genoot van de vermaken der wereldstad, en haar gastvrij huis werd door de talrijke vrienden en bekenden uit Holland, die zich te Parijs kwamen verlustigen, bij voorkeur bezocht. Zij had zeven kinderen, drie zoons, waarvan de twee oudste den vader vergezelden, en vier dochters, en daaronder een aankomend meisje, dat bijzonder in de smaak viel. Het is de juffrouw Caron, in wier lof onze schrijver (Coenraet Droste) uitweidt. Of hij mevrouw haar moeder al in Parijs had leren kennen of eerst nu te Parijs met haar kennismaakte, is onzeker. In geen geval was het voor iemand als hij moeilijk den toegang tot het gezin te bekomen. De toon was er vrij, de omgang ongedwongen, galanterie niet buitengesloten. De moeder gevoelde zich nog jeugdig en was de herinneringen van haar jeugd getrouw gebleven; de dochter aardde naar haar moeder en zag zich omringd van aanbidders. Toen onze schrijver zich het getal van dezen kwamen vergrooten, was er reeds herhaaldelijk sprake geweest van haar uit te huwelijken; niet minder dan vier pretendenten dongen te gelijk naar haar hand, zo verzekerde althans de moeder aan Chr. Huygens, een half jaar voordat Droste te Parijs kwam. Onder die vier was de meest begunstigde een Hollander van aanzien, Adriaan van Vredenburg, een zoon van den Delftschen burgemeester Jacob Vredenburg van Adrichem, wiens ééne zuster (moet zijn: halfzuster, JK 19 november 2018) met Harper Maartensz. Tromp, en de andere (volle zuster, JK) met Johan Boreel, oudsten zoon van wijlen den Ambassadeur te Parijs, gehuwd waren. De pretendent meende het ernstig genoeg, naar het schijnt; maar zijn zwagers (onder wie vice-admiraal Cornelis Tromp, JK), zoo geloofde ten minste Christiaan Huygens, waren met de verbintenis niet ingenomen. Ten slotte kwam er dan ook niets van, evenmin als van de voornemens der drie andere minnaars. (Dit is niet juist, Van Vredenburg trouwde in 1668 met haar maar scheidde enkele maanden later weer onder druk van zijn familie, blijkt uit hieronder geciteerde brieffragmenten van Christiaan Huygens.).
Uit Brieven van Constantijn Huygens (Den Haag, 4 september 1596 - Den Haag, 28 maart 1687) 1608-1687, deel 6, p. 327:.
AAN MEVR. DE LA FERTE (Suzette Caron, de oudste dochter van François Caron en Constantia Boudaen (vgl. IV: blz. 51), was in 1669 getrouwd met François de Civille, S.r de la Ferté. Zij woonde, evenals hare moeder, in Frankrijk, maar is later om het geloof uitgeweken). (K. A.).
Ik condoleer u met het verlies van uw vader (Caron was op zijne terugreis uit Indië bij eene schipbreuk omgekomen); hij was een zeer kundig en verdienstelijk man. Wilt gij uwe moeder van mij groeten? 18e May 1673 .
Constantijn Huygens kreeg een zeer zorgvuldige opvoeding van zijn vader Christiaan, secretaris van Willem van Oranje en de Raad van State. Toegevoegd aan ambassades maakte Constantijn diverse buitenlandse reizen. In 1625 werd hij benoemd tot secretaris van stadhouder Frederik Hendrik. Huygens begeleidde de 'stedendwinger' vaak op diens veldtochten. Hij werd in het ambt van secretaris gecontinueerd door Willem II en diende de Oranjes ook als raad en rekenmeester. Gedurende vele decennia functioneerde Constantijn op deze wijze als belangrijke spil binnen de hofhouding. Daarnaast was Huygens' familie verwant aan invloedrijke Haagse ambtsdragers en ambtenaren. De onderzoeker krijgt door de briefwisseling dan ook inzicht in talrijke belangrijke kwesties en invloedrijke personen uit de zeventiende eeuw. Van deze serie zijn in totaal zes delen verschenen: (1608-1634), (1634-1639), (1640-1644), (1644-1649), (1649-1663) en (1663-1687). Elk deel kent een aparte inleiding met betrekking tot de bewuste periode. In de reeks zijn veel officiële brieven te vinden van Huygens als secretaris van de prins of als raadsheer c.q. voorzitter van diens Nassause Domeinraad. Daarnaast bevat de serie de brieven die Huygens als dichter of geleerde wisselde met vorsten, staatslieden, veldheren, kunstenaars en geleerden. De brieven zijn meestal in het Nederlands of Frans geschreven maar een enkele keer ook in het Engels, Italiaans of Latijn. Elk deel bevat een register van brieven en personen.
— Uit C.D. Andriesse, Titan kan niet slapen, Een biografie van Christiaan Huygens. (Amsterdam, Olympus, 1993).
(Christiaan Huygens: Den Haag, 14 april 1629 - Den Haag 8 juli 1695).
Tekst op het achterplat van de derde druk (2007):.
Christiaan Huygens wordt beschouwd als een van de grootste genieën van ons land. Maar als hij al niet verward wordt met zijn vader Constantijn, de dichter, dan weet men als regel alleen van hem dat hij het slingeruurwerk heeft uitgevonden. Zijn betekenis voor de wetenschap én de cultuur van de zeventiende eeuw is echter veel groter dan die klok geweest. Slechts weinig mensen kennen alle facetten van zijn schitterende werk, dat vreemd lijkt af te steken tegen de duisterheden in zijn persoon.
In deze biografie wordt het werk in het leven geplaatst. Het is een boek over wetenschap in de zeventiende eeuw waarbij ook mannen als Descartes, Pascal, Newton en Leibniz aan het woord komen en Christiaans grootste ontdekkingen – de botsingswetten, de versnelling als een kracht en de kinematica van het licht – worden uitgediept. Maar het is ook een boek over een onwaarschijnlijk rijk leven, dat op de rand van onmacht balanceerde. Het gaat over muziek, er staan brieven in aan vrouwen en ministers, en – onvermijdelijk met zo'n vader – gedichten. Wie ziet dat gedichten en formules als het ware elkaars spiegelbeelden zijn, krijgt ook zicht op die uitzonderlijke schepping der natuur: Christiaan Huygens.
' Titan kan niet slapen is een meeslepend verhaal over een interessant en veelzijdig mens. (...) kleurrijk en met veel gevoel geschreven.' Trouw.
'Hij weet een uitstekend evenwicht te vinden tussen wetenschap en literatuur.' NRC Handelsblad.
'Een prachtige biografie.' The Times.
'Andriesses boek is een onweerstaanbaar verslag.' Nature.
p. 220-221:.
Aan werk van zo'n zekerheid en diepgang zou hij in Parijs niet meer toekomen. In die stad, waar hij in mei 1666 arriveerde, zou de rust die ervoor nodig is ontbreken en zou zijn wetenschap verbrokkelen. Het is de vraag of hij het vantevoren geweten heeft, want al had hij de vrijheid gevraagd om te kunnen doen wat hij thuis had gedaan, hij was onzeker over zijn plichten en hij kende de beschaafde chaos van de stad met haar liedjes en muziek, haar warme theaters van de komedie, haar zwoele en exotische balletten en haar ateliers vol wandkleden, rode tapijten, zilveren vazen en pikante schilderijen. En wanneer hij zich tot werk wilde zetten, al botten de linden voor de Tuilerieën ook uit – de gevel met kalkstenen zuilen werd over de volle lengte in de rivier weerspiegeld – en lonkten schoonheden die tussen de geschoren perken en de glinsterende fonteinen wandelden, dan moest hij met onrust denken aan de ongebonden Haagse vrouwen die hier woonden en hem graag ontvingen. Maar hij kon ook weten dat zijn beschermer, de hoofdintendant, hem op zou laten draven op de feesten van het hof en om advies te geven over de octrooien en de waterwerken in Versailles of de weelderige sterrenwacht die men aan het bouwen was op het bolwerk van Saint-Jacques. Daar kwam dan bij dat hij zich in de academie als het hoofd van allen – het was Ismaël Boulliau die het zo omschreven had: 'omnium caput' – steeds bewijzen moest, zijn hersens moest wrijven op die van anderen, van de stiekeme en snibbige Gilles de Roberval vooral, maar ook van Heinrich Oldenburg, de secretaris van het concurrerend genootschap in Londen, die niet op zou houden hem uit zijn tent te lokken. Aan hem zou hij veel brieven moeten schrijven, maar meer nog aan familie in Den Haag die hem niet losliet. En had hij dan nog tijd voor zichzelf, dan moest hij ook aan vrienden denken, aan zijn buurman Pierre de Carcavy, aan Adrien Auzout die te aardig voor deze wereld was en aan Claude en Charles Perrault (Sprookjes van Moeder de Gans, JK), de erudiete broers die hij vaak bezoeken zou op hun buiten bij Viry.
Laten we in Christiaans eigen woorden weergeven hoe Parijs hem van de wetenschap afleidde, hoe die schil waarin hij leefde verbrokkelde zodat ten slotte zijn verborgen kern zichtbaar moest worden. De bron van die woorden is afgekort. P(6)6 wil zeggen: uit een brief aan P (in maand 6, dus juni) van jaar 6 in het decennium, dus 1666; C staat voor (broer, JK) Constantijn, L voor (broer) Lodewijk, P voor Philips Doublet en S voor (zuster) Suzanna (Doublet-Huygens); L(5)7 betekent dus: uit een brief aan Lodewijk van mei 1667; A citeert uit of verwijst naar notulen van discussies uit de academie. (Een belachelijk en overbodig systeem, dat tot onoverzichtelijkheid leidt, en dat ik dus niet volg. Het kan simpeler en duidelijker, en het kost ook minder plaats. Dus niet S(1)8, maar als volgt.).
p. 224:.
