Cees Hagenbeek
Machtelt Ghijse Willemszoondr
Machtelt Ghijse Willemszoondr.

tr.
met

Hughe Pieter Nevezoen Heerman, zn. van Pieter Neven Heerman, ovl. voor 25 apr 1455.

Hughe Pieter Nevezoen Heerman.
gezworen korenmeter te Brielle, pachter van een gemet land te Rugge 1432.

Uit dit huwelijk een zoon:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Gijsbrecht*1440  †1480  40


Pieter Neven Heerman
Pieter Neven Heerman.


Hij krijgt een zoon:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Hughe  †1455   


Gerard Willemsz van Egmond
Gerard Willemsz van Egmond1, geb. circa 1435, ovl. kort voor feb 1482, begr. Alkmaar (Grote Kerk).

Gerard Willemsz van Egmond.
onwettig kind.

Stichter van kapel C noord in de Grote Kerk te Alkmaar, schout (1495-1516) en burgemeester van Alkmaar.

Vele malen burgemeester van Alkmaar.
Kerkmeester van Alkmaar.

Het slot Nieuburch ca. 1287 door graaf Floris V, tegelijk met het naburige Middelburch, als sterkte tegen de West-Friezen gesticht, was gelegen in den banne van Oudorp, nabij de tegenwoordige Halvemaansbrug, en klein half uur gaans van Alkmaar. Het werd op Vrijdag na Sint Jan 1517 - tegelijk met het kasteel ,,ter Coulster” onder Heilo gelegen - door de Gelderschen verbrand. Ten tijde van den chronijkschrijver van Alkmaar Simon Eikelenberg, die leefde van 1663 tot 1738, was er slechts een dik stuk muur van overgebleven, van welk overblijfsel eene gravure van 1726 bestaat; thans is ook dit verdwenen en toonen slechts oneffenheden in het weiland den loop der voormalige slotgrachten nog eenigzins aan. Voormelde chronijkschrijver zegt dat de steenen van het verwoeste slot in 1557 zijn gebruikt tot den bouw van Nijenburgshuis te Alkmaar. Dit stond bij de Doelen met den ,,Muur aen ‘t Water”. Van dit eens zoo kolossale gebouw staat nog slechts het voorgedeelte in de Doelenstraat, thans gemerkt no. 19; de tegenwoordige gevel dateert blijkbaar van de 18 de eeuw en heeft een fraaien portiek en gesneden deur. Van Egmond-Nijenburg kwam dit huis achtereenvolgens door vererving aan de geslachten Van Teylingen , Studler van Surck, van Nassau-Bergen en Mulert; in het begin dezer eeuw kwam het in andere handen en schijnt de vleugel aan de Nieuwesloot gesloopt te zijn. Op het terrein van dit gedeelte en den daarbij behoord hebbenden tuin staan thans verschillende particuliere huizen, zoomede post- en hypotheekkantoren en het gebouw "Harmonie". Hetgeen nog uit de handen der sloopers gepaard is heeft eene fraaie vestibule, doch overigens doet niets aan vroegere grootheid denken. In mijn bezit is eene acte van scheiding dd. 25 October 1618 tusschen Jr. Jacob Wijts, als gehuwd met Maria van Valkestein, descendente van wijlen Mr. Cornelis van Egmond van der Nijenburg, ter eenre en de erfgenamen van Adriaen Jansz. van der Nieuburgh en Nicolaas van der Nieuburgh ter andere, betreffende "de hoffweijde van den Huijse van der Nieuburg", waarin voorkomt dat deze is "begrepen geweest onder der coninclijke majesteijtsdomeijnen en bij deselve coninclijke Majesteyt in den jare 1556 den 2de Mayi aan der voornoemden contrahenten voorouders veroft, volgens de brieven daervan sijnde". Met het oog hierop schijnt het niet wel aannemelijk dat Willem van Egmond en IJsselsteijn het slot en de goederen van Nieuburch zoude hebben kunnen nalaten aan zijn zoon Gerard - zooals S. van Leeuwen mededeelt. Vermoedelijk is deze Gerard door zijns vaders invloed slotvoogd op het kasteel geworden en daarin opgevolgd door zijn oudsten zoon Jan, die het tot zijn dood schijnt bewoond te hebben. Onderzoek door J. Belonje (Jaarboek CBG IX,1955, blz.39 ev) toont aan dat dit laatste niet juist is. De bewering, dat Gerrit Willemsz. "voor zijne partagie het sloth en de landen van Nijenburg in Noorthollant" bezat, is volstrekt in strijd met de waarheid. Dit kasteel c.a. was in zijn tijd het ondubbelzinnige bezit van de van Egmonds uit de hoofdtak en hij heeft hiermede zelf hoegenaamd niets uitstaande gehad. Het was eerst Gerrit Willemsz. zoon Jan, die, zoals bij hem wordt beschreven, de bedieningen, die aan het bezit van het kasteel verbonden waren, heeft kunnen pachten. Gerrit Willemsz. behoorde in zijn tijd buiten kijf tot de meest aanzienlijken in zijn stadje Alkmaar. In 1453, 1454, 1456, 1458 en 1460 fungeerde hij daar als kerkmeester van de Grote Kerk. Hij is ter plaatse bovendien burgemeester geweest en wel buiten de vroedschap, in het tijdvak 1450-1488. Tenslotte was hij te Alkmaar nog schepen, in welke hoedanigheid hij zijn zegel hechtte aan een acte van de "allerlessten dach in Octobri" 1464 behorende tot het archief van het Oude Hof te Alkmaar (inventaris no. 50, GA Alkmaar). Dat zegel is goed bewaard gebleven. Zoals na de uiteenzetting, die al meer gegeven is, al te verwachten was bestaat het door Gerrit Willemsz. gevoerde wapen opnieuw in dit geval uit het oorspronkelijke wapen van Egmond, gebroken door de smalle schuine lijn der bastaardij. Als schildhouder zien wij toegevoegd een vogel met opgeheven vleugels: bij het vervaardigen van het stempel heeft de kunstenaar, die het sneed, kennelijk een lepelaar als voorbeeld gediend! Het randschrift sluit alle verdere twijfel uit: want in Gothische minuskels staat daar te lezen: "S. gerijt willemz." Geen beter controlemiddel is denkbaar dan het toegepaste zegel om de afstamming van een geslacht te kennen en tot klaarheid te brengen. In dit geval is dan ook geen twijfel mogelijk: ook Gerrit Willemsz. moet zich als Egmonds bastaard hebben beschouwd. Men diene voor dit geval nu bovendien nog in het oog te houden, dat nòch door de machtige Graaf van Egmond nòch door diens ambtenaren toegelaten zou worden dat Gerrit Willemsz en de zijnen het volle, ongebroken wapen van het geslacht van Egmond zouden hebben gevoerd, indien zij daarop niet een stellig recht zouden hebben bezeten. En dan is er in dit verband nog een derde punt, hetwelk evenmin onbesproken mag worden gelaten. Beweerd wordt door Simon van Leeuwen, dat Gerrit Willemsz. een zoon zou zijn geweest van Heer Willem van Egmond, dezelfde, die op 17 Januari 1483 in de ouderdom van 71 jaar gestorven is en dus in 1412 geboren werd. Gerrit Willemsz, nu, die voor de zoon heet door te gaan, werd in 1450 burgemeester van Alkmaar, welk feit tevens meebrengt, dat hij toen reeds ruimschoots meerderjarig moet zijn geweest, op zijn minst genomen dus een jaar of 30, hetgeen zijn geboortejaar terugbrengen zou op omstreeks 1420. Hetgeen slechts tot de absurde conclusie moet leiden, dat de vader bij de geboorte van Gerrit Willemsz. een leeftijd van circa 8 jaren zou hebben gehad. En dan is verder commentaar op dit punt, naar het mij toeschijnt, volstrekt overbodig. Uit het dossier van der Feen- de Lille blijkt dat Gerrit Willemsz een vicarie heeft gesticht. De desbetreffende acte omvat het navolgende. In de eerste plaats was er een vicarie, die in het leven geroepen is door "Gherardus filius Wilhelmi oppidanus oppidi Alcmariensis", of dus door Gerrit Willemsz, poorter van Alkmaar (en géén edelman!) op Divisio Apostolorum (15 Juli) 1468 op het altaar van de H. Maagd Maria en S. Barbara, in de Alkmaarse Grote Kerk. Zowel de stichtingsacte als de acte van bevestiging door Bisschop David van Bourgondië zijn aanwezig in het dossier van der Feen-de Lille (bijlage 1). Bijlage 1: In nomine Domini amen. Noverint universi et singuh presentes litteras inspecturi quod ego Gherardus films Wilhelmi oppidanus oppidi Alcmariensis Traiectensis diocesis, attendens in huius vitae argastulo nichil stabile aut firmum nil etiam certius morte et eius hora incertius, revolvens ea propter hoc animo ac felici volens commertio temporalia michi a Deo concessa in aeterna commutare et huius vitae transitoria in celestes mansiones recondere idcirco pro me pro parentium ac omnium benefactorum meorum animarum salute ad omnipotentis Dei laudem et honorem gloriosissime matris suae virginis Mariae et beatae Barbarae virginis ac martyris ad eiusdemque altare situm in ecclesia parochia de Alcmaria de bonis michi a Deo collatis do facie et doto officium quoddam ecclesiasticum regendum et deserviendum omni modo ex conditionibus et bonis infra scriptis inprimis scilicet quod possesor dicti officii erit obligatus ad legendum omni die miserere et de profundis pro vivis et defunctis insuper volo esse patronus dicti officii donec et quo usque vivero. Deinde volo quod collatie sive presentatio antedicti officij spectabit ad filium meum seniorem tune superstitem et alterius de filio meo seniore ad filium meum seniorem tune superstitem quodusque aliquis ipsorum vixerit et consequenter post mortem omnium filiorum meorum ad filiam meam seniorem et sic ulterius et post mortem omnium filiorum meorum et filiarum tune collatie sive presentatio antedicti officii spectabit ad unicum seniorem et propinquiorem heredem qui tune in rerum natura fuerit, ita quod masculus iunior femellae seniori in aequali gradu preferetur praeterea do et dono donatione inter vivos pro fundatione dicti officii ecclesiasticii bona inferius vulgariter assignata in primis vier Rinsche gulden des jaers in zekeren renten twintich stuvers voer de Rinsche gulden off payment dier waert, wt vier geers lants gelegen int Outkerspel geheten die Koeltunen, daer lenden aff sijn Jan Rijchaers an die suijtsijde Rens Snijder ende Harmen Pietersz an die noortsijde. Item noch drie Rinsche gulden des jaers in sekeren renten wt een stucke lants gelegen int Nuwe landt dat groet is omtrent vijftich snees daer lendens aff sijn an die westzijde jonge Dirck ende Jacob Symonsz an die suijtsijde ende Claes Herkes an die noortsijde. Item noch drie Rinsche gulden in sekeren renten sjaers wt twee morgen lants geheten die Suder ven gelegen binnen den Berckmer daer lenden off sijn Pieter Garbrantsz an die noortsijde ende Dirck Heijndricxz aen die oestsijde welcke voersz renten jaerlijcx voerschijnen sullen op alreheijligen dach mit condicien ende vorwerden dat ic Geerijt Willemsz voersz off mijnen erven dese voersz renten sullen mogen vercopen oft lossenen ende daer wederomme voer setten alsoe veel renten als nu tot dit voorsz officium sijnt geset quam quidem cappellaniam sive officium ecclesiasticum cum omnibus suis juribus et pertinentiis antedictis pro primaria vice presento magistrum Johannem Gerardi presbiterum filium meum reverendo in Christo Patri et Domino Domino David de Burgondia episcopo Traiectensi pro institutione ad eandem obtinenda rogans eundem dominum episcopum humiliter quatenus fundationem et dotationem dicti officii sicut premittitur per me factas confirmare et approbare prefatum magistrum Johannem presbiterum per me presentatum primaria via in eadem instituere dignetur et velit cum solemnitatibus debitis ex consuetis in cuius rei testimonium sigillum meum proprium presentibus duxi apponendum. Datum anno millesimo quadringentesimo sexagesimo octavo ipso die Divisionis Apostolorum inferius dependebat sigillum in viridi ceta ex duplici cauda. David de Burgundia Dei et apostolicae sedis gratia episcopus Traiectensis universis et singulis Christi fidelibus presentibus et futuris salutem in eoqui est omnium vera salus. cultum divinum semper augeri cupientes ad similem supplicationem dilecti nobis in Christo Gerardi filius Wilhelmi oppidani oppidi Alcmariensis nostrae diocesis fundatoris perpetui divini officii ac omnia aha et singula prout in eisdem litteris quibus hae nostrae sunt transfixae describuntur tenore presentium ratificamus approbamus atque auctoritate nostra ordinaria in Dei nomine confirmamus iure tu matris Ecclesiae et cuiuslibet alterius semper salvo ipsumque perpetuum divinum officium indimus predicto fundatori antedicti perpetui divini officii auctoritatem et licentiam bona et redditus in dictis litteris conscripta semel dumtaxat in equivalentibus vel uberioribus bonis et redditibus commutandi et hoc de speciali licentia et auctoritate provisoris nostri Kennemarie et prepositi de Heijlo prope Alcmariam ordinis canonicorum regularium quibus vices nostras in ea parte committimus et quarum conscientias desuper oneramus quae quidem bona sic commutata ex nunc prout ex tune presentium tenore ecclesiastica fore et esse decernimus ac sub ecclesiastica libertata tuenda. Datum nostro sub sigillo ad causas presentibus appenso anno Domini millisimo quadringentesimo sexagesimo octavo mensis Julii die vicesima. In plica erat subsignatum De Slusa. - Inferius dependebat sigillum in rubra cera ex duplici cauda et erant hae litterae superioribus predicto sigillo rubro transfixo. (Papier: in dorso met de vroeg XVIIIe eeuwse hand van de copiist van het stuk: "fundatie Gerrit Willemsz: van Egmont van een ecclesiastiq officie ter eere van de H. Maget en St. Barbara op haere altaer in de parochiale kerck tot Alcmaer 1468.").