Aan zijn broer Lodewijk Huygens, augustus 1667: 'Waarom wil je zo graag weten hoe het met onze weduwe gaat? (Bedoelde weduwe is de vrouw van de op 11 oktober 1666 wegens hoogverraad onthoofde ritmeester Henri Buat. Op 8 april 1667 arriveerde de achtentwintigjarige weduwe Buat te Parijs. Zij was al een jeugdvriendin van Constantia Boudaen, de tweede echtgenote van François Caron. JK) Waarom willen ook andere Hollanders het weten? Wordt er al kwaad over haar gesproken? Ik verzeker je dat alles tot nu toe goed gaat, en al zou ik het willen, ik kan er niets kwaads van zeggen. Maar ze lijdt zeker niet onder het vooruitzicht achtervolgd te worden door heren die met haar willen trouwen. Ze ziet er tenslotte goed uit en men denkt dat ze steenrijk is. Ik weet er al iets van, maar ik denk dat ze zich in haar tegenwoordige staat genoeg vermaakt om zich niet snel te binden. Vertel me alsjeblieft wat men over haar zegt, en ook over de nicht hier. (De echtgenoot van Constantia Caron-Boudaen, de nicht waar het over gaat, was op een lange zeereis en zou daar niet van terugkeren.).
p. 226:.
Aan zijn zuster Suzanna Doublet-Huygens: 'Ik wist al van het avontuur van juffrouw Ida en ik heb er met de genoemde dames Buat hard om gelachen. Dat arme vrijertje is meer te beklagen dan de juffrouw, en nog denkt ze dat hij het niet verdient om samen met haar in het water te vallen. (...) Je had me beloofd Suzette (Caron, JK) te zullen schrijven, ik heb het haar aangekondigd, denk er dus aan en doe het.'.
p. 227:.
Aan zijn broer Lodewijk Huygens, mei 1668: 'Het huwelijk van nicht Caron – de oudste, want de andere is nog niet aan een man toe: (non matura viro) – zou al geregeld en voltrokken zijn als zij (Suzette Caron dus) en haar moeder hadden kunnen besluiten. Ze zeggen tenminste dat er nog drie andere gegadigden zijn die zich momenteel sterk opdringen. Ik heb ze aangeraden de heer van Vredenburgh te nemen, want dat is zeker de beste partij. (...) Wat het huwelijk van onze weduwe B. (Buat, JK) met een hertog of een ander betreft, dat zijn maar kletspraatjes. Ik geloof niet dat ze hier ooit trouwt. Juist nog heb ik haar gezien en ernaar gevraagd. Ze zegt dat ze over een maand teruggaat.'.
p. 228:.
Aan zijn broer Lodewijk Huygens, augustus 1668: 'Mevrouw Buat zei me gisteren dat men haar uit Den Haag geschreven had dat nicht Caron alweer gescheiden is, en dat de heer Vredenburgh haar op verzoek van zijn ouders heeft verlaten. Ik kan het nauwelijks geloven, als ik zie dat hij de schone meer dan ooit is toegewijd. (Een jaar later zou ze met François de la Ferté trouwen.) Mevrouw Buat is erg ziek geworden van het baden in de rivier, wat ook anderen is overkomen.'.
pp. 230-233:.
Aan zijn broer Lodewijk Huygens, mei 1669: 'Ik stuur je deze brief door van mijnheer Berni, die ik bij nicht Caron heb leren kennen. (...) Een brave borst, met geld naar men zegt, waarvan een van de Indiaantjes (dochters van Constantia Caron-Boudaen die hun vader in Indië wanen) zich weleens meester zou kunnen maken, ook al lijkt hij daar niet warm voor te lopen. Ik verbaas me dat de thee maar niet komt.'.
Aan zijn broer Lodewijk Huygens, juli 1669: Wat bedoel je eigenlijk als je zegt dat ik je brieven aan mevrouw Buat zou hebben laten zien? Ze houdt je voor de gek. Ik heb haar niets van jou laten zien. Sterker, jij bent het die me niets laat weten over je trouwplannen. Het is juffrouw Boreel geweest die me bij haar terugkeer verteld heeft dat je Climene de kleine B. was. (? 'je' zal 'het' moeten zijn.JK) Ze heeft je ook voor de gek gehouden met haar geklets over mijn liefde voor nicht C. (Constantia Caron Boudaen). Niets is minder waar. Niemand haalt het hier in zijn hoofd zoiets te zeggen. Ik ga er maar eens per maand langs. (...) Deze keer heb ik niets voor vader. Zeg hem maar dat mijnheer Charas me het boek gestuurd heeft (over lichtheid en gewicht) van Sinclair, een brutale schrijver. En zeg maar dat mijn clavecimbel erg geslaagd is en dat er veel moet gebeuren voor ik erachter vandaan kom.'.
Voor een indruk van zijn bekommernissen en bezigheden is het zo wel genoeg. Maar het is niet genoeg als we zijn leven in het Parijs van de academie werkelijk willen kennen. Al zegt hij veel, hij zegt niet alles, en er ontbreken brieven, niet alleen die aan zijn vader (die hebben bestaan, want hij noemt ze als hij aan zijn broers schrijft). Om deze beweringen waar te maken, en om een beeld te vormen wat ontbreekt, geven we eerst een tabel van het aantal bewaarde brieven dat hij iedere maand sinds zijn aankomst in Parijs heeft geschreven. (...).
In de maanden dat hij weinig schreef, moet er iets bijzonders aan de hand zijn geweest. De ene brief uit september 1666 is van de derde van die maand, dus helemaal uit het begin; we hebben eruit geciteerd (P(9)6). Daarna kreeg hij vreselijk last van hoofdpijn, de hele maand oktober kon hij er niet van schrijven (P(11)6). Door een infectie die hij in juli had opgelopen bij het zwemmen in de rivier? Het is moeilijk te geloven. Viel die onmacht aan het begin van het seizoen samen met onaangename ontdekkingen? Dat niet hij, maar Carcavy de academie zou voorzitten? Dat er, behalve dit, weinig of niets geregeld was? We weten het niet, want hij zweeg erover. Dat de heren, die op 2 juli al samenkwamen, tot 22 december wachtten voor ze verder gingen, is zeker vreemd.
Beter te verklaren is het hiaat van juni 1667. In mei hoorde hij van zijn vader dat Constantijn problemen had veroorzaakt (L(5)7). In juni moet hij meer gehoord hebben, en hij zal erover hebben geschreven, maar die brieven ontbreken. Zijn vader, de patriarch, had het probleem voor Constantijn opgelost: liever een onecht kind dan een zwangere bruid, al was Isabella honderd keer de dochter van vriend Dedel. Maar ook de schande van een onecht kind in de familie was niet gering, en daarom zijn alle brieven over de affaire vernietigd, ook die uit Parijs.
In augustus 1667 bedankte hij Lodewijk voor de inlichtingen over het schandaal – inlichtingen die hij anders alleen van Elizabeth Buat gekregen zou hebben. Het is de enige brief die hij in die maand schreef, en de academie vergaderde niet. Misschien geeft die ene brief ook antwoord op de vraag wat er aan de hand is. Wat hij over de lustige weduwe zei, is immers niet onsympathiek (L(8)7). Als zij (met zo'n reputatie) zich nog wat alleen voelde, en als hij (met zo'n vader en zo'n broer) op achtendertigjarige leeftijd zijn vrijheid nam, dan zullen ze weleens bij elkaar in bed zijn gekropen. Maar zoiets kan zijn zwijgen niet verklaren. Heeft hij in augustus zitten piekeren over een toekomst van hun beiden? Dat hij ook daarna zijn hoofd niet bij de academie had, blijkt uit het feit dat Gilles de Roberval ten slotte het initiatief van hem overnam (A(10)7). Al wilde zij zich niet binden, evenmin als hij waarschijnlijk, toch bleven ze elkaar trouw ontmoeten. Hij noemde haar als iemand bij wie hij zich thuisvoelde (L(9)8). En toen ze naar Den Haag doorbriefde dat hij verliefd was op een ander, zou ze wel eens gepikeerd kunnen zijn geweest.
Dit brengt ons op de brievenschaarste van juni 1669, toen hij alleen aan Heinrich Oldenburg schreef (over de publikatie van het 'Kort onderwijs' in de Philosophical transactions). Zijn ontkenning van een affaire met Constantia Caron-Boudaen (L(7)9) is heftig, maar hoeft niet serieuzer te worden genomen dan de bewering van Elizabeth Buat, die meestal goed geïnformeerd was en hier over een vriendin uit haar jeugd sprak. Zijn briefje dat aan deze maand zwijgen voorafgaat – we hebben eruit geciteerd (aan zijn broer Lodewijk, juli 1669) – geeft wat te denken. Het gaat namelijk niet alleen over een vrijer voor een dochter en over thee, maar ook over Latijnse verzen:.
Me viro primum dulcis ant' omnia Musa,.
Accipiant caelique vias et sidera monstrant -.
Verzen? Het is of hij ze half vergeten is. Een dozijn andere dat hij erop liet volgen, is net zo incompleet en slordig. Wat was zijn boodschap in deze onvertaalbare fragmenten, die kennelijk thuis horen in het vierde boek van Vergilius' Aeneas (moet zijn Aeneis)? Dat Constantia haar zeeman François kwijt zal raken (nota bene aan thee, want daar zat zijn compagnie achter aan) zoals Dido haar Aeneas kwijt is geraakt? Dat ze haar zeeman al half vergeten is? Unde tremor terris: Daarom trilt de aarde, de zee komt hoog opzetten, de schaduw van een nacht.