Hij is de stichter van de kapel C Noord in de Grote Kerk van Alkmaar.
Vermoedelijk was hij een lid van het geslacht, dat zich naderhand van Egmond van de Nyenburgh noemde (vgl. S. v. Leeuwen: Batavia Illustrata).
Gerrit Willemsz. behoorde in zijn tijd buiten kijf tot de meest aanzienlijken in zijn stadje Alkmaar. In 1453, 1454, 1456, 1458 en 1460 fungeerde hij daar als kerkmeester van de Grote Kerk. Hij is ter plaatse bovendien burgemeester geweest en wel buiten de vroedschap, in het tijdvak 1450-1488. Tenslotte was hij te Alkmaar nog schepen, in welke hoedanigheid hij zijn zegel hechtte aan een acte van de "allerlessten dach in Octobri" 1464 behorende tot het archief van het Oude Hof te Alkmaar (inventaris no. 50, gem.archief te Alkmaar).
Er is een vicarie, die in het leven geroepen is door "Gherardus filius Wilhelmi oppidanus oppidi Alcmariensis", of dus door Gerrit Willemsz, poorter van Alkmaar (en géén edelman!) op Divisio Apostolorum (15 Juli) 1468 op het altaar van de H. Maagd Maria en St. Barbara, in de Alkmaarse Grote Kerk. Zowel de stichtingsacte als de acte van bevestiging door Bisschop David van Bourgondië zijn teruggevonden. .

Hij is de stichter van kapel C noord in de Grote Kerk te Alkmaar. Hij is van 1495-1516 schout en meermalen burgemeester van Alkmaar.
Ned. Leeuw 1898 kol. 198:.
Het slot Nieuburch ca. 1287 door graaf Floris V, tegelijk met het naburige Middelburch, als sterkte tegen de West-Friezen gesticht, was gelegen in den banne van Oudorp, nabij de tegenwoordige Halvemaansbrug, en klein half uur gaans van Alkmaar.
Het werd op Vrijdag na Sint Jan 1517 - tegelijk met het kasteel ,,ter Coulster" onder Heilo gelegen - door de Gelderschen verbrand.
Ten tijde van den chronijkschrijver van Alkmaar Simon Eikelenberg, die leefde van 1663 tot 1738, was er slechts een dik stuk muur van overgebleven, van welk overblijfsel eene gravure van 1726 bestaat; thans is ook dit verdwenen en toonen slechts oneffenheden in het weiland den loop der voormalige slotgrachten nog eenigzins aan.
Voormelde chronijkschrijver zegt dat de steenen van het verwoeste slot in 1557 zijn gebruikt tot den bouw van Nijenburgshuis te Alkmaar. Dit stond bij de Doelen met den ,,Muur aen 't Water". Van dit eens zoo kolossale gebouw staat nog slechts het voorgedeelte in de Doelenstraat, thans gemerkt no. 19; de tegenwoordige gevel dateert blijkbaar van de 18 de eeuw en heeft een fraaien portiek en gesneden deur. Van Egmond-Nijenburg kwam dit huis achtereenvolgens door vererving aan de geslachten Van Teylingen , Studler van Surck, van Nassau-Bergen en Mulert; in het begin dezer eeuw kwam het in andere.
handen en schijnt de vleugel aan de Nieuwesloot gesloopt te zijn. Op het terrein van dit gedeelte en den daarbij behoord hebbenden tuin staan thans verschillende particuliere huizen, zoomede post- en hypotheekkantoren en het gebouw "Harmonie". Hetgeen nog uit de handen der sloopers gepaard is heeft eene fraaie vestibule, doch overigens doet niets aan vroegere grootheid denken.
In mijn bezit is eene acte van scheiding dd. 25 October 1618 tusschen Jr. Jacob Wijts, als gehuwd met Maria van Valkestein, descendente van wijlen Mr. Cornelis van Egmond van der Nijenburg, ter eenre en de erfgenamen van Adriaen Jansz. van der Nieuburgh en Nicolaas van der Nieuburgh ter andere, betreffende "de hoffweijde van den Huijse van der Nieuburg", waarin voorkomt dat deze is "begrepen geweest onder der coninclijke majesteijtsdomeijnen en bij deselve coninclijke Majesteyt in den jare 1556 den 2de Mayi aan der voornoemden contrahenten voorouders veroft, volgens de brieven daervan sijnde".
Met het oog hierop schijnt het niet wel aannemelijk dat Willem van Egmond en IJsselsteijn het slot en de goederen van Nieuburch zoude hebben kunnen nalaten aan zijn zoon Gerard - zooals S. van Leeuwen mededeelt.
Vermoedelijk is deze Gerard door zijns vaders invloed slotvoogd op het kasteel geworden en daarin opgevolgd door zijn oudsten zoon Jan, die het tot zijn dood schijnt bewoond te hebben.
Onderzoek door J. Belonje (Jaarboek CBG IX,1955, blz.39 ev) toont aan dat dit laatste niet juist is.
De bewering, dat Gerrit Willemsz. "voor zijne partagie het sloth en de landen van Nijenburg in Noorthollant" bezat, is volstrekt in strijd met de waarheid. Dit kasteel c.a. was in zijn tijd het ondubbelzinnige bezit van de van Egmonds uit de hoofdtak en hij heeft hiermede zelf hoegenaamd niets uitstaande gehad. Het was eerst Gerrit Willemsz. zoon Jan, die, zoals bij hem wordt beschreven, de bedieningen, die aan het bezit van het kasteel verbonden waren, heeft kunnen pachten.
Gerrit Willemsz. behoorde in zijn tijd buiten kijf tot de meest aanzienlijken in zijn stadje Alkmaar. In 1453, 1454, 1456, 1458 en 1460 fungeerde hij daar als kerkmeester van de Grote Kerk. Hij is ter plaatse bovendien burgemeester geweest en wel buiten de vroedschap, in het tijdvak 1450-1488. Tenslotte was hij te Alkmaar nog schepen, in welke hoedanigheid hij zijn zegel hechtte aan een acte van de "allerlessten dach in Octobri" 1464 behorende tot het archief van het Oude Hof te Alkmaar (inventaris no. 50, GA Alkmaar). Dat zegel is goed bewaard gebleven. Zoals na de uiteenzetting, die al meer gegeven is, al te verwachten was bestaat het door Gerrit Willemsz. gevoerde wapen opnieuw in dit geval uit het oorspronkelijke wapen van Egmond, gebroken door de smalle schuine lijn der bastaardij. Als schildhouder zien wij toegevoegd een vogel met opgeheven vleugels: bij het vervaardigen van het stempel heeft de kunstenaar, die het sneed, kennelijk een lepelaar als voorbeeld gediend! Het randschrift sluit alle verdere twijfel uit: want in Gothische minuskels staat daar te lezen: "S. gerijt willemz.".
Geen beter controlemiddel is denkbaar dan het toegepaste zegel om de afstamming van een geslacht te kennen en tot klaarheid te brengen. In dit geval is dan ook geen twijfel mogelijk: ook Gerrit Willemsz. moet zich als Egmonds bastaard hebben beschouwd.
Men diene voor dit geval nu bovendien nog in het oog te houden, dat nòch door de machtige Graaf van Egmond nòch door diens ambtenaren toegelaten zou worden dat Gerrit Willemsz en de zijnen het volle, ongebroken wapen van het geslacht van Egmond zouden hebben gevoerd, indien zij daarop niet een stellig recht zouden hebben bezeten. En dan is er in dit verband nog een derde punt, hetwelk evenmin onbesproken mag worden gelaten. Beweerd wordt door Simon van Leeuwen, dat Gerrit Willemsz. een zoon zou zijn geweest van Heer Willem van Egmond, dezelfde, die op 17 Januari 1483 in de ouderdom van 71 jaar gestorven is en dus in 1412 geboren werd. Gerrit Willemsz, nu, die voor de zoon heet door te gaan, werd in 1450 burgemeester van Alkmaar, welk feit tevens meebrengt, dat hij toen reeds ruimschoots meerderjarig moet zijn geweest, op zijn minst genomen dus een jaar of 30, hetgeen zijn geboortejaar terugbrengen zou op omstreeks 1420. Hetgeen slechts tot de absurde conclusie moet leiden, dat de vader bij de geboorte van Gerrit Willemsz. een leeftijd van circa 8 jaren zou hebben gehad. En dan is verder commentaar op dit punt, naar het mij toeschijnt, volstrekt overbodig.

Uit het dossier van der Feen- de Lille blijkt dat Gerrit Willemsz een vicarie heeft gesticht.
De desbetreffende acte omvat het navolgende. In de eerste plaats was er een vicarie, die in het leven geroepen is door "Gherardus filius Wilhelmi oppidanus oppidi Alcmariensis", of dus door Gerrit Willemsz, poorter van Alkmaar (en géén edelman!) op Divisio Apostolorum (15 Juli) 1468 op het altaar van de H. Maagd Maria en S. Barbara, in de Alkmaarse Grote Kerk. Zowel de stichtingsacte als de acte van bevestiging door Bisschop David van Bourgondië zijn aanwezig in het dossier van der Feen-de Lille (bijlage 1).

Bijlage 1:.
In nomine Domini amen. Noverint universi et singuh presentes litteras inspecturi quod ego Gherardus films Wilhelmi oppidanus oppidi Alcmariensis Traiectensis diocesis, attendens in huius vitae argastulo nichil stabile aut firmum nil etiam certius morte et eius hora incertius, revolvens ea propter hoc animo ac felici volens commertio temporalia michi a Deo concessa in aeterna commutare et huius vitae transitoria in celestes mansiones recondere idcirco pro me pro parentium ac omnium benefactorum meorum animarum salute ad omnipotentis Dei laudem et honorem gloriosissime matris suae virginis Mariae et beatae Barbarae virginis ac martyris ad eiusdemque altare situm in ecclesia parochia de Alcmaria de bonis michi.
a Deo collatis do facie et doto officium quoddam ecclesiasticum regendum et deserviendum omni modo ex conditionibus et bonis infra scriptis inprimis scilicet quod possesor dicti officii erit obligatus ad legendum omni die miserere et de profundis pro vivis et defunctis insuper volo esse patronus dicti officii donec et quo usque vivero. Deinde volo quod collatie sive presentatio antedicti officij spectabit ad filium meum seniorem tune superstitem et alterius de filio meo seniore ad filium meum seniorem tune superstitem quodusque aliquis ipsorum vixerit et consequenter post mortem omnium filiorum meorum ad filiam meam seniorem et sic ulterius et post mortem omnium filiorum meorum et filiarum tune collatie sive presentatio antedicti officii spectabit ad unicum seniorem et propinquiorem heredem qui tune in rerum natura fuerit, ita quod masculus iunior femellae seniori in aequali gradu preferetur praeterea do et dono donatione inter vivos pro fundatione dicti officii ecclesiasticii bona inferius vulgariter assignata in primis vier Rinsche gulden des jaers in zekeren renten twintich stuvers voer de Rinsche gulden off payment dier waert, wt vier geers lants gelegen int Outkerspel geheten die Koeltunen, daer lenden aff sijn Jan Rijchaers an die suijtsijde Rens Snijder ende Harmen Pietersz an die noortsijde. Item noch drie Rinsche gulden des jaers in sekeren renten wt een stucke lants gelegen int Nuwe landt dat groet is omtrent vijftich snees daer lendens aff sijn an die westzijde jonge Dirck ende Jacob Symonsz an die suijtsijde ende Claes Herkes an die noortsijde. Item noch drie Rinsche gulden in sekeren renten sjaers wt twee morgen lants geheten die Suder ven gelegen binnen den Berckmer daer lenden off sijn Pieter Garbrantsz an die noortsijde ende Dirck Heijndricxz aen die oestsijde welcke voersz renten jaerlijcx voerschijnen sullen op alreheijligen dach mit condicien ende vorwerden dat ic Geerijt Willemsz voersz off mijnen erven dese voersz renten sullen mogen vercopen oft lossenen ende daer wederomme voer setten alsoe veel renten als nu tot dit voorsz officium sijnt geset quam quidem cappellaniam sive officium ecclesiasticum cum omnibus suis juribus et pertinentiis antedictis pro primaria vice presento magistrum Johannem Gerardi presbiterum filium meum reverendo in Christo Patri et Domino Domino David de Burgondia episcopo Traiectensi pro institutione ad eandem obtinenda rogans eundem dominum episcopum humiliter quatenus fundationem et dotationem dicti officii sicut premittitur per me factas confirmare et approbare prefatum magistrum Johannem presbiterum per me presentatum primaria via in eadem instituere dignetur et velit cum solemnitatibus debitis ex consuetis in cuius rei testimonium sigillum meum proprium presentibus duxi apponendum. Datum anno millesimo quadringentesimo sexagesimo octavo ipso die Divisionis Apostolorum inferius dependebat sigillum in viridi ceta ex duplici cauda.
David de Burgundia Dei et apostolicae sedis gratia episcopus Traiectensis universis et singulis Christi fidelibus presentibus et futuris salutem in eoqui est omnium vera salus. cultum divinum semper augeri cupientes ad similem supplicationem dilecti nobis in Christo Gerardi filius Wilhelmi oppidani oppidi Alcmariensis nostrae diocesis fundatoris perpetui divini officii ac omnia aha et singula prout in eisdem litteris quibus hae nostrae sunt transfixae describuntur tenore presentium ratificamus approbamus atque auctoritate nostra ordinaria in Dei nomine confirmamus iure tu matris Ecclesiae et cuiuslibet alterius semper salvo ipsumque perpetuum divinum officium indimus predicto fundatori antedicti perpetui divini officii auctoritatem et licentiam bona et redditus in dictis litteris conscripta semel dumtaxat in equivalentibus vel uberioribus bonis et redditibus commutandi et hoc de speciali licentia et auctoritate provisoris nostri Kennemarie et prepositi de Heijlo prope Alcmariam ordinis canonicorum regularium quibus vices nostras in ea parte committimus et quarum conscientias desuper oneramus quae quidem bona sic commutata ex nunc prout ex tune presentium tenore ecclesiastica fore et esse decernimus ac sub ecclesiastica libertata tuenda. Datum nostro sub sigillo ad causas presentibus appenso anno Domini millisimo quadringentesimo sexagesimo octavo mensis Julii die vicesima. In plica erat subsignatum De Slusa. - Inferius dependebat sigillum in rubra cera ex duplici cauda et erant hae litterae superioribus predicto sigillo rubro transfixo.
(Papier: in dorso met de vroeg XVIIIe eeuwse hand van de copiist van het stuk: "fundatie Gerrit Willemsz: van Egmont van een ecclesiastiq officie ter eere van de H. Maget en St. Barbara op haere altaer in de parochiale kerck tot Alcmaer 1468.").

tr. (1)
met

NN van Zanen.

Uit dit huwelijk een zoon:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Jan II Ouddorp    15 

tr. (2)
met

Alijt Luijtgis.

Uit dit huwelijk een kind.


Bronnen:

1.Afgeschermd, Periodiek, Kon. Ned. Gen. voor Geslacht- en Wapenkunde, ‘s-Gravenhage, vanaf 1883
2.Gens Nostra (GN), Nederlandse Genealogische Vereniging, Amsterdam, van 1946 tot 1995

NN van Zanen
NN van Zanen.

tr.
met

Gerard Willemsz van Egmond1, zn. van Willem IV/VI heer van Egmond (zu Leerdam, Schoonderwoerd und Haastrecht, 1451 Herr v.IJsselstein), geb. circa 1435, ovl. kort voor feb 1482, begr. Alkmaar (Grote Kerk), tr. (2) met Alijt Luijtgis. Uit dit huwelijk een kind.

Gerard Willemsz van Egmond.
onwettig kind.

Stichter van kapel C noord in de Grote Kerk te Alkmaar, schout (1495-1516) en burgemeester van Alkmaar.

Vele malen burgemeester van Alkmaar.
Kerkmeester van Alkmaar.