Constantia moederde over Suzette en nog vier kinderen. Ze zag hem als een oom voor haar kinderen, maar in een nachtschaduw van juni 1669, denken we, zag ze Christiaan ook als een man voor zichzelf. Verwarring? Ja, die maand na het delirium van de versfragmenten zweeg hij. Liefde? Mogelijk, want hij riep te hard van niet. Terughoudendheid? Zeker, want hij hield het op 'eens per maand' (aan Lodewijk juli 1669) en zij wachtte twee jaar voordat ze bij hem in de buurt ging wonen, aan de rue de Richelieu. Dit is wat we op grond van enige aanwijzingen kunnen bedenken, maar het overtuigend bewijs ontbreekt. Als het in brieven van hem aan Constantia heeft gestaan, dan is het verdwenen.
pp. 264-265:.
Dragonders bedreigden in 1673 ook de Parijse dame Buat, die door een wraakoefening huisarrest en inkwartiering had gekregen. 'Ik heb haar twee of drie keer bezocht en zoals gewoonlijk is het gezellig bij haar, maar er is steeds ook een officier van de wacht bij en bovendien heeft ze drie dragonders in huis, alles op haar kosten.' Elizabeth Buat kreeg dus een voorproefje van de 'dragonnades' die later op grote schaal gebruikt zouden worden om protestanten uit Frankrijk weg te pesten.
Een loopje door de tuin van het Palais-Royal bracht hem bij Constantia Caron, maar de poortjes van de tuin werden in 1672 dichtgemetseld, waarna hij om moest lopen. Ook dan was ze vlakbij. Toen de oorlog op uitbreken stond, hadden ze een dag in Versailles gewandeld, van elf uur in de ochtend tot zeven uur in de avond. In zijn brieven aan Lodewijk zei hij – begrijpelijk – weinig over haar. Des te meer vertelde hij over haar dochter Suzette, die het Normandische platteland, waar haar echtgenoot François de la Ferté woonde, haatte en 's winters bij haar moeder verbleef. Hij vond haar mooi ('jolie', later ronduit 'belle'), beschreef haar in tranen en was in februari 1674 peetvader van haar eerste kind, een meisje.
Zijn zwak voor jonge vrouwen was ook in 1671 nog weer eens gebleken, toen hij in Den Haag de negentienjarige Haasje Hooft met attenties had verguld. Uit Parijs vandaan bleef hij haar met geschenkjes achtervolgen, maar ze begreep dat het daarbij zou blijven en trouwde in 1673 met een burgemeester van Amsterdam. De betekenis van zijn Parijse attenties voor Constantia le Leu de Wilhelm zal wel altijd duister blijven.
pp. 323-324:.
Nu in Christiaans potloodschrift een liedje uit die tijd (1685):.
do sol mi fa sol la si do re si.
do si sol fa mi mi fa sol la fa si.
re si sol la mi fa fa re la sol si sol.
do sol la sol fa mi la sol la si mi si.
sol do sol la sol la sol fa mi re do re do.
L'on se trompe aisement lors que l'on aime bien.
Je croiois vostre amour de la force du mien.
J'aurois moins repondu de mon coeur que du vostre.
Helas de bonne fois je disois mon Iris.
Mais cette Iris estoit l'Iris d'un autre.
Als je verliefd bent, wat vergis je je dan gauw,.
Je houdt van mij, dacht ik, zoals ik houd van jou,.
Ik luisterde te weinig naar dat hartje van d'r,.
Jij Iris bent van mij, zei ik te goeder trouw,.
Maar deze Iris was de Iris van een ander.
Wie is Iris? Een naam met een S? Zoveel geheimzinnigheid is niet nodig. Hij schreef het liedje toen het bericht kwam dat de Parijse Suzette Caron, gehuwd met François de la Ferté, in Den Haag was aangekomen, een van de vierhonderdduizend Franse protestanten die er na de herroeping van het Edict van Nantes vandoor gingen.
p. 347-348:.
In zijn tweede brief (aan broer Constantijn), van 9 september (1689), had Christiaan iets gezegd over een ontmoeting met Suzette Caron in Den Haag. Hij vond haar sinds de laatste keer dat ze elkaar hadden gezien (wanneer?) sterk veranderd. Vergeleek hij zijn herinnering aan haar met die aan Pamel toen hij met potlood die regels aan zijn journaal toevoegde? Het ging niet zo goed met haar. Verder meldde hij dat haar echtgenoot er niet bij was, want 'hij ontloopt me misschien'. Zoals we zagen, liet hij vier jaar eerder het bericht over de aankomst van Suzette Caron in Den Haag gepaard gaan met een galant versje over Iris. Deze Iris was de Iris van een ander, en de ander, haar echtgenoot chevalier de la Ferté, had redenen hem te ontlopen.
Omdat Suzette een niet-onbelangrijke plaats in zijn leven zou krijgen, stippen we haar lotgevallen aan. Ze was in april 1686 wegens haar protestantse geloof in de Parijse Bastille gevangengezet en na drie maanden weer vrijgelaten, nadat ze haar religie had afgezworen. Meteen was ze in een groep vluchtelingen naar Den Haag vertrokken, terwijl haar echtgenoot pas later overkwam. Hij had zijn bezit verloren. In 1688 was Suzette in een milieu van vluchtelingen opgedoken in Londen, waar ze zich volgens het Journaal van Constantijn bemoeide om een uitkering van de koning (van Engeland, JK).
Haar echtgenoot zou in of voor 1698 sterven. In 1716 zou ze opnieuw trouwen met een Bonaventure in Groningen, omdat 'een einde gemaakt moest worden aan een onregelmatige verhouding'. Ze was los in de omgang, 'niet seer cruelle', zoals Constantijn dat in zijn Journaal van 1694 fijntjes uitdrukt. De opmerking van Christiaan over het ontwijkend gedrag van haar echtgenoot suggereert dat hij Suzette ook na de Parijse tijd, tussen 1686 en 1688, meer dan eens heeft ontvangen. Iris.
p. 368:.
We mogen veronderstellen dat hij heimelijk de aanzienlijk jongere Suzette Caron ontving: haar nieuwe verzoek van 24 juni aan Constantijn om een pensioen van de koning toont haar nabijheid.
p. 370:.
In juni (1693) is Suzette Caron weer op Hofwijk (het beroemde buiten in Den Haag van Constantijn en later van Christiaan Huygens, JK). Terwijl zijn schoonzus sneert dat Christiaan zijn hart met haar wel op zou halen, vragen wij ons af of hij tenminste niet ook door haar werd verpleegd. Niet langer was het een geheim dat ze met elkaar omgingen. Suzette kan illusies hebben gehad. Het jaar daarvoor logeerde ze twee weken met haar dochtertje bij hem, alsof daar op Hofwijk even een gezinnetje was. Iris -.
L'on se trompe aisement que l'on aime bien.
Je croiois vostre amour de la force du mien.
Jouw Liefde is zo breekbaar als de mijne.
Je komt en kust om dan weer te verdwijnen.
(Ik denk dat de verkeerde Franse regels geciteerd zijn; deze hebben we al gehad en kloppen niet met de vertaling. JK).
p. 371:.
1692 is het jaar waarin hij met zijn beschrijving van de hemel begon. Niet eerder dan in de zomer, want nog op 11 juli schreef hij Leibniz dat hij bezig was zijn dioptrische geschriften te verbeteren, kennelijk omdat hij ze uit wilde geven. Als zo'n verbetering kunnen we de notities zien over kleuren van een zeepbel. Blies hij bellen voor Suzettes dochtertje? Leibniz had hem weliswaar geschreven dat hij in de Traité de la lumière een theorie voor de kleuren erg miste, maar zo'n directe aanleiding is heel goed denkbaar. Zijn neefje beschreef immers hoe onderhoudend hij voor kinderen kon zijn. We houden het zelfs voor mogelijk dat het verblijf van Suzette op Hofwijk eraan bijdroeg dat hij die oude dioptrie weer terzijde schoof en aan iets nieuws begon.
Toen moet hij een een enorme kijker hebben besteld, waar zeker een klein jaar werk in zat. 'Ik heb een mooie rechthoekige buis laten maken voor mijn lens (met een brandpuntafstand) van 45 voet, om mensen van stand die mij daarom vragen het genoegen te doen naar de maan en de planeten te kijken,' schreef hij 1 september 1693 aan Constantijn. Hij vervolgde: 'Cassini beweert alle vijf manen van Saturnus met een kortere kijker te zien, waarom zou ik dat dan ook niet kunnen? Het spijt me in geen zes jaar een buis gebruikt te hebben, want dit gaat beter. Maar 45 voet is nogal wat, de buis weegt meer dan 200 pond, en er is nog eens zoveel gewicht als balans aan de andere kant van de stelling.'.
Verbazend dat hij alleen aan vergroting en niet aan lichtsterkte dacht als voorwaarde voor het zien van manen van Saturnus. 'Mensen van stand' moet, als het geen scherts is, code zijn voor Suzette, want van andere bezoekers is niets bekend. En na die bestelling begon hij te schrijven aan Kosmotheoros (Wereldbeschouwer).
p. 381:.
Hij heeft de uitgave niet meegemaakt: Kosmotheoros is postuum verschenen. In 1694 liep zijn werkkracht duidelijk achteruit. Hij vermagerde. Had hij kanker? Die vraag komt op als we het einde van zijn leven beschrijven, maar ze is niet te beantwoorden.
Toen hij na 21 mei weer op Hofwijk zat, werd zijn pols zwak en onregelmatig. Zonder het te controleren verspreidde hij het ongelooflijke verhaal over Newtons gekte, 'het ergste dat een mens kan overkomen'. In juli werd studie hem te veel. Hij piekerde.
We weten niet of hij zijn nicht Suzette nog zag. 'Zonder bevredigende bezigheid geeft de geest zich over aan vluchtige lusten, die vaak alleen maar anderen schaden,' noteerde hij in een kantlijn. Verweet hij zich iets? Had hij schuldgevoelens?.
pp. 382-385:.