Het slot Nieuburch ca. 1287 door graaf Floris V, tegelijk met het naburige Middelburch, als sterkte tegen de West-Friezen gesticht, was gelegen in den banne van Oudorp, nabij de tegenwoordige Halvemaansbrug, en klein half uur gaans van Alkmaar. Het werd op Vrijdag na Sint Jan 1517 - tegelijk met het kasteel ,,ter Coulster” onder Heilo gelegen - door de Gelderschen verbrand. Ten tijde van den chronijkschrijver van Alkmaar Simon Eikelenberg, die leefde van 1663 tot 1738, was er slechts een dik stuk muur van overgebleven, van welk overblijfsel eene gravure van 1726 bestaat; thans is ook dit verdwenen en toonen slechts oneffenheden in het weiland den loop der voormalige slotgrachten nog eenigzins aan. Voormelde chronijkschrijver zegt dat de steenen van het verwoeste slot in 1557 zijn gebruikt tot den bouw van Nijenburgshuis te Alkmaar. Dit stond bij de Doelen met den ,,Muur aen ‘t Water”. Van dit eens zoo kolossale gebouw staat nog slechts het voorgedeelte in de Doelenstraat, thans gemerkt no. 19; de tegenwoordige gevel dateert blijkbaar van de 18 de eeuw en heeft een fraaien portiek en gesneden deur. Van Egmond-Nijenburg kwam dit huis achtereenvolgens door vererving aan de geslachten Van Teylingen , Studler van Surck, van Nassau-Bergen en Mulert; in het begin dezer eeuw kwam het in andere handen en schijnt de vleugel aan de Nieuwesloot gesloopt te zijn. Op het terrein van dit gedeelte en den daarbij behoord hebbenden tuin staan thans verschillende particuliere huizen, zoomede post- en hypotheekkantoren en het gebouw "Harmonie". Hetgeen nog uit de handen der sloopers gepaard is heeft eene fraaie vestibule, doch overigens doet niets aan vroegere grootheid denken. In mijn bezit is eene acte van scheiding dd. 25 October 1618 tusschen Jr. Jacob Wijts, als gehuwd met Maria van Valkestein, descendente van wijlen Mr. Cornelis van Egmond van der Nijenburg, ter eenre en de erfgenamen van Adriaen Jansz. van der Nieuburgh en Nicolaas van der Nieuburgh ter andere, betreffende "de hoffweijde van den Huijse van der Nieuburg", waarin voorkomt dat deze is "begrepen geweest onder der coninclijke majesteijtsdomeijnen en bij deselve coninclijke Majesteyt in den jare 1556 den 2de Mayi aan der voornoemden contrahenten voorouders veroft, volgens de brieven daervan sijnde". Met het oog hierop schijnt het niet wel aannemelijk dat Willem van Egmond en IJsselsteijn het slot en de goederen van Nieuburch zoude hebben kunnen nalaten aan zijn zoon Gerard - zooals S. van Leeuwen mededeelt. Vermoedelijk is deze Gerard door zijns vaders invloed slotvoogd op het kasteel geworden en daarin opgevolgd door zijn oudsten zoon Jan, die het tot zijn dood schijnt bewoond te hebben. Onderzoek door J. Belonje (Jaarboek CBG IX,1955, blz.39 ev) toont aan dat dit laatste niet juist is. De bewering, dat Gerrit Willemsz. "voor zijne partagie het sloth en de landen van Nijenburg in Noorthollant" bezat, is volstrekt in strijd met de waarheid. Dit kasteel c.a. was in zijn tijd het ondubbelzinnige bezit van de van Egmonds uit de hoofdtak en hij heeft hiermede zelf hoegenaamd niets uitstaande gehad. Het was eerst Gerrit Willemsz. zoon Jan, die, zoals bij hem wordt beschreven, de bedieningen, die aan het bezit van het kasteel verbonden waren, heeft kunnen pachten. Gerrit Willemsz. behoorde in zijn tijd buiten kijf tot de meest aanzienlijken in zijn stadje Alkmaar. In 1453, 1454, 1456, 1458 en 1460 fungeerde hij daar als kerkmeester van de Grote Kerk. Hij is ter plaatse bovendien burgemeester geweest en wel buiten de vroedschap, in het tijdvak 1450-1488. Tenslotte was hij te Alkmaar nog schepen, in welke hoedanigheid hij zijn zegel hechtte aan een acte van de "allerlessten dach in Octobri" 1464 behorende tot het archief van het Oude Hof te Alkmaar (inventaris no. 50, GA Alkmaar). Dat zegel is goed bewaard gebleven. Zoals na de uiteenzetting, die al meer gegeven is, al te verwachten was bestaat het door Gerrit Willemsz. gevoerde wapen opnieuw in dit geval uit het oorspronkelijke wapen van Egmond, gebroken door de smalle schuine lijn der bastaardij. Als schildhouder zien wij toegevoegd een vogel met opgeheven vleugels: bij het vervaardigen van het stempel heeft de kunstenaar, die het sneed, kennelijk een lepelaar als voorbeeld gediend! Het randschrift sluit alle verdere twijfel uit: want in Gothische minuskels staat daar te lezen: "S. gerijt willemz." Geen beter controlemiddel is denkbaar dan het toegepaste zegel om de afstamming van een geslacht te kennen en tot klaarheid te brengen. In dit geval is dan ook geen twijfel mogelijk: ook Gerrit Willemsz. moet zich als Egmonds bastaard hebben beschouwd. Men diene voor dit geval nu bovendien nog in het oog te houden, dat nòch door de machtige Graaf van Egmond nòch door diens ambtenaren toegelaten zou worden dat Gerrit Willemsz en de zijnen het volle, ongebroken wapen van het geslacht van Egmond zouden hebben gevoerd, indien zij daarop niet een stellig recht zouden hebben bezeten. En dan is er in dit verband nog een derde punt, hetwelk evenmin onbesproken mag worden gelaten. Beweerd wordt door Simon van Leeuwen, dat Gerrit Willemsz. een zoon zou zijn geweest van Heer Willem van Egmond, dezelfde, die op 17 Januari 1483 in de ouderdom van 71 jaar gestorven is en dus in 1412 geboren werd. Gerrit Willemsz, nu, die voor de zoon heet door te gaan, werd in 1450 burgemeester van Alkmaar, welk feit tevens meebrengt, dat hij toen reeds ruimschoots meerderjarig moet zijn geweest, op zijn minst genomen dus een jaar of 30, hetgeen zijn geboortejaar terugbrengen zou op omstreeks 1420. Hetgeen slechts tot de absurde conclusie moet leiden, dat de vader bij de geboorte van Gerrit Willemsz. een leeftijd van circa 8 jaren zou hebben gehad. En dan is verder commentaar op dit punt, naar het mij toeschijnt, volstrekt overbodig. Uit het dossier van der Feen- de Lille blijkt dat Gerrit Willemsz een vicarie heeft gesticht. De desbetreffende acte omvat het navolgende. In de eerste plaats was er een vicarie, die in het leven geroepen is door "Gherardus filius Wilhelmi oppidanus oppidi Alcmariensis", of dus door Gerrit Willemsz, poorter van Alkmaar (en géén edelman!) op Divisio Apostolorum (15 Juli) 1468 op het altaar van de H. Maagd Maria en S. Barbara, in de Alkmaarse Grote Kerk. Zowel de stichtingsacte als de acte van bevestiging door Bisschop David van Bourgondië zijn aanwezig in het dossier van der Feen-de Lille (bijlage 1). Bijlage 1: In nomine Domini amen. Noverint universi et singuh presentes litteras inspecturi quod ego Gherardus films Wilhelmi oppidanus oppidi Alcmariensis Traiectensis diocesis, attendens in huius vitae argastulo nichil stabile aut firmum nil etiam certius morte et eius hora incertius, revolvens ea propter hoc animo ac felici volens commertio temporalia michi a Deo concessa in aeterna commutare et huius vitae transitoria in celestes mansiones recondere idcirco pro me pro parentium ac omnium benefactorum meorum animarum salute ad omnipotentis Dei laudem et honorem gloriosissime matris suae virginis Mariae et beatae Barbarae virginis ac martyris ad eiusdemque altare situm in ecclesia parochia de Alcmaria de bonis michi a Deo collatis do facie et doto officium quoddam ecclesiasticum regendum et deserviendum omni modo ex conditionibus et bonis infra scriptis inprimis scilicet quod possesor dicti officii erit obligatus ad legendum omni die miserere et de profundis pro vivis et defunctis insuper volo esse patronus dicti officii donec et quo usque vivero. Deinde volo quod collatie sive presentatio antedicti officij spectabit ad filium meum seniorem tune superstitem et alterius de filio meo seniore ad filium meum seniorem tune superstitem quodusque aliquis ipsorum vixerit et consequenter post mortem omnium filiorum meorum ad filiam meam seniorem et sic ulterius et post mortem omnium filiorum meorum et filiarum tune collatie sive presentatio antedicti officii spectabit ad unicum seniorem et propinquiorem heredem qui tune in rerum natura fuerit, ita quod masculus iunior femellae seniori in aequali gradu preferetur praeterea do et dono donatione inter vivos pro fundatione dicti officii ecclesiasticii bona inferius vulgariter assignata in primis vier Rinsche gulden des jaers in zekeren renten twintich stuvers voer de Rinsche gulden off payment dier waert, wt vier geers lants gelegen int Outkerspel geheten die Koeltunen, daer lenden aff sijn Jan Rijchaers an die suijtsijde Rens Snijder ende Harmen Pietersz an die noortsijde. Item noch drie Rinsche gulden des jaers in sekeren renten wt een stucke lants gelegen int Nuwe landt dat groet is omtrent vijftich snees daer lendens aff sijn an die westzijde jonge Dirck ende Jacob Symonsz an die suijtsijde ende Claes Herkes an die noortsijde. Item noch drie Rinsche gulden in sekeren renten sjaers wt twee morgen lants geheten die Suder ven gelegen binnen den Berckmer daer lenden off sijn Pieter Garbrantsz an die noortsijde ende Dirck Heijndricxz aen die oestsijde welcke voersz renten jaerlijcx voerschijnen sullen op alreheijligen dach mit condicien ende vorwerden dat ic Geerijt Willemsz voersz off mijnen erven dese voersz renten sullen mogen vercopen oft lossenen ende daer wederomme voer setten alsoe veel renten als nu tot dit voorsz officium sijnt geset quam quidem cappellaniam sive officium ecclesiasticum cum omnibus suis juribus et pertinentiis antedictis pro primaria vice presento magistrum Johannem Gerardi presbiterum filium meum reverendo in Christo Patri et Domino Domino David de Burgondia episcopo Traiectensi pro institutione ad eandem obtinenda rogans eundem dominum episcopum humiliter quatenus fundationem et dotationem dicti officii sicut premittitur per me factas confirmare et approbare prefatum magistrum Johannem presbiterum per me presentatum primaria via in eadem instituere dignetur et velit cum solemnitatibus debitis ex consuetis in cuius rei testimonium sigillum meum proprium presentibus duxi apponendum. Datum anno millesimo quadringentesimo sexagesimo octavo ipso die Divisionis Apostolorum inferius dependebat sigillum in viridi ceta ex duplici cauda. David de Burgundia Dei et apostolicae sedis gratia episcopus Traiectensis universis et singulis Christi fidelibus presentibus et futuris salutem in eoqui est omnium vera salus. cultum divinum semper augeri cupientes ad similem supplicationem dilecti nobis in Christo Gerardi filius Wilhelmi oppidani oppidi Alcmariensis nostrae diocesis fundatoris perpetui divini officii ac omnia aha et singula prout in eisdem litteris quibus hae nostrae sunt transfixae describuntur tenore presentium ratificamus approbamus atque auctoritate nostra ordinaria in Dei nomine confirmamus iure tu matris Ecclesiae et cuiuslibet alterius semper salvo ipsumque perpetuum divinum officium indimus predicto fundatori antedicti perpetui divini officii auctoritatem et licentiam bona et redditus in dictis litteris conscripta semel dumtaxat in equivalentibus vel uberioribus bonis et redditibus commutandi et hoc de speciali licentia et auctoritate provisoris nostri Kennemarie et prepositi de Heijlo prope Alcmariam ordinis canonicorum regularium quibus vices nostras in ea parte committimus et quarum conscientias desuper oneramus quae quidem bona sic commutata ex nunc prout ex tune presentium tenore ecclesiastica fore et esse decernimus ac sub ecclesiastica libertata tuenda. Datum nostro sub sigillo ad causas presentibus appenso anno Domini millisimo quadringentesimo sexagesimo octavo mensis Julii die vicesima. In plica erat subsignatum De Slusa. - Inferius dependebat sigillum in rubra cera ex duplici cauda et erant hae litterae superioribus predicto sigillo rubro transfixo. (Papier: in dorso met de vroeg XVIIIe eeuwse hand van de copiist van het stuk: "fundatie Gerrit Willemsz: van Egmont van een ecclesiastiq officie ter eere van de H. Maget en St. Barbara op haere altaer in de parochiale kerck tot Alcmaer 1468.").

Hij is de stichter van de kapel C Noord in de Grote Kerk van Alkmaar.
Vermoedelijk was hij een lid van het geslacht, dat zich naderhand van Egmond van de Nyenburgh noemde (vgl. S. v. Leeuwen: Batavia Illustrata).
Gerrit Willemsz. behoorde in zijn tijd buiten kijf tot de meest aanzienlijken in zijn stadje Alkmaar. In 1453, 1454, 1456, 1458 en 1460 fungeerde hij daar als kerkmeester van de Grote Kerk. Hij is ter plaatse bovendien burgemeester geweest en wel buiten de vroedschap, in het tijdvak 1450-1488. Tenslotte was hij te Alkmaar nog schepen, in welke hoedanigheid hij zijn zegel hechtte aan een acte van de "allerlessten dach in Octobri" 1464 behorende tot het archief van het Oude Hof te Alkmaar (inventaris no. 50, gem.archief te Alkmaar).
Er is een vicarie, die in het leven geroepen is door "Gherardus filius Wilhelmi oppidanus oppidi Alcmariensis", of dus door Gerrit Willemsz, poorter van Alkmaar (en géén edelman!) op Divisio Apostolorum (15 Juli) 1468 op het altaar van de H. Maagd Maria en St. Barbara, in de Alkmaarse Grote Kerk. Zowel de stichtingsacte als de acte van bevestiging door Bisschop David van Bourgondië zijn teruggevonden. .

Hij is de stichter van kapel C noord in de Grote Kerk te Alkmaar. Hij is van 1495-1516 schout en meermalen burgemeester van Alkmaar.
Ned. Leeuw 1898 kol. 198:.
Het slot Nieuburch ca. 1287 door graaf Floris V, tegelijk met het naburige Middelburch, als sterkte tegen de West-Friezen gesticht, was gelegen in den banne van Oudorp, nabij de tegenwoordige Halvemaansbrug, en klein half uur gaans van Alkmaar.
Het werd op Vrijdag na Sint Jan 1517 - tegelijk met het kasteel ,,ter Coulster" onder Heilo gelegen - door de Gelderschen verbrand.
Ten tijde van den chronijkschrijver van Alkmaar Simon Eikelenberg, die leefde van 1663 tot 1738, was er slechts een dik stuk muur van overgebleven, van welk overblijfsel eene gravure van 1726 bestaat; thans is ook dit verdwenen en toonen slechts oneffenheden in het weiland den loop der voormalige slotgrachten nog eenigzins aan.
Voormelde chronijkschrijver zegt dat de steenen van het verwoeste slot in 1557 zijn gebruikt tot den bouw van Nijenburgshuis te Alkmaar. Dit stond bij de Doelen met den ,,Muur aen 't Water". Van dit eens zoo kolossale gebouw staat nog slechts het voorgedeelte in de Doelenstraat, thans gemerkt no. 19; de tegenwoordige gevel dateert blijkbaar van de 18 de eeuw en heeft een fraaien portiek en gesneden deur. Van Egmond-Nijenburg kwam dit huis achtereenvolgens door vererving aan de geslachten Van Teylingen , Studler van Surck, van Nassau-Bergen en Mulert; in het begin dezer eeuw kwam het in andere.
handen en schijnt de vleugel aan de Nieuwesloot gesloopt te zijn. Op het terrein van dit gedeelte en den daarbij behoord hebbenden tuin staan thans verschillende particuliere huizen, zoomede post- en hypotheekkantoren en het gebouw "Harmonie". Hetgeen nog uit de handen der sloopers gepaard is heeft eene fraaie vestibule, doch overigens doet niets aan vroegere grootheid denken.
In mijn bezit is eene acte van scheiding dd. 25 October 1618 tusschen Jr. Jacob Wijts, als gehuwd met Maria van Valkestein, descendente van wijlen Mr. Cornelis van Egmond van der Nijenburg, ter eenre en de erfgenamen van Adriaen Jansz. van der Nieuburgh en Nicolaas van der Nieuburgh ter andere, betreffende "de hoffweijde van den Huijse van der Nieuburg", waarin voorkomt dat deze is "begrepen geweest onder der coninclijke majesteijtsdomeijnen en bij deselve coninclijke Majesteyt in den jare 1556 den 2de Mayi aan der voornoemden contrahenten voorouders veroft, volgens de brieven daervan sijnde".
Met het oog hierop schijnt het niet wel aannemelijk dat Willem van Egmond en IJsselsteijn het slot en de goederen van Nieuburch zoude hebben kunnen nalaten aan zijn zoon Gerard - zooals S. van Leeuwen mededeelt.
Vermoedelijk is deze Gerard door zijns vaders invloed slotvoogd op het kasteel geworden en daarin opgevolgd door zijn oudsten zoon Jan, die het tot zijn dood schijnt bewoond te hebben.
Onderzoek door J. Belonje (Jaarboek CBG IX,1955, blz.39 ev) toont aan dat dit laatste niet juist is.
De bewering, dat Gerrit Willemsz. "voor zijne partagie het sloth en de landen van Nijenburg in Noorthollant" bezat, is volstrekt in strijd met de waarheid. Dit kasteel c.a. was in zijn tijd het ondubbelzinnige bezit van de van Egmonds uit de hoofdtak en hij heeft hiermede zelf hoegenaamd niets uitstaande gehad. Het was eerst Gerrit Willemsz. zoon Jan, die, zoals bij hem wordt beschreven, de bedieningen, die aan het bezit van het kasteel verbonden waren, heeft kunnen pachten.
Gerrit Willemsz. behoorde in zijn tijd buiten kijf tot de meest aanzienlijken in zijn stadje Alkmaar. In 1453, 1454, 1456, 1458 en 1460 fungeerde hij daar als kerkmeester van de Grote Kerk. Hij is ter plaatse bovendien burgemeester geweest en wel buiten de vroedschap, in het tijdvak 1450-1488. Tenslotte was hij te Alkmaar nog schepen, in welke hoedanigheid hij zijn zegel hechtte aan een acte van de "allerlessten dach in Octobri" 1464 behorende tot het archief van het Oude Hof te Alkmaar (inventaris no. 50, GA Alkmaar). Dat zegel is goed bewaard gebleven. Zoals na de uiteenzetting, die al meer gegeven is, al te verwachten was bestaat het door Gerrit Willemsz. gevoerde wapen opnieuw in dit geval uit het oorspronkelijke wapen van Egmond, gebroken door de smalle schuine lijn der bastaardij. Als schildhouder zien wij toegevoegd een vogel met opgeheven vleugels: bij het vervaardigen van het stempel heeft de kunstenaar, die het sneed, kennelijk een lepelaar als voorbeeld gediend! Het randschrift sluit alle verdere twijfel uit: want in Gothische minuskels staat daar te lezen: "S. gerijt willemz.".
Geen beter controlemiddel is denkbaar dan het toegepaste zegel om de afstamming van een geslacht te kennen en tot klaarheid te brengen. In dit geval is dan ook geen twijfel mogelijk: ook Gerrit Willemsz. moet zich als Egmonds bastaard hebben beschouwd.
Men diene voor dit geval nu bovendien nog in het oog te houden, dat nòch door de machtige Graaf van Egmond nòch door diens ambtenaren toegelaten zou worden dat Gerrit Willemsz en de zijnen het volle, ongebroken wapen van het geslacht van Egmond zouden hebben gevoerd, indien zij daarop niet een stellig recht zouden hebben bezeten. En dan is er in dit verband nog een derde punt, hetwelk evenmin onbesproken mag worden gelaten. Beweerd wordt door Simon van Leeuwen, dat Gerrit Willemsz. een zoon zou zijn geweest van Heer Willem van Egmond, dezelfde, die op 17 Januari 1483 in de ouderdom van 71 jaar gestorven is en dus in 1412 geboren werd. Gerrit Willemsz, nu, die voor de zoon heet door te gaan, werd in 1450 burgemeester van Alkmaar, welk feit tevens meebrengt, dat hij toen reeds ruimschoots meerderjarig moet zijn geweest, op zijn minst genomen dus een jaar of 30, hetgeen zijn geboortejaar terugbrengen zou op omstreeks 1420. Hetgeen slechts tot de absurde conclusie moet leiden, dat de vader bij de geboorte van Gerrit Willemsz. een leeftijd van circa 8 jaren zou hebben gehad. En dan is verder commentaar op dit punt, naar het mij toeschijnt, volstrekt overbodig.