Hij was intussen doodziek (23 maart 1695) en liet zijn testament maken:.
'Ick ondergeschrevene, overdenckende de seekerheijt des doodts, de onseeckere tijt ende wijze vandien, en soude dienvolgende niet geerne uijt dese werelt scheijden, sonder van de tijdelijcke Goederen mij van Godt Almagtigh verleent gedisponeerd te hebben, (...) verclare (...) sonder inductie ofte persuatie van Imandt:.
Eerstelijk: te prelegateren aan Christiaen Huygens, soon van mijn Broeder de Gecommitteerde Raet int Collegie ter Admiraliteijt, dien ick gegeven heb boven sijn Erffgedeelte een van mijn Silveren Lampetten, omdat geen pillegift van mijn gehadt heeft;.
Aen mijn Nigte Madame de la Ferte, Legatere ick de somme van twee duysent guldens, en noch vijff hondert guldens aen haer oudste Dogter die ick ten Doop geheven hebbe;.
Aen mijn Nigt, Juffrouwe Ida van Dorp, Legateere ick vijff hondert guldens;.
Aen Monsieur Johan Wiljeth, twee hondert guldens;.
Aen Hendrick mijn Knegt, omdat hij mij wel gedient heeft, Legateere ick hondert rijxdaelders;.
Aen Anna mijn Dienstmeijt legateere ick hondert en vijftigh guldens;.
Aen Matthijs mijn Tuijnman, hondert guldens, mede soo veel aen Grietie sijn Suster.
Mijne schriften van Mathematique, leggende meeste in de onderste laeijen van mijn grootste Cabinet, op Hofwijck, bestaende in negen Ingebonde Boecken met de letters van A tot I gemerckt, En voorts in veel Tractaten, dien ick onder handen hadde, Legateere ick aen de Accademije ofte Biblioteecq van Leijden, en versoeck aen de Heeren Professoren de Volder tot Leijden, ende Fullenius tot Franeker, die te willen doorsien, en 'tgeen daerin soude mogen weesen bequaem om gepubliceert te werden, hetselve willen besorgen ten besten sij sullen connen (...).
Het Tractaet opgeschreeven Cosmotheoros, leggende in mijn Cabinet in den Haegh, behalve drie a vier bladen die ick gesonden hadde aenden Drucker Ramazijn, recommandeere ick aen mijn broeder den Heer van Zuijlichem, aen wien het gededuceerd is, te besorgen dat het voortgedruckt wert, gelijck begonnen is bij Monsieur Moetjes, tselve recommandeere ick aen d'Heeren Executeurs van dese mijn laetste wil, hier na te nomineeren.
(...) Ende heb ick, tot meerder becragtinge van dien, dese met mijn gewoonlijcke Hantschrift ondertekent in 's Gravenhage desen XXIII Maert 1695 en was getekent.
Chr:Huygens'.
Wie het voorrecht heeft zonder pijn te sterven, moet denken aan het ongeluk van hen aan wie euthanasie wordt ontzegd.'.
Volgen we tenslotte het sobere Journaal van Constantijn.
16 april (1695): Christiaan is er slecht aan toe. Hij kan niet slapen en vreest gek te worden. Zijn kamer is verduisterd. Hij laat niemand bij zich, want als hij praat, krijgt hij dadelijk meer pijn. 26 april: Het gaat nog heel slecht. Hij krijgt slechte gedachten, wat zuster en vrouw ook zeggen om hem daarvan af te brengen. Een geluk dat hij geen koorts krijgt, anders zal hij het niet lang maken, want hij is zeer zwak.
25 mei: Ik ga naar broer Christiaan en vind hem in zeer slechte toestand. Hij klaagt over pijn in zijn lijf en over doorliggen. Alles waarmee hij zich kan verwonden, is weggehaald. Hij begon zich met gebroken glas te snijden en met spelden te steken. Ook stak hij een marmeren knikker in zijn keel. Zijn knecht hoorde gereutel en wist die er door kloppen op zijn rug weer uit te krijgen. Hij riep toen: klop hard. Droomt soms en hoort mensen spreken die er niet zijn. Zegt dat mensen hem zouden verscheuren als ze zijn mening over de religie hoorden. Hoopt dat die mening hem niet aangerekend zal worden omdat hij uitzinnig is. Schreeuwt soms luid en vloekt.
3 juni: Heeft de afgelopen nacht redelijk geslapen en niet geraasd. De dokters Van Lieberghen en Van Wouw vinden hem zwak, zeggen dat hij geen zwaar voedsel kan verdragen. 's Avonds kom ik aan zijn deur (om afscheid te nemen) en zijn knecht zegt dat ik binnen kan komen als ik hem nog een keer in zijn laatste ellende wil zien. Anders wenst hij me geluk op reis.
13 juni (van nu af aan gebaseerd op berichten van Constantijns vrouw): Sedert hij geitemelk drinkt, gaat het wat beter.
17 juni: Weer erger dan tevoren. Hij verbeeldt zich nu dat men zijn eten vergiftigt en wil daarom niet eten, is zo mager dat het onbegrijpelijk is hoe een mens zo kan leven.
20 juni: Is boos geworden toen zij (Constantijns vrouw) toestemming vroeg een predikant te laten komen, heeft gevloekt en geraasd.
24 juni: Geen spoor van beterschap.
27 juni: Heeft in geen drie à vier dagen zo gewoeld.
5 juli: De dokters zeggen dat hij zo nog wel een jaar door kan leven.
11 juli: Verleden donderdag (dat is 7 juli) een snelle omslag, Christiaan heeft het goed gevonden dat dominee Olivier gehaald wordt, een kennis. Die heeft hem lang toegesproken en voor hem gebeden. Maar hij is niet van zijn mening af te brengen, wat men ook zegt. Droefheid bij allen. 's Nachts raakt hij buiten kennis. Om halfvier in de ochtend wordt de familie gewaarschuwd.
Vrijdag 8 juli 1695 slaapt hij voor altijd in.
10 voorouders van Susanna Caron uit 4 parentaties in dit bestand (op 21 juni 2014).
•Generatie 1.
•1 - Susanna CARON 1652-1716/.
•Generatie 2.
•2 - François CARON 1600-1673.
•3 - Constantia BOUDAEN 1626.
•Generatie 3.
4 - NN CARON.
•5 - Petronella EEMS DE BLOYERE ca 1580.
6 - Balthasar BOUDAEN †1642.
7 - Susanna VAN OTTEN.
•Generatie 4.
•10 - Joris EEMS DE BLOYERE ca 1555.
11 - NN NN.
•Generatie 5.
20 - Hendrik DE BLOYERE ca 1530.
21 - NN NN.
(Toegevoegd op Geneanet 4 september 2009, voorouders bijgewerkt (van 10 uit 4 naar 8 uit 3: Hendrik de Bloyere van betovergrootvader overgrootvader gemaakt, doordat Petronella Eems de Bloyere een zuster blijkt van Joris Eems de Bloyere en niet zijn dochter) 29 augustus 2013, dit weer ongedaan gemaakt en op grond van mail van 17 juni 2014 van Lex Stoop weer naar de oorspronkelijke opstelling terugveranderd 21 juni 2014).
tr. in 1673
met
Susanna (Suzette) Caron, dr. van François Caron (gouverneur) en Constantia Boudaen, geb. Voorschoten in okt 1652, ovl. na 1716, tr. (1) met Adryaen van Vredenburg van Adrichem, zn. van Adriaen Willems van Vredenburg van Adrichem en Sara Jacobsd van der Graeff. Uit dit huwelijk geen kinderen.
Susanna Caron.
Zij is een verre nicht van Christaan Huygens en is de peetvader van hun oudste dochter.
In april 1686 in de Bastille opgesloten, na het afzweren van het protestantisme na drie maanden vrijgelaten, trouwde drie keer, maar had daarnaast (als eerder haar moeder) een verhouding met Christiaan Huygens, die in 1695 zijn meeste geld aan haar naliet.
Susanna Caron (1652 - na 1716). Ook Suseken. Ook Suzette. 'La belle Suseken'.
Vernoemd naar haar moeders moeder Susanna van Otten.
Haar (Constantia Caron-Boudaen) nieuwe leven was bijzonder aangenaam en naar haar smaak. Zij genoot van de vermaken der wereldstad, en haar gastvrij huis werd door de talrijke vrienden en bekenden uit Holland, die zich te Parijs kwamen verlustigen, bij voorkeur bezocht. Zij had zeven kinderen, drie zoons, waarvan de twee oudste den vader vergezelden, en vier dochters, en daaronder een aankomend meisje, dat bijzonder in de smaak viel. Het is de juffrouw Caron, in wier lof onze schrijver (Coenraet Droste) uitweidt. Of hij mevrouw haar moeder al in Parijs had leren kennen of eerst nu te Parijs met haar kennismaakte, is onzeker. In geen geval was het voor iemand als hij moeilijk den toegang tot het gezin te bekomen. De toon was er vrij, de omgang ongedwongen, galanterie niet buitengesloten. De moeder gevoelde zich nog jeugdig en was de herinneringen van haar jeugd getrouw gebleven; de dochter aardde naar haar moeder en zag zich omringd van aanbidders. Toen onze schrijver zich het getal van dezen kwamen vergrooten, was er reeds herhaaldelijk sprake geweest van haar uit te huwelijken; niet minder dan vier pretendenten dongen te gelijk naar haar hand, zo verzekerde althans de moeder aan Chr. Huygens, een half jaar voordat Droste te Parijs kwam. Onder die vier was de meest begunstigde een Hollander van aanzien, Adriaan van Vredenburg, een zoon van den Delftschen burgemeester Jacob Vredenburg van Adrichem, wiens ééne zuster (moet zijn: halfzuster, JK 19 november 2018) met Harper Maartensz. Tromp, en de andere (volle zuster, JK) met Johan Boreel, oudsten zoon van wijlen den Ambassadeur te Parijs, gehuwd waren. De pretendent meende het ernstig genoeg, naar het schijnt; maar zijn zwagers (onder wie vice-admiraal Cornelis Tromp, JK), zoo geloofde ten minste Christiaan Huygens, waren met de verbintenis niet ingenomen. Ten slotte kwam er dan ook niets van, evenmin als van de voornemens der drie andere minnaars. (Dit is niet juist, Van Vredenburg trouwde in 1668 met haar maar scheidde enkele maanden later weer onder druk van zijn familie, blijkt uit hieronder geciteerde brieffragmenten van Christiaan Huygens.).