Uit het dossier van der Feen- de Lille blijkt dat Gerrit Willemsz een vicarie heeft gesticht.
De desbetreffende acte omvat het navolgende. In de eerste plaats was er een vicarie, die in het leven geroepen is door "Gherardus filius Wilhelmi oppidanus oppidi Alcmariensis", of dus door Gerrit Willemsz, poorter van Alkmaar (en géén edelman!) op Divisio Apostolorum (15 Juli) 1468 op het altaar van de H. Maagd Maria en S. Barbara, in de Alkmaarse Grote Kerk. Zowel de stichtingsacte als de acte van bevestiging door Bisschop David van Bourgondië zijn aanwezig in het dossier van der Feen-de Lille (bijlage 1).

Bijlage 1:.
In nomine Domini amen. Noverint universi et singuh presentes litteras inspecturi quod ego Gherardus films Wilhelmi oppidanus oppidi Alcmariensis Traiectensis diocesis, attendens in huius vitae argastulo nichil stabile aut firmum nil etiam certius morte et eius hora incertius, revolvens ea propter hoc animo ac felici volens commertio temporalia michi a Deo concessa in aeterna commutare et huius vitae transitoria in celestes mansiones recondere idcirco pro me pro parentium ac omnium benefactorum meorum animarum salute ad omnipotentis Dei laudem et honorem gloriosissime matris suae virginis Mariae et beatae Barbarae virginis ac martyris ad eiusdemque altare situm in ecclesia parochia de Alcmaria de bonis michi.
a Deo collatis do facie et doto officium quoddam ecclesiasticum regendum et deserviendum omni modo ex conditionibus et bonis infra scriptis inprimis scilicet quod possesor dicti officii erit obligatus ad legendum omni die miserere et de profundis pro vivis et defunctis insuper volo esse patronus dicti officii donec et quo usque vivero. Deinde volo quod collatie sive presentatio antedicti officij spectabit ad filium meum seniorem tune superstitem et alterius de filio meo seniore ad filium meum seniorem tune superstitem quodusque aliquis ipsorum vixerit et consequenter post mortem omnium filiorum meorum ad filiam meam seniorem et sic ulterius et post mortem omnium filiorum meorum et filiarum tune collatie sive presentatio antedicti officii spectabit ad unicum seniorem et propinquiorem heredem qui tune in rerum natura fuerit, ita quod masculus iunior femellae seniori in aequali gradu preferetur praeterea do et dono donatione inter vivos pro fundatione dicti officii ecclesiasticii bona inferius vulgariter assignata in primis vier Rinsche gulden des jaers in zekeren renten twintich stuvers voer de Rinsche gulden off payment dier waert, wt vier geers lants gelegen int Outkerspel geheten die Koeltunen, daer lenden aff sijn Jan Rijchaers an die suijtsijde Rens Snijder ende Harmen Pietersz an die noortsijde. Item noch drie Rinsche gulden des jaers in sekeren renten wt een stucke lants gelegen int Nuwe landt dat groet is omtrent vijftich snees daer lendens aff sijn an die westzijde jonge Dirck ende Jacob Symonsz an die suijtsijde ende Claes Herkes an die noortsijde. Item noch drie Rinsche gulden in sekeren renten sjaers wt twee morgen lants geheten die Suder ven gelegen binnen den Berckmer daer lenden off sijn Pieter Garbrantsz an die noortsijde ende Dirck Heijndricxz aen die oestsijde welcke voersz renten jaerlijcx voerschijnen sullen op alreheijligen dach mit condicien ende vorwerden dat ic Geerijt Willemsz voersz off mijnen erven dese voersz renten sullen mogen vercopen oft lossenen ende daer wederomme voer setten alsoe veel renten als nu tot dit voorsz officium sijnt geset quam quidem cappellaniam sive officium ecclesiasticum cum omnibus suis juribus et pertinentiis antedictis pro primaria vice presento magistrum Johannem Gerardi presbiterum filium meum reverendo in Christo Patri et Domino Domino David de Burgondia episcopo Traiectensi pro institutione ad eandem obtinenda rogans eundem dominum episcopum humiliter quatenus fundationem et dotationem dicti officii sicut premittitur per me factas confirmare et approbare prefatum magistrum Johannem presbiterum per me presentatum primaria via in eadem instituere dignetur et velit cum solemnitatibus debitis ex consuetis in cuius rei testimonium sigillum meum proprium presentibus duxi apponendum. Datum anno millesimo quadringentesimo sexagesimo octavo ipso die Divisionis Apostolorum inferius dependebat sigillum in viridi ceta ex duplici cauda.
David de Burgundia Dei et apostolicae sedis gratia episcopus Traiectensis universis et singulis Christi fidelibus presentibus et futuris salutem in eoqui est omnium vera salus. cultum divinum semper augeri cupientes ad similem supplicationem dilecti nobis in Christo Gerardi filius Wilhelmi oppidani oppidi Alcmariensis nostrae diocesis fundatoris perpetui divini officii ac omnia aha et singula prout in eisdem litteris quibus hae nostrae sunt transfixae describuntur tenore presentium ratificamus approbamus atque auctoritate nostra ordinaria in Dei nomine confirmamus iure tu matris Ecclesiae et cuiuslibet alterius semper salvo ipsumque perpetuum divinum officium indimus predicto fundatori antedicti perpetui divini officii auctoritatem et licentiam bona et redditus in dictis litteris conscripta semel dumtaxat in equivalentibus vel uberioribus bonis et redditibus commutandi et hoc de speciali licentia et auctoritate provisoris nostri Kennemarie et prepositi de Heijlo prope Alcmariam ordinis canonicorum regularium quibus vices nostras in ea parte committimus et quarum conscientias desuper oneramus quae quidem bona sic commutata ex nunc prout ex tune presentium tenore ecclesiastica fore et esse decernimus ac sub ecclesiastica libertata tuenda. Datum nostro sub sigillo ad causas presentibus appenso anno Domini millisimo quadringentesimo sexagesimo octavo mensis Julii die vicesima. In plica erat subsignatum De Slusa. - Inferius dependebat sigillum in rubra cera ex duplici cauda et erant hae litterae superioribus predicto sigillo rubro transfixo.
(Papier: in dorso met de vroeg XVIIIe eeuwse hand van de copiist van het stuk: "fundatie Gerrit Willemsz: van Egmont van een ecclesiastiq officie ter eere van de H. Maget en St. Barbara op haere altaer in de parochiale kerck tot Alcmaer 1468.").

Uit dit huwelijk een zoon:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Jan II Ouddorp    15 



Bronnen:
1.Afgeschermd, Periodiek, Kon. Ned. Gen. voor Geslacht- en Wapenkunde, ‘s-Gravenhage, vanaf 1883

Alijt Luijtgis
Alijt Luijtgis.

tr.
met

Gerard Willemsz van Egmond1, zn. van Willem IV/VI heer van Egmond (zu Leerdam, Schoonderwoerd und Haastrecht, 1451 Herr v.IJsselstein), geb. circa 1435, ovl. kort voor feb 1482, begr. Alkmaar (Grote Kerk).

Gerard Willemsz van Egmond.
onwettig kind.

Stichter van kapel C noord in de Grote Kerk te Alkmaar, schout (1495-1516) en burgemeester van Alkmaar.

Vele malen burgemeester van Alkmaar.
Kerkmeester van Alkmaar.

Het slot Nieuburch ca. 1287 door graaf Floris V, tegelijk met het naburige Middelburch, als sterkte tegen de West-Friezen gesticht, was gelegen in den banne van Oudorp, nabij de tegenwoordige Halvemaansbrug, en klein half uur gaans van Alkmaar. Het werd op Vrijdag na Sint Jan 1517 - tegelijk met het kasteel ,,ter Coulster” onder Heilo gelegen - door de Gelderschen verbrand. Ten tijde van den chronijkschrijver van Alkmaar Simon Eikelenberg, die leefde van 1663 tot 1738, was er slechts een dik stuk muur van overgebleven, van welk overblijfsel eene gravure van 1726 bestaat; thans is ook dit verdwenen en toonen slechts oneffenheden in het weiland den loop der voormalige slotgrachten nog eenigzins aan. Voormelde chronijkschrijver zegt dat de steenen van het verwoeste slot in 1557 zijn gebruikt tot den bouw van Nijenburgshuis te Alkmaar. Dit stond bij de Doelen met den ,,Muur aen ‘t Water”. Van dit eens zoo kolossale gebouw staat nog slechts het voorgedeelte in de Doelenstraat, thans gemerkt no. 19; de tegenwoordige gevel dateert blijkbaar van de 18 de eeuw en heeft een fraaien portiek en gesneden deur. Van Egmond-Nijenburg kwam dit huis achtereenvolgens door vererving aan de geslachten Van Teylingen , Studler van Surck, van Nassau-Bergen en Mulert; in het begin dezer eeuw kwam het in andere handen en schijnt de vleugel aan de Nieuwesloot gesloopt te zijn. Op het terrein van dit gedeelte en den daarbij behoord hebbenden tuin staan thans verschillende particuliere huizen, zoomede post- en hypotheekkantoren en het gebouw "Harmonie". Hetgeen nog uit de handen der sloopers gepaard is heeft eene fraaie vestibule, doch overigens doet niets aan vroegere grootheid denken. In mijn bezit is eene acte van scheiding dd. 25 October 1618 tusschen Jr. Jacob Wijts, als gehuwd met Maria van Valkestein, descendente van wijlen Mr. Cornelis van Egmond van der Nijenburg, ter eenre en de erfgenamen van Adriaen Jansz. van der Nieuburgh en Nicolaas van der Nieuburgh ter andere, betreffende "de hoffweijde van den Huijse van der Nieuburg", waarin voorkomt dat deze is "begrepen geweest onder der coninclijke majesteijtsdomeijnen en bij deselve coninclijke Majesteyt in den jare 1556 den 2de Mayi aan der voornoemden contrahenten voorouders veroft, volgens de brieven daervan sijnde". Met het oog hierop schijnt het niet wel aannemelijk dat Willem van Egmond en IJsselsteijn het slot en de goederen van Nieuburch zoude hebben kunnen nalaten aan zijn zoon Gerard - zooals S. van Leeuwen mededeelt. Vermoedelijk is deze Gerard door zijns vaders invloed slotvoogd op het kasteel geworden en daarin opgevolgd door zijn oudsten zoon Jan, die het tot zijn dood schijnt bewoond te hebben. Onderzoek door J. Belonje (Jaarboek CBG IX,1955, blz.39 ev) toont aan dat dit laatste niet juist is. De bewering, dat Gerrit Willemsz. "voor zijne partagie het sloth en de landen van Nijenburg in Noorthollant" bezat, is volstrekt in strijd met de waarheid. Dit kasteel c.a. was in zijn tijd het ondubbelzinnige bezit van de van Egmonds uit de hoofdtak en hij heeft hiermede zelf hoegenaamd niets uitstaande gehad. Het was eerst Gerrit Willemsz. zoon Jan, die, zoals bij hem wordt beschreven, de bedieningen, die aan het bezit van het kasteel verbonden waren, heeft kunnen pachten. Gerrit Willemsz. behoorde in zijn tijd buiten kijf tot de meest aanzienlijken in zijn stadje Alkmaar. In 1453, 1454, 1456, 1458 en 1460 fungeerde hij daar als kerkmeester van de Grote Kerk. Hij is ter plaatse bovendien burgemeester geweest en wel buiten de vroedschap, in het tijdvak 1450-1488. Tenslotte was hij te Alkmaar nog schepen, in welke hoedanigheid hij zijn zegel hechtte aan een acte van de "allerlessten dach in Octobri" 1464 behorende tot het archief van het Oude Hof te Alkmaar (inventaris no. 50, GA Alkmaar). Dat zegel is goed bewaard gebleven. Zoals na de uiteenzetting, die al meer gegeven is, al te verwachten was bestaat het door Gerrit Willemsz. gevoerde wapen opnieuw in dit geval uit het oorspronkelijke wapen van Egmond, gebroken door de smalle schuine lijn der bastaardij. Als schildhouder zien wij toegevoegd een vogel met opgeheven vleugels: bij het vervaardigen van het stempel heeft de kunstenaar, die het sneed, kennelijk een lepelaar als voorbeeld gediend! Het randschrift sluit alle verdere twijfel uit: want in Gothische minuskels staat daar te lezen: "S. gerijt willemz." Geen beter controlemiddel is denkbaar dan het toegepaste zegel om de afstamming van een geslacht te kennen en tot klaarheid te brengen. In dit geval is dan ook geen twijfel mogelijk: ook Gerrit Willemsz. moet zich als Egmonds bastaard hebben beschouwd. Men diene voor dit geval nu bovendien nog in het oog te houden, dat nòch door de machtige Graaf van Egmond nòch door diens ambtenaren toegelaten zou worden dat Gerrit Willemsz en de zijnen het volle, ongebroken wapen van het geslacht van Egmond zouden hebben gevoerd, indien zij daarop niet een stellig recht zouden hebben bezeten. En dan is er in dit verband nog een derde punt, hetwelk evenmin onbesproken mag worden gelaten. Beweerd wordt door Simon van Leeuwen, dat Gerrit Willemsz. een zoon zou zijn geweest van Heer Willem van Egmond, dezelfde, die op 17 Januari 1483 in de ouderdom van 71 jaar gestorven is en dus in 1412 geboren werd. Gerrit Willemsz, nu, die voor de zoon heet door te gaan, werd in 1450 burgemeester van Alkmaar, welk feit tevens meebrengt, dat hij toen reeds ruimschoots meerderjarig moet zijn geweest, op zijn minst genomen dus een jaar of 30, hetgeen zijn geboortejaar terugbrengen zou op omstreeks 1420. Hetgeen slechts tot de absurde conclusie moet leiden, dat de vader bij de geboorte van Gerrit Willemsz. een leeftijd van circa 8 jaren zou hebben gehad. En dan is verder commentaar op dit punt, naar het mij toeschijnt, volstrekt overbodig. Uit het dossier van der Feen- de Lille blijkt dat Gerrit Willemsz een vicarie heeft gesticht. De desbetreffende acte omvat het navolgende. In de eerste plaats was er een vicarie, die in het leven geroepen is door "Gherardus filius Wilhelmi oppidanus oppidi Alcmariensis", of dus door Gerrit Willemsz, poorter van Alkmaar (en géén edelman!) op Divisio Apostolorum (15 Juli) 1468 op het altaar van de H. Maagd Maria en S. Barbara, in de Alkmaarse Grote Kerk. Zowel de stichtingsacte als de acte van bevestiging door Bisschop David van Bourgondië zijn aanwezig in het dossier van der Feen-de Lille (bijlage 1). Bijlage 1: In nomine Domini amen. Noverint universi et singuh presentes litteras inspecturi quod ego Gherardus films Wilhelmi oppidanus oppidi Alcmariensis Traiectensis diocesis, attendens in huius vitae argastulo nichil stabile aut firmum nil etiam certius morte et eius hora incertius, revolvens ea propter hoc animo ac felici volens commertio temporalia michi a Deo concessa in aeterna commutare et huius vitae transitoria in celestes mansiones recondere idcirco pro me pro parentium ac omnium benefactorum meorum animarum salute ad omnipotentis Dei laudem et honorem gloriosissime matris suae virginis Mariae et beatae Barbarae virginis ac martyris ad eiusdemque altare situm in ecclesia parochia de Alcmaria de bonis michi a Deo collatis do facie et doto officium quoddam ecclesiasticum regendum et deserviendum omni modo ex conditionibus et bonis infra scriptis inprimis scilicet quod possesor dicti officii erit obligatus ad legendum omni die miserere et de profundis pro vivis et defunctis insuper volo esse patronus dicti officii donec et quo usque vivero. Deinde volo quod collatie sive presentatio antedicti officij spectabit ad filium meum seniorem tune superstitem et alterius de filio meo seniore ad filium meum seniorem tune superstitem quodusque aliquis ipsorum vixerit et consequenter post mortem omnium filiorum meorum ad filiam meam seniorem et sic ulterius et post mortem omnium filiorum meorum et filiarum tune collatie sive presentatio antedicti officii spectabit ad unicum seniorem et propinquiorem heredem qui tune in rerum natura fuerit, ita quod masculus iunior femellae seniori in aequali gradu preferetur praeterea do et dono donatione inter vivos pro fundatione dicti officii ecclesiasticii bona inferius vulgariter assignata in primis vier Rinsche gulden des jaers in zekeren renten twintich stuvers voer de Rinsche gulden off payment dier waert, wt vier geers lants gelegen int Outkerspel geheten die Koeltunen, daer lenden aff sijn Jan Rijchaers an die suijtsijde Rens Snijder ende Harmen Pietersz an die noortsijde. Item noch drie Rinsche gulden des jaers in sekeren renten wt een stucke lants gelegen int Nuwe landt dat groet is omtrent vijftich snees daer lendens aff sijn an die westzijde jonge Dirck ende Jacob Symonsz an die suijtsijde ende Claes Herkes an die noortsijde. Item noch drie Rinsche gulden in sekeren renten sjaers wt twee morgen lants geheten die Suder ven gelegen binnen den Berckmer daer lenden off sijn Pieter Garbrantsz an die noortsijde ende Dirck Heijndricxz aen die oestsijde welcke voersz renten jaerlijcx voerschijnen sullen op alreheijligen dach mit condicien ende vorwerden dat ic Geerijt Willemsz voersz off mijnen erven dese voersz renten sullen mogen vercopen oft lossenen ende daer wederomme voer setten alsoe veel renten als nu tot dit voorsz officium sijnt geset quam quidem cappellaniam sive officium ecclesiasticum cum omnibus suis juribus et pertinentiis antedictis pro primaria vice presento magistrum Johannem Gerardi presbiterum filium meum reverendo in Christo Patri et Domino Domino David de Burgondia episcopo Traiectensi pro institutione ad eandem obtinenda rogans eundem dominum episcopum humiliter quatenus fundationem et dotationem dicti officii sicut premittitur per me factas confirmare et approbare prefatum magistrum Johannem presbiterum per me presentatum primaria via in eadem instituere dignetur et velit cum solemnitatibus debitis ex consuetis in cuius rei testimonium sigillum meum proprium presentibus duxi apponendum. Datum anno millesimo quadringentesimo sexagesimo octavo ipso die Divisionis Apostolorum inferius dependebat sigillum in viridi ceta ex duplici cauda. David de Burgundia Dei et apostolicae sedis gratia episcopus Traiectensis universis et singulis Christi fidelibus presentibus et futuris salutem in eoqui est omnium vera salus. cultum divinum semper augeri cupientes ad similem supplicationem dilecti nobis in Christo Gerardi filius Wilhelmi oppidani oppidi Alcmariensis nostrae diocesis fundatoris perpetui divini officii ac omnia aha et singula prout in eisdem litteris quibus hae nostrae sunt transfixae describuntur tenore presentium ratificamus approbamus atque auctoritate nostra ordinaria in Dei nomine confirmamus iure tu matris Ecclesiae et cuiuslibet alterius semper salvo ipsumque perpetuum divinum officium indimus predicto fundatori antedicti perpetui divini officii auctoritatem et licentiam bona et redditus in dictis litteris conscripta semel dumtaxat in equivalentibus vel uberioribus bonis et redditibus commutandi et hoc de speciali licentia et auctoritate provisoris nostri Kennemarie et prepositi de Heijlo prope Alcmariam ordinis canonicorum regularium quibus vices nostras in ea parte committimus et quarum conscientias desuper oneramus quae quidem bona sic commutata ex nunc prout ex tune presentium tenore ecclesiastica fore et esse decernimus ac sub ecclesiastica libertata tuenda. Datum nostro sub sigillo ad causas presentibus appenso anno Domini millisimo quadringentesimo sexagesimo octavo mensis Julii die vicesima. In plica erat subsignatum De Slusa. - Inferius dependebat sigillum in rubra cera ex duplici cauda et erant hae litterae superioribus predicto sigillo rubro transfixo. (Papier: in dorso met de vroeg XVIIIe eeuwse hand van de copiist van het stuk: "fundatie Gerrit Willemsz: van Egmont van een ecclesiastiq officie ter eere van de H. Maget en St. Barbara op haere altaer in de parochiale kerck tot Alcmaer 1468.").

Hij is de stichter van de kapel C Noord in de Grote Kerk van Alkmaar.
Vermoedelijk was hij een lid van het geslacht, dat zich naderhand van Egmond van de Nyenburgh noemde (vgl. S. v. Leeuwen: Batavia Illustrata).
Gerrit Willemsz. behoorde in zijn tijd buiten kijf tot de meest aanzienlijken in zijn stadje Alkmaar. In 1453, 1454, 1456, 1458 en 1460 fungeerde hij daar als kerkmeester van de Grote Kerk. Hij is ter plaatse bovendien burgemeester geweest en wel buiten de vroedschap, in het tijdvak 1450-1488. Tenslotte was hij te Alkmaar nog schepen, in welke hoedanigheid hij zijn zegel hechtte aan een acte van de "allerlessten dach in Octobri" 1464 behorende tot het archief van het Oude Hof te Alkmaar (inventaris no. 50, gem.archief te Alkmaar).
Er is een vicarie, die in het leven geroepen is door "Gherardus filius Wilhelmi oppidanus oppidi Alcmariensis", of dus door Gerrit Willemsz, poorter van Alkmaar (en géén edelman!) op Divisio Apostolorum (15 Juli) 1468 op het altaar van de H. Maagd Maria en St. Barbara, in de Alkmaarse Grote Kerk. Zowel de stichtingsacte als de acte van bevestiging door Bisschop David van Bourgondië zijn teruggevonden. .