Uit Brieven van Constantijn Huygens (Den Haag, 4 september 1596 - Den Haag, 28 maart 1687) 1608-1687, deel 6, p. 327:.
AAN MEVR. DE LA FERTE (Suzette Caron, de oudste dochter van François Caron en Constantia Boudaen (vgl. IV: blz. 51), was in 1669 getrouwd met François de Civille, S.r de la Ferté. Zij woonde, evenals hare moeder, in Frankrijk, maar is later om het geloof uitgeweken). (K. A.).
Ik condoleer u met het verlies van uw vader (Caron was op zijne terugreis uit Indië bij eene schipbreuk omgekomen); hij was een zeer kundig en verdienstelijk man. Wilt gij uwe moeder van mij groeten? 18e May 1673 .
Constantijn Huygens kreeg een zeer zorgvuldige opvoeding van zijn vader Christiaan, secretaris van Willem van Oranje en de Raad van State. Toegevoegd aan ambassades maakte Constantijn diverse buitenlandse reizen. In 1625 werd hij benoemd tot secretaris van stadhouder Frederik Hendrik. Huygens begeleidde de 'stedendwinger' vaak op diens veldtochten. Hij werd in het ambt van secretaris gecontinueerd door Willem II en diende de Oranjes ook als raad en rekenmeester. Gedurende vele decennia functioneerde Constantijn op deze wijze als belangrijke spil binnen de hofhouding. Daarnaast was Huygens' familie verwant aan invloedrijke Haagse ambtsdragers en ambtenaren. De onderzoeker krijgt door de briefwisseling dan ook inzicht in talrijke belangrijke kwesties en invloedrijke personen uit de zeventiende eeuw. Van deze serie zijn in totaal zes delen verschenen: (1608-1634), (1634-1639), (1640-1644), (1644-1649), (1649-1663) en (1663-1687). Elk deel kent een aparte inleiding met betrekking tot de bewuste periode. In de reeks zijn veel officiële brieven te vinden van Huygens als secretaris van de prins of als raadsheer c.q. voorzitter van diens Nassause Domeinraad. Daarnaast bevat de serie de brieven die Huygens als dichter of geleerde wisselde met vorsten, staatslieden, veldheren, kunstenaars en geleerden. De brieven zijn meestal in het Nederlands of Frans geschreven maar een enkele keer ook in het Engels, Italiaans of Latijn. Elk deel bevat een register van brieven en personen.
— Uit C.D. Andriesse, Titan kan niet slapen, Een biografie van Christiaan Huygens. (Amsterdam, Olympus, 1993).
(Christiaan Huygens: Den Haag, 14 april 1629 - Den Haag 8 juli 1695).
Tekst op het achterplat van de derde druk (2007):.
Christiaan Huygens wordt beschouwd als een van de grootste genieën van ons land. Maar als hij al niet verward wordt met zijn vader Constantijn, de dichter, dan weet men als regel alleen van hem dat hij het slingeruurwerk heeft uitgevonden. Zijn betekenis voor de wetenschap én de cultuur van de zeventiende eeuw is echter veel groter dan die klok geweest. Slechts weinig mensen kennen alle facetten van zijn schitterende werk, dat vreemd lijkt af te steken tegen de duisterheden in zijn persoon.
In deze biografie wordt het werk in het leven geplaatst. Het is een boek over wetenschap in de zeventiende eeuw waarbij ook mannen als Descartes, Pascal, Newton en Leibniz aan het woord komen en Christiaans grootste ontdekkingen – de botsingswetten, de versnelling als een kracht en de kinematica van het licht – worden uitgediept. Maar het is ook een boek over een onwaarschijnlijk rijk leven, dat op de rand van onmacht balanceerde. Het gaat over muziek, er staan brieven in aan vrouwen en ministers, en – onvermijdelijk met zo'n vader – gedichten. Wie ziet dat gedichten en formules als het ware elkaars spiegelbeelden zijn, krijgt ook zicht op die uitzonderlijke schepping der natuur: Christiaan Huygens.
' Titan kan niet slapen is een meeslepend verhaal over een interessant en veelzijdig mens. (...) kleurrijk en met veel gevoel geschreven.' Trouw.
'Hij weet een uitstekend evenwicht te vinden tussen wetenschap en literatuur.' NRC Handelsblad.
'Een prachtige biografie.' The Times.
'Andriesses boek is een onweerstaanbaar verslag.' Nature.
p. 220-221:.
Aan werk van zo'n zekerheid en diepgang zou hij in Parijs niet meer toekomen. In die stad, waar hij in mei 1666 arriveerde, zou de rust die ervoor nodig is ontbreken en zou zijn wetenschap verbrokkelen. Het is de vraag of hij het vantevoren geweten heeft, want al had hij de vrijheid gevraagd om te kunnen doen wat hij thuis had gedaan, hij was onzeker over zijn plichten en hij kende de beschaafde chaos van de stad met haar liedjes en muziek, haar warme theaters van de komedie, haar zwoele en exotische balletten en haar ateliers vol wandkleden, rode tapijten, zilveren vazen en pikante schilderijen. En wanneer hij zich tot werk wilde zetten, al botten de linden voor de Tuilerieën ook uit – de gevel met kalkstenen zuilen werd over de volle lengte in de rivier weerspiegeld – en lonkten schoonheden die tussen de geschoren perken en de glinsterende fonteinen wandelden, dan moest hij met onrust denken aan de ongebonden Haagse vrouwen die hier woonden en hem graag ontvingen. Maar hij kon ook weten dat zijn beschermer, de hoofdintendant, hem op zou laten draven op de feesten van het hof en om advies te geven over de octrooien en de waterwerken in Versailles of de weelderige sterrenwacht die men aan het bouwen was op het bolwerk van Saint-Jacques. Daar kwam dan bij dat hij zich in de academie als het hoofd van allen – het was Ismaël Boulliau die het zo omschreven had: 'omnium caput' – steeds bewijzen moest, zijn hersens moest wrijven op die van anderen, van de stiekeme en snibbige Gilles de Roberval vooral, maar ook van Heinrich Oldenburg, de secretaris van het concurrerend genootschap in Londen, die niet op zou houden hem uit zijn tent te lokken. Aan hem zou hij veel brieven moeten schrijven, maar meer nog aan familie in Den Haag die hem niet losliet. En had hij dan nog tijd voor zichzelf, dan moest hij ook aan vrienden denken, aan zijn buurman Pierre de Carcavy, aan Adrien Auzout die te aardig voor deze wereld was en aan Claude en Charles Perrault (Sprookjes van Moeder de Gans, JK), de erudiete broers die hij vaak bezoeken zou op hun buiten bij Viry.
Laten we in Christiaans eigen woorden weergeven hoe Parijs hem van de wetenschap afleidde, hoe die schil waarin hij leefde verbrokkelde zodat ten slotte zijn verborgen kern zichtbaar moest worden. De bron van die woorden is afgekort. P(6)6 wil zeggen: uit een brief aan P (in maand 6, dus juni) van jaar 6 in het decennium, dus 1666; C staat voor (broer, JK) Constantijn, L voor (broer) Lodewijk, P voor Philips Doublet en S voor (zuster) Suzanna (Doublet-Huygens); L(5)7 betekent dus: uit een brief aan Lodewijk van mei 1667; A citeert uit of verwijst naar notulen van discussies uit de academie. (Een belachelijk en overbodig systeem, dat tot onoverzichtelijkheid leidt, en dat ik dus niet volg. Het kan simpeler en duidelijker, en het kost ook minder plaats. Dus niet S(1)8, maar als volgt.).
p. 224:.
Aan zijn broer Lodewijk Huygens, augustus 1667: 'Waarom wil je zo graag weten hoe het met onze weduwe gaat? (Bedoelde weduwe is de vrouw van de op 11 oktober 1666 wegens hoogverraad onthoofde ritmeester Henri Buat. Op 8 april 1667 arriveerde de achtentwintigjarige weduwe Buat te Parijs. Zij was al een jeugdvriendin van Constantia Boudaen, de tweede echtgenote van François Caron. JK) Waarom willen ook andere Hollanders het weten? Wordt er al kwaad over haar gesproken? Ik verzeker je dat alles tot nu toe goed gaat, en al zou ik het willen, ik kan er niets kwaads van zeggen. Maar ze lijdt zeker niet onder het vooruitzicht achtervolgd te worden door heren die met haar willen trouwen. Ze ziet er tenslotte goed uit en men denkt dat ze steenrijk is. Ik weet er al iets van, maar ik denk dat ze zich in haar tegenwoordige staat genoeg vermaakt om zich niet snel te binden. Vertel me alsjeblieft wat men over haar zegt, en ook over de nicht hier. (De echtgenoot van Constantia Caron-Boudaen, de nicht waar het over gaat, was op een lange zeereis en zou daar niet van terugkeren.).
p. 226:.
Aan zijn zuster Suzanna Doublet-Huygens: 'Ik wist al van het avontuur van juffrouw Ida en ik heb er met de genoemde dames Buat hard om gelachen. Dat arme vrijertje is meer te beklagen dan de juffrouw, en nog denkt ze dat hij het niet verdient om samen met haar in het water te vallen. (...) Je had me beloofd Suzette (Caron, JK) te zullen schrijven, ik heb het haar aangekondigd, denk er dus aan en doe het.'.
p. 227:.
Aan zijn broer Lodewijk Huygens, mei 1668: 'Het huwelijk van nicht Caron – de oudste, want de andere is nog niet aan een man toe: (non matura viro) – zou al geregeld en voltrokken zijn als zij (Suzette Caron dus) en haar moeder hadden kunnen besluiten. Ze zeggen tenminste dat er nog drie andere gegadigden zijn die zich momenteel sterk opdringen. Ik heb ze aangeraden de heer van Vredenburgh te nemen, want dat is zeker de beste partij. (...) Wat het huwelijk van onze weduwe B. (Buat, JK) met een hertog of een ander betreft, dat zijn maar kletspraatjes. Ik geloof niet dat ze hier ooit trouwt. Juist nog heb ik haar gezien en ernaar gevraagd. Ze zegt dat ze over een maand teruggaat.'.
p. 228:.
Aan zijn broer Lodewijk Huygens, augustus 1668: 'Mevrouw Buat zei me gisteren dat men haar uit Den Haag geschreven had dat nicht Caron alweer gescheiden is, en dat de heer Vredenburgh haar op verzoek van zijn ouders heeft verlaten. Ik kan het nauwelijks geloven, als ik zie dat hij de schone meer dan ooit is toegewijd. (Een jaar later zou ze met François de la Ferté trouwen.) Mevrouw Buat is erg ziek geworden van het baden in de rivier, wat ook anderen is overkomen.'.
pp. 230-233:.
Aan zijn broer Lodewijk Huygens, mei 1669: 'Ik stuur je deze brief door van mijnheer Berni, die ik bij nicht Caron heb leren kennen. (...) Een brave borst, met geld naar men zegt, waarvan een van de Indiaantjes (dochters van Constantia Caron-Boudaen die hun vader in Indië wanen) zich weleens meester zou kunnen maken, ook al lijkt hij daar niet warm voor te lopen. Ik verbaas me dat de thee maar niet komt.'.
Aan zijn broer Lodewijk Huygens, juli 1669: Wat bedoel je eigenlijk als je zegt dat ik je brieven aan mevrouw Buat zou hebben laten zien? Ze houdt je voor de gek. Ik heb haar niets van jou laten zien. Sterker, jij bent het die me niets laat weten over je trouwplannen. Het is juffrouw Boreel geweest die me bij haar terugkeer verteld heeft dat je Climene de kleine B. was. (? 'je' zal 'het' moeten zijn.JK) Ze heeft je ook voor de gek gehouden met haar geklets over mijn liefde voor nicht C. (Constantia Caron Boudaen). Niets is minder waar. Niemand haalt het hier in zijn hoofd zoiets te zeggen. Ik ga er maar eens per maand langs. (...) Deze keer heb ik niets voor vader. Zeg hem maar dat mijnheer Charas me het boek gestuurd heeft (over lichtheid en gewicht) van Sinclair, een brutale schrijver. En zeg maar dat mijn clavecimbel erg geslaagd is en dat er veel moet gebeuren voor ik erachter vandaan kom.'.
Voor een indruk van zijn bekommernissen en bezigheden is het zo wel genoeg. Maar het is niet genoeg als we zijn leven in het Parijs van de academie werkelijk willen kennen. Al zegt hij veel, hij zegt niet alles, en er ontbreken brieven, niet alleen die aan zijn vader (die hebben bestaan, want hij noemt ze als hij aan zijn broers schrijft). Om deze beweringen waar te maken, en om een beeld te vormen wat ontbreekt, geven we eerst een tabel van het aantal bewaarde brieven dat hij iedere maand sinds zijn aankomst in Parijs heeft geschreven. (...).
In de maanden dat hij weinig schreef, moet er iets bijzonders aan de hand zijn geweest. De ene brief uit september 1666 is van de derde van die maand, dus helemaal uit het begin; we hebben eruit geciteerd (P(9)6). Daarna kreeg hij vreselijk last van hoofdpijn, de hele maand oktober kon hij er niet van schrijven (P(11)6). Door een infectie die hij in juli had opgelopen bij het zwemmen in de rivier? Het is moeilijk te geloven. Viel die onmacht aan het begin van het seizoen samen met onaangename ontdekkingen? Dat niet hij, maar Carcavy de academie zou voorzitten? Dat er, behalve dit, weinig of niets geregeld was? We weten het niet, want hij zweeg erover. Dat de heren, die op 2 juli al samenkwamen, tot 22 december wachtten voor ze verder gingen, is zeker vreemd.
Beter te verklaren is het hiaat van juni 1667. In mei hoorde hij van zijn vader dat Constantijn problemen had veroorzaakt (L(5)7). In juni moet hij meer gehoord hebben, en hij zal erover hebben geschreven, maar die brieven ontbreken. Zijn vader, de patriarch, had het probleem voor Constantijn opgelost: liever een onecht kind dan een zwangere bruid, al was Isabella honderd keer de dochter van vriend Dedel. Maar ook de schande van een onecht kind in de familie was niet gering, en daarom zijn alle brieven over de affaire vernietigd, ook die uit Parijs.
In augustus 1667 bedankte hij Lodewijk voor de inlichtingen over het schandaal – inlichtingen die hij anders alleen van Elizabeth Buat gekregen zou hebben. Het is de enige brief die hij in die maand schreef, en de academie vergaderde niet. Misschien geeft die ene brief ook antwoord op de vraag wat er aan de hand is. Wat hij over de lustige weduwe zei, is immers niet onsympathiek (L(8)7). Als zij (met zo'n reputatie) zich nog wat alleen voelde, en als hij (met zo'n vader en zo'n broer) op achtendertigjarige leeftijd zijn vrijheid nam, dan zullen ze weleens bij elkaar in bed zijn gekropen. Maar zoiets kan zijn zwijgen niet verklaren. Heeft hij in augustus zitten piekeren over een toekomst van hun beiden? Dat hij ook daarna zijn hoofd niet bij de academie had, blijkt uit het feit dat Gilles de Roberval ten slotte het initiatief van hem overnam (A(10)7). Al wilde zij zich niet binden, evenmin als hij waarschijnlijk, toch bleven ze elkaar trouw ontmoeten. Hij noemde haar als iemand bij wie hij zich thuisvoelde (L(9)8). En toen ze naar Den Haag doorbriefde dat hij verliefd was op een ander, zou ze wel eens gepikeerd kunnen zijn geweest.
Dit brengt ons op de brievenschaarste van juni 1669, toen hij alleen aan Heinrich Oldenburg schreef (over de publikatie van het 'Kort onderwijs' in de Philosophical transactions). Zijn ontkenning van een affaire met Constantia Caron-Boudaen (L(7)9) is heftig, maar hoeft niet serieuzer te worden genomen dan de bewering van Elizabeth Buat, die meestal goed geïnformeerd was en hier over een vriendin uit haar jeugd sprak. Zijn briefje dat aan deze maand zwijgen voorafgaat – we hebben eruit geciteerd (aan zijn broer Lodewijk, juli 1669) – geeft wat te denken. Het gaat namelijk niet alleen over een vrijer voor een dochter en over thee, maar ook over Latijnse verzen:.
Me viro primum dulcis ant' omnia Musa,.
Accipiant caelique vias et sidera monstrant -.
Verzen? Het is of hij ze half vergeten is. Een dozijn andere dat hij erop liet volgen, is net zo incompleet en slordig. Wat was zijn boodschap in deze onvertaalbare fragmenten, die kennelijk thuis horen in het vierde boek van Vergilius' Aeneas (moet zijn Aeneis)? Dat Constantia haar zeeman François kwijt zal raken (nota bene aan thee, want daar zat zijn compagnie achter aan) zoals Dido haar Aeneas kwijt is geraakt? Dat ze haar zeeman al half vergeten is? Unde tremor terris: Daarom trilt de aarde, de zee komt hoog opzetten, de schaduw van een nacht.
Constantia moederde over Suzette en nog vier kinderen. Ze zag hem als een oom voor haar kinderen, maar in een nachtschaduw van juni 1669, denken we, zag ze Christiaan ook als een man voor zichzelf. Verwarring? Ja, die maand na het delirium van de versfragmenten zweeg hij. Liefde? Mogelijk, want hij riep te hard van niet. Terughoudendheid? Zeker, want hij hield het op 'eens per maand' (aan Lodewijk juli 1669) en zij wachtte twee jaar voordat ze bij hem in de buurt ging wonen, aan de rue de Richelieu. Dit is wat we op grond van enige aanwijzingen kunnen bedenken, maar het overtuigend bewijs ontbreekt. Als het in brieven van hem aan Constantia heeft gestaan, dan is het verdwenen.
pp. 264-265:.
Dragonders bedreigden in 1673 ook de Parijse dame Buat, die door een wraakoefening huisarrest en inkwartiering had gekregen. 'Ik heb haar twee of drie keer bezocht en zoals gewoonlijk is het gezellig bij haar, maar er is steeds ook een officier van de wacht bij en bovendien heeft ze drie dragonders in huis, alles op haar kosten.' Elizabeth Buat kreeg dus een voorproefje van de 'dragonnades' die later op grote schaal gebruikt zouden worden om protestanten uit Frankrijk weg te pesten.
Een loopje door de tuin van het Palais-Royal bracht hem bij Constantia Caron, maar de poortjes van de tuin werden in 1672 dichtgemetseld, waarna hij om moest lopen. Ook dan was ze vlakbij. Toen de oorlog op uitbreken stond, hadden ze een dag in Versailles gewandeld, van elf uur in de ochtend tot zeven uur in de avond. In zijn brieven aan Lodewijk zei hij – begrijpelijk – weinig over haar. Des te meer vertelde hij over haar dochter Suzette, die het Normandische platteland, waar haar echtgenoot François de la Ferté woonde, haatte en 's winters bij haar moeder verbleef. Hij vond haar mooi ('jolie', later ronduit 'belle'), beschreef haar in tranen en was in februari 1674 peetvader van haar eerste kind, een meisje.
Zijn zwak voor jonge vrouwen was ook in 1671 nog weer eens gebleken, toen hij in Den Haag de negentienjarige Haasje Hooft met attenties had verguld. Uit Parijs vandaan bleef hij haar met geschenkjes achtervolgen, maar ze begreep dat het daarbij zou blijven en trouwde in 1673 met een burgemeester van Amsterdam. De betekenis van zijn Parijse attenties voor Constantia le Leu de Wilhelm zal wel altijd duister blijven.
pp. 323-324:.
Nu in Christiaans potloodschrift een liedje uit die tijd (1685):.
do sol mi fa sol la si do re si.
do si sol fa mi mi fa sol la fa si.
re si sol la mi fa fa re la sol si sol.
do sol la sol fa mi la sol la si mi si.
sol do sol la sol la sol fa mi re do re do.
L'on se trompe aisement lors que l'on aime bien.
Je croiois vostre amour de la force du mien.
J'aurois moins repondu de mon coeur que du vostre.
Helas de bonne fois je disois mon Iris.
Mais cette Iris estoit l'Iris d'un autre.
Als je verliefd bent, wat vergis je je dan gauw,.
Je houdt van mij, dacht ik, zoals ik houd van jou,.
Ik luisterde te weinig naar dat hartje van d'r,.
Jij Iris bent van mij, zei ik te goeder trouw,.
Maar deze Iris was de Iris van een ander.
Wie is Iris? Een naam met een S? Zoveel geheimzinnigheid is niet nodig. Hij schreef het liedje toen het bericht kwam dat de Parijse Suzette Caron, gehuwd met François de la Ferté, in Den Haag was aangekomen, een van de vierhonderdduizend Franse protestanten die er na de herroeping van het Edict van Nantes vandoor gingen.
p. 347-348:.
In zijn tweede brief (aan broer Constantijn), van 9 september (1689), had Christiaan iets gezegd over een ontmoeting met Suzette Caron in Den Haag. Hij vond haar sinds de laatste keer dat ze elkaar hadden gezien (wanneer?) sterk veranderd. Vergeleek hij zijn herinnering aan haar met die aan Pamel toen hij met potlood die regels aan zijn journaal toevoegde? Het ging niet zo goed met haar. Verder meldde hij dat haar echtgenoot er niet bij was, want 'hij ontloopt me misschien'. Zoals we zagen, liet hij vier jaar eerder het bericht over de aankomst van Suzette Caron in Den Haag gepaard gaan met een galant versje over Iris. Deze Iris was de Iris van een ander, en de ander, haar echtgenoot chevalier de la Ferté, had redenen hem te ontlopen.
Omdat Suzette een niet-onbelangrijke plaats in zijn leven zou krijgen, stippen we haar lotgevallen aan. Ze was in april 1686 wegens haar protestantse geloof in de Parijse Bastille gevangengezet en na drie maanden weer vrijgelaten, nadat ze haar religie had afgezworen. Meteen was ze in een groep vluchtelingen naar Den Haag vertrokken, terwijl haar echtgenoot pas later overkwam. Hij had zijn bezit verloren. In 1688 was Suzette in een milieu van vluchtelingen opgedoken in Londen, waar ze zich volgens het Journaal van Constantijn bemoeide om een uitkering van de koning (van Engeland, JK).
Haar echtgenoot zou in of voor 1698 sterven. In 1716 zou ze opnieuw trouwen met een Bonaventure in Groningen, omdat 'een einde gemaakt moest worden aan een onregelmatige verhouding'. Ze was los in de omgang, 'niet seer cruelle', zoals Constantijn dat in zijn Journaal van 1694 fijntjes uitdrukt. De opmerking van Christiaan over het ontwijkend gedrag van haar echtgenoot suggereert dat hij Suzette ook na de Parijse tijd, tussen 1686 en 1688, meer dan eens heeft ontvangen. Iris.
p. 368:.
We mogen veronderstellen dat hij heimelijk de aanzienlijk jongere Suzette Caron ontving: haar nieuwe verzoek van 24 juni aan Constantijn om een pensioen van de koning toont haar nabijheid.
p. 370:.
In juni (1693) is Suzette Caron weer op Hofwijk (het beroemde buiten in Den Haag van Constantijn en later van Christiaan Huygens, JK). Terwijl zijn schoonzus sneert dat Christiaan zijn hart met haar wel op zou halen, vragen wij ons af of hij tenminste niet ook door haar werd verpleegd. Niet langer was het een geheim dat ze met elkaar omgingen. Suzette kan illusies hebben gehad. Het jaar daarvoor logeerde ze twee weken met haar dochtertje bij hem, alsof daar op Hofwijk even een gezinnetje was. Iris -.
L'on se trompe aisement que l'on aime bien.
Je croiois vostre amour de la force du mien.
Jouw Liefde is zo breekbaar als de mijne.
Je komt en kust om dan weer te verdwijnen.
(Ik denk dat de verkeerde Franse regels geciteerd zijn; deze hebben we al gehad en kloppen niet met de vertaling. JK).
p. 371:.
1692 is het jaar waarin hij met zijn beschrijving van de hemel begon. Niet eerder dan in de zomer, want nog op 11 juli schreef hij Leibniz dat hij bezig was zijn dioptrische geschriften te verbeteren, kennelijk omdat hij ze uit wilde geven. Als zo'n verbetering kunnen we de notities zien over kleuren van een zeepbel. Blies hij bellen voor Suzettes dochtertje? Leibniz had hem weliswaar geschreven dat hij in de Traité de la lumière een theorie voor de kleuren erg miste, maar zo'n directe aanleiding is heel goed denkbaar. Zijn neefje beschreef immers hoe onderhoudend hij voor kinderen kon zijn. We houden het zelfs voor mogelijk dat het verblijf van Suzette op Hofwijk eraan bijdroeg dat hij die oude dioptrie weer terzijde schoof en aan iets nieuws begon.
Toen moet hij een een enorme kijker hebben besteld, waar zeker een klein jaar werk in zat. 'Ik heb een mooie rechthoekige buis laten maken voor mijn lens (met een brandpuntafstand) van 45 voet, om mensen van stand die mij daarom vragen het genoegen te doen naar de maan en de planeten te kijken,' schreef hij 1 september 1693 aan Constantijn. Hij vervolgde: 'Cassini beweert alle vijf manen van Saturnus met een kortere kijker te zien, waarom zou ik dat dan ook niet kunnen? Het spijt me in geen zes jaar een buis gebruikt te hebben, want dit gaat beter. Maar 45 voet is nogal wat, de buis weegt meer dan 200 pond, en er is nog eens zoveel gewicht als balans aan de andere kant van de stelling.'.
Verbazend dat hij alleen aan vergroting en niet aan lichtsterkte dacht als voorwaarde voor het zien van manen van Saturnus. 'Mensen van stand' moet, als het geen scherts is, code zijn voor Suzette, want van andere bezoekers is niets bekend. En na die bestelling begon hij te schrijven aan Kosmotheoros (Wereldbeschouwer).
p. 381:.
Hij heeft de uitgave niet meegemaakt: Kosmotheoros is postuum verschenen. In 1694 liep zijn werkkracht duidelijk achteruit. Hij vermagerde. Had hij kanker? Die vraag komt op als we het einde van zijn leven beschrijven, maar ze is niet te beantwoorden.
Toen hij na 21 mei weer op Hofwijk zat, werd zijn pols zwak en onregelmatig. Zonder het te controleren verspreidde hij het ongelooflijke verhaal over Newtons gekte, 'het ergste dat een mens kan overkomen'. In juli werd studie hem te veel. Hij piekerde.
We weten niet of hij zijn nicht Suzette nog zag. 'Zonder bevredigende bezigheid geeft de geest zich over aan vluchtige lusten, die vaak alleen maar anderen schaden,' noteerde hij in een kantlijn. Verweet hij zich iets? Had hij schuldgevoelens?.
pp. 382-385:.
Hij was intussen doodziek (23 maart 1695) en liet zijn testament maken:.
'Ick ondergeschrevene, overdenckende de seekerheijt des doodts, de onseeckere tijt ende wijze vandien, en soude dienvolgende niet geerne uijt dese werelt scheijden, sonder van de tijdelijcke Goederen mij van Godt Almagtigh verleent gedisponeerd te hebben, (...) verclare (...) sonder inductie ofte persuatie van Imandt:.
Eerstelijk: te prelegateren aan Christiaen Huygens, soon van mijn Broeder de Gecommitteerde Raet int Collegie ter Admiraliteijt, dien ick gegeven heb boven sijn Erffgedeelte een van mijn Silveren Lampetten, omdat geen pillegift van mijn gehadt heeft;.
Aen mijn Nigte Madame de la Ferte, Legatere ick de somme van twee duysent guldens, en noch vijff hondert guldens aen haer oudste Dogter die ick ten Doop geheven hebbe;.
Aen mijn Nigt, Juffrouwe Ida van Dorp, Legateere ick vijff hondert guldens;.
Aen Monsieur Johan Wiljeth, twee hondert guldens;.
Aen Hendrick mijn Knegt, omdat hij mij wel gedient heeft, Legateere ick hondert rijxdaelders;.
Aen Anna mijn Dienstmeijt legateere ick hondert en vijftigh guldens;.
Aen Matthijs mijn Tuijnman, hondert guldens, mede soo veel aen Grietie sijn Suster.
Mijne schriften van Mathematique, leggende meeste in de onderste laeijen van mijn grootste Cabinet, op Hofwijck, bestaende in negen Ingebonde Boecken met de letters van A tot I gemerckt, En voorts in veel Tractaten, dien ick onder handen hadde, Legateere ick aen de Accademije ofte Biblioteecq van Leijden, en versoeck aen de Heeren Professoren de Volder tot Leijden, ende Fullenius tot Franeker, die te willen doorsien, en 'tgeen daerin soude mogen weesen bequaem om gepubliceert te werden, hetselve willen besorgen ten besten sij sullen connen (...).
Het Tractaet opgeschreeven Cosmotheoros, leggende in mijn Cabinet in den Haegh, behalve drie a vier bladen die ick gesonden hadde aenden Drucker Ramazijn, recommandeere ick aen mijn broeder den Heer van Zuijlichem, aen wien het gededuceerd is, te besorgen dat het voortgedruckt wert, gelijck begonnen is bij Monsieur Moetjes, tselve recommandeere ick aen d'Heeren Executeurs van dese mijn laetste wil, hier na te nomineeren.
(...) Ende heb ick, tot meerder becragtinge van dien, dese met mijn gewoonlijcke Hantschrift ondertekent in 's Gravenhage desen XXIII Maert 1695 en was getekent.
Chr:Huygens'.
Wie het voorrecht heeft zonder pijn te sterven, moet denken aan het ongeluk van hen aan wie euthanasie wordt ontzegd.'.
Volgen we tenslotte het sobere Journaal van Constantijn.
16 april (1695): Christiaan is er slecht aan toe. Hij kan niet slapen en vreest gek te worden. Zijn kamer is verduisterd. Hij laat niemand bij zich, want als hij praat, krijgt hij dadelijk meer pijn. 26 april: Het gaat nog heel slecht. Hij krijgt slechte gedachten, wat zuster en vrouw ook zeggen om hem daarvan af te brengen. Een geluk dat hij geen koorts krijgt, anders zal hij het niet lang maken, want hij is zeer zwak.
25 mei: Ik ga naar broer Christiaan en vind hem in zeer slechte toestand. Hij klaagt over pijn in zijn lijf en over doorliggen. Alles waarmee hij zich kan verwonden, is weggehaald. Hij begon zich met gebroken glas te snijden en met spelden te steken. Ook stak hij een marmeren knikker in zijn keel. Zijn knecht hoorde gereutel en wist die er door kloppen op zijn rug weer uit te krijgen. Hij riep toen: klop hard. Droomt soms en hoort mensen spreken die er niet zijn. Zegt dat mensen hem zouden verscheuren als ze zijn mening over de religie hoorden. Hoopt dat die mening hem niet aangerekend zal worden omdat hij uitzinnig is. Schreeuwt soms luid en vloekt.
3 juni: Heeft de afgelopen nacht redelijk geslapen en niet geraasd. De dokters Van Lieberghen en Van Wouw vinden hem zwak, zeggen dat hij geen zwaar voedsel kan verdragen. 's Avonds kom ik aan zijn deur (om afscheid te nemen) en zijn knecht zegt dat ik binnen kan komen als ik hem nog een keer in zijn laatste ellende wil zien. Anders wenst hij me geluk op reis.
13 juni (van nu af aan gebaseerd op berichten van Constantijns vrouw): Sedert hij geitemelk drinkt, gaat het wat beter.
17 juni: Weer erger dan tevoren. Hij verbeeldt zich nu dat men zijn eten vergiftigt en wil daarom niet eten, is zo mager dat het onbegrijpelijk is hoe een mens zo kan leven.
20 juni: Is boos geworden toen zij (Constantijns vrouw) toestemming vroeg een predikant te laten komen, heeft gevloekt en geraasd.
24 juni: Geen spoor van beterschap.
27 juni: Heeft in geen drie à vier dagen zo gewoeld.
5 juli: De dokters zeggen dat hij zo nog wel een jaar door kan leven.
11 juli: Verleden donderdag (dat is 7 juli) een snelle omslag, Christiaan heeft het goed gevonden dat dominee Olivier gehaald wordt, een kennis. Die heeft hem lang toegesproken en voor hem gebeden. Maar hij is niet van zijn mening af te brengen, wat men ook zegt. Droefheid bij allen. 's Nachts raakt hij buiten kennis. Om halfvier in de ochtend wordt de familie gewaarschuwd.
Vrijdag 8 juli 1695 slaapt hij voor altijd in.
10 voorouders van Susanna Caron uit 4 parentaties in dit bestand (op 21 juni 2014).
•Generatie 1.
•1 - Susanna CARON 1652-1716/.
•Generatie 2.
•2 - François CARON 1600-1673.
•3 - Constantia BOUDAEN 1626.
•Generatie 3.
4 - NN CARON.
•5 - Petronella EEMS DE BLOYERE ca 1580.
6 - Balthasar BOUDAEN †1642.
7 - Susanna VAN OTTEN.
•Generatie 4.
•10 - Joris EEMS DE BLOYERE ca 1555.
11 - NN NN.
•Generatie 5.
20 - Hendrik DE BLOYERE ca 1530.
21 - NN NN.
(Toegevoegd op Geneanet 4 september 2009, voorouders bijgewerkt (van 10 uit 4 naar 8 uit 3: Hendrik de Bloyere van betovergrootvader overgrootvader gemaakt, doordat Petronella Eems de Bloyere een zuster blijkt van Joris Eems de Bloyere en niet zijn dochter) 29 augustus 2013, dit weer ongedaan gemaakt en op grond van mail van 17 juni 2014 van Lex Stoop weer naar de oorspronkelijke opstelling terugveranderd 21 juni 2014).
Uit dit huwelijk 8 kinderen, waaronder:
naam | geb. | plaats | ovl. | plaats | oud | relatie | kinderen | |
1 | Marie | 0 | 0 |
tr. Antwerpen [België] in 1563
met
Maria Keijoge, geb. circa 1542.
Uit dit huwelijk 2 kinderen, waaronder:
naam | geb. | plaats | ovl. | plaats | oud | relatie | kinderen | |
1 | Adriaan | *1590 | Delft | †1663 | Delft | 73 | 1 | 2 |
tr. Antwerpen [België] in 1563
met
Andries Adriaensz van der Goes, zn. van mr. Adriaen Aerntsz van der Goes (Landsadvocaat (1543-1560), raadspensionaris) en Anna Lourensdr van Spangen, geb. Delft circa 1537, koopman, raad en rentmeester-generaal van Zuid-Holland, Ontvanger, ovl. Delft op 27 jan 1591.
Uit dit huwelijk 2 kinderen, waaronder:
naam | geb. | plaats | ovl. | plaats | oud | relatie | kinderen | |
1 | Adriaan | *1590 | Delft | †1663 | Delft | 73 | 1 | 2 |
tr. Delft op 23 apr 1617
met
Catharina Vranckendr van der Burch, geb. Delft op 28 mrt 1595, ovl. aldaar op 22 jan 1671, begr. aldaar op 27 jan 1671.
Uit dit huwelijk 2 kinderen, waaronder:
naam | geb. | plaats | ovl. | plaats | oud | relatie | kinderen | |
1 | Franco | ~1621 | Delft | †1700 | Delft | 79 | 1 | 2 |
tr. Delft op 23 apr 1617
met
Adriaan van der Goes, zn. van Andries Adriaensz van der Goes (koopman, raad en rentmeester-generaal van Zuid-Holland, Ontvanger) en Maria Keijoge, geb. Delft circa 1590, veertigraad, meester van charitatie, burgemeester, adjunct der dagvaart, thesaurier, etc, ovl. Delft op 25 aug 1663, begr. aldaar op 30 aug 1663.
Uit dit huwelijk 2 kinderen, waaronder:
naam | geb. | plaats | ovl. | plaats | oud | relatie | kinderen | |
1 | Franco | ~1621 | Delft | †1700 | Delft | 79 | 1 | 2 |
tr. Den Haag in okt 1647
met
Antonia van Foreest, dr. van mr. Jan (Johan Jacobsz) van Foreest (regent, raadsheer.) en Josina Meijnertsdr van Segwaert, geb. Hoorn in 1629, ovl. Delft op 1 aug 1704.
Antonia van Foreest.
mogelijk een dochter van .... van Foreest.
Uit dit huwelijk 2 dochters:
naam | geb. | plaats | ovl. | plaats | oud | relatie | kinderen | |
1 | Catharina | *1645 | 1 | 0 | ||||
2 | Josina | ~1656 | Delft | 1 | 0 |
tr. Den Haag in okt 1647
met
Mr Franco Adriaensz van der Goes, zn. van Adriaan van der Goes (veertigraad, meester van charitatie, burgemeester, adjunct der dagvaart, thesaurier, etc.) en Catharina Vranckendr van der Burch, ged. Delft op 18 jun 1621, ovl. aldaar op 18 jul 1700, begr. aldaar op 23 jul 1700.
Uit dit huwelijk 2 dochters:
naam | geb. | plaats | ovl. | plaats | oud | relatie | kinderen | |
1 | Catharina | *1645 | 1 | 0 | ||||
2 | Josina | ~1656 | Delft | 1 | 0 |
tr. Delft op 6 okt 1670
met
Jacob Vredenburg van Adrichem, zn. van Adriaen Willems van Vredenburg van Adrichem en Sara Jacobsd van der Graeff, ged. Delft op 19 jun 1643, ovl. aldaar op 10 okt 1716.
tr. Delft in 1676
met
Engelbert Pauw, zn. van mr. Maarten Pauw en Elijsabeth van der Meer, ged. Delft op 30 apr 1656, ovl. Den Haag op 22 apr 1687.
tr. Delft op 6 okt 1670
met
Catharina van der Goes, dr. van Mr Franco Adriaensz van der Goes en Antonia van Foreest, geb. circa 1645.