Hij is de stichter van kapel C noord in de Grote Kerk te Alkmaar. Hij is van 1495-1516 schout en meermalen burgemeester van Alkmaar.
Ned. Leeuw 1898 kol. 198:.
Het slot Nieuburch ca. 1287 door graaf Floris V, tegelijk met het naburige Middelburch, als sterkte tegen de West-Friezen gesticht, was gelegen in den banne van Oudorp, nabij de tegenwoordige Halvemaansbrug, en klein half uur gaans van Alkmaar.
Het werd op Vrijdag na Sint Jan 1517 - tegelijk met het kasteel ,,ter Coulster" onder Heilo gelegen - door de Gelderschen verbrand.
Ten tijde van den chronijkschrijver van Alkmaar Simon Eikelenberg, die leefde van 1663 tot 1738, was er slechts een dik stuk muur van overgebleven, van welk overblijfsel eene gravure van 1726 bestaat; thans is ook dit verdwenen en toonen slechts oneffenheden in het weiland den loop der voormalige slotgrachten nog eenigzins aan.
Voormelde chronijkschrijver zegt dat de steenen van het verwoeste slot in 1557 zijn gebruikt tot den bouw van Nijenburgshuis te Alkmaar. Dit stond bij de Doelen met den ,,Muur aen 't Water". Van dit eens zoo kolossale gebouw staat nog slechts het voorgedeelte in de Doelenstraat, thans gemerkt no. 19; de tegenwoordige gevel dateert blijkbaar van de 18 de eeuw en heeft een fraaien portiek en gesneden deur. Van Egmond-Nijenburg kwam dit huis achtereenvolgens door vererving aan de geslachten Van Teylingen , Studler van Surck, van Nassau-Bergen en Mulert; in het begin dezer eeuw kwam het in andere.
handen en schijnt de vleugel aan de Nieuwesloot gesloopt te zijn. Op het terrein van dit gedeelte en den daarbij behoord hebbenden tuin staan thans verschillende particuliere huizen, zoomede post- en hypotheekkantoren en het gebouw "Harmonie". Hetgeen nog uit de handen der sloopers gepaard is heeft eene fraaie vestibule, doch overigens doet niets aan vroegere grootheid denken.
In mijn bezit is eene acte van scheiding dd. 25 October 1618 tusschen Jr. Jacob Wijts, als gehuwd met Maria van Valkestein, descendente van wijlen Mr. Cornelis van Egmond van der Nijenburg, ter eenre en de erfgenamen van Adriaen Jansz. van der Nieuburgh en Nicolaas van der Nieuburgh ter andere, betreffende "de hoffweijde van den Huijse van der Nieuburg", waarin voorkomt dat deze is "begrepen geweest onder der coninclijke majesteijtsdomeijnen en bij deselve coninclijke Majesteyt in den jare 1556 den 2de Mayi aan der voornoemden contrahenten voorouders veroft, volgens de brieven daervan sijnde".
Met het oog hierop schijnt het niet wel aannemelijk dat Willem van Egmond en IJsselsteijn het slot en de goederen van Nieuburch zoude hebben kunnen nalaten aan zijn zoon Gerard - zooals S. van Leeuwen mededeelt.
Vermoedelijk is deze Gerard door zijns vaders invloed slotvoogd op het kasteel geworden en daarin opgevolgd door zijn oudsten zoon Jan, die het tot zijn dood schijnt bewoond te hebben.
Onderzoek door J. Belonje (Jaarboek CBG IX,1955, blz.39 ev) toont aan dat dit laatste niet juist is.
De bewering, dat Gerrit Willemsz. "voor zijne partagie het sloth en de landen van Nijenburg in Noorthollant" bezat, is volstrekt in strijd met de waarheid. Dit kasteel c.a. was in zijn tijd het ondubbelzinnige bezit van de van Egmonds uit de hoofdtak en hij heeft hiermede zelf hoegenaamd niets uitstaande gehad. Het was eerst Gerrit Willemsz. zoon Jan, die, zoals bij hem wordt beschreven, de bedieningen, die aan het bezit van het kasteel verbonden waren, heeft kunnen pachten.
Gerrit Willemsz. behoorde in zijn tijd buiten kijf tot de meest aanzienlijken in zijn stadje Alkmaar. In 1453, 1454, 1456, 1458 en 1460 fungeerde hij daar als kerkmeester van de Grote Kerk. Hij is ter plaatse bovendien burgemeester geweest en wel buiten de vroedschap, in het tijdvak 1450-1488. Tenslotte was hij te Alkmaar nog schepen, in welke hoedanigheid hij zijn zegel hechtte aan een acte van de "allerlessten dach in Octobri" 1464 behorende tot het archief van het Oude Hof te Alkmaar (inventaris no. 50, GA Alkmaar). Dat zegel is goed bewaard gebleven. Zoals na de uiteenzetting, die al meer gegeven is, al te verwachten was bestaat het door Gerrit Willemsz. gevoerde wapen opnieuw in dit geval uit het oorspronkelijke wapen van Egmond, gebroken door de smalle schuine lijn der bastaardij. Als schildhouder zien wij toegevoegd een vogel met opgeheven vleugels: bij het vervaardigen van het stempel heeft de kunstenaar, die het sneed, kennelijk een lepelaar als voorbeeld gediend! Het randschrift sluit alle verdere twijfel uit: want in Gothische minuskels staat daar te lezen: "S. gerijt willemz.".
Geen beter controlemiddel is denkbaar dan het toegepaste zegel om de afstamming van een geslacht te kennen en tot klaarheid te brengen. In dit geval is dan ook geen twijfel mogelijk: ook Gerrit Willemsz. moet zich als Egmonds bastaard hebben beschouwd.
Men diene voor dit geval nu bovendien nog in het oog te houden, dat nòch door de machtige Graaf van Egmond nòch door diens ambtenaren toegelaten zou worden dat Gerrit Willemsz en de zijnen het volle, ongebroken wapen van het geslacht van Egmond zouden hebben gevoerd, indien zij daarop niet een stellig recht zouden hebben bezeten. En dan is er in dit verband nog een derde punt, hetwelk evenmin onbesproken mag worden gelaten. Beweerd wordt door Simon van Leeuwen, dat Gerrit Willemsz. een zoon zou zijn geweest van Heer Willem van Egmond, dezelfde, die op 17 Januari 1483 in de ouderdom van 71 jaar gestorven is en dus in 1412 geboren werd. Gerrit Willemsz, nu, die voor de zoon heet door te gaan, werd in 1450 burgemeester van Alkmaar, welk feit tevens meebrengt, dat hij toen reeds ruimschoots meerderjarig moet zijn geweest, op zijn minst genomen dus een jaar of 30, hetgeen zijn geboortejaar terugbrengen zou op omstreeks 1420. Hetgeen slechts tot de absurde conclusie moet leiden, dat de vader bij de geboorte van Gerrit Willemsz. een leeftijd van circa 8 jaren zou hebben gehad. En dan is verder commentaar op dit punt, naar het mij toeschijnt, volstrekt overbodig.

Uit het dossier van der Feen- de Lille blijkt dat Gerrit Willemsz een vicarie heeft gesticht.
De desbetreffende acte omvat het navolgende. In de eerste plaats was er een vicarie, die in het leven geroepen is door "Gherardus filius Wilhelmi oppidanus oppidi Alcmariensis", of dus door Gerrit Willemsz, poorter van Alkmaar (en géén edelman!) op Divisio Apostolorum (15 Juli) 1468 op het altaar van de H. Maagd Maria en S. Barbara, in de Alkmaarse Grote Kerk. Zowel de stichtingsacte als de acte van bevestiging door Bisschop David van Bourgondië zijn aanwezig in het dossier van der Feen-de Lille (bijlage 1).

Bijlage 1:.
In nomine Domini amen. Noverint universi et singuh presentes litteras inspecturi quod ego Gherardus films Wilhelmi oppidanus oppidi Alcmariensis Traiectensis diocesis, attendens in huius vitae argastulo nichil stabile aut firmum nil etiam certius morte et eius hora incertius, revolvens ea propter hoc animo ac felici volens commertio temporalia michi a Deo concessa in aeterna commutare et huius vitae transitoria in celestes mansiones recondere idcirco pro me pro parentium ac omnium benefactorum meorum animarum salute ad omnipotentis Dei laudem et honorem gloriosissime matris suae virginis Mariae et beatae Barbarae virginis ac martyris ad eiusdemque altare situm in ecclesia parochia de Alcmaria de bonis michi.
a Deo collatis do facie et doto officium quoddam ecclesiasticum regendum et deserviendum omni modo ex conditionibus et bonis infra scriptis inprimis scilicet quod possesor dicti officii erit obligatus ad legendum omni die miserere et de profundis pro vivis et defunctis insuper volo esse patronus dicti officii donec et quo usque vivero. Deinde volo quod collatie sive presentatio antedicti officij spectabit ad filium meum seniorem tune superstitem et alterius de filio meo seniore ad filium meum seniorem tune superstitem quodusque aliquis ipsorum vixerit et consequenter post mortem omnium filiorum meorum ad filiam meam seniorem et sic ulterius et post mortem omnium filiorum meorum et filiarum tune collatie sive presentatio antedicti officii spectabit ad unicum seniorem et propinquiorem heredem qui tune in rerum natura fuerit, ita quod masculus iunior femellae seniori in aequali gradu preferetur praeterea do et dono donatione inter vivos pro fundatione dicti officii ecclesiasticii bona inferius vulgariter assignata in primis vier Rinsche gulden des jaers in zekeren renten twintich stuvers voer de Rinsche gulden off payment dier waert, wt vier geers lants gelegen int Outkerspel geheten die Koeltunen, daer lenden aff sijn Jan Rijchaers an die suijtsijde Rens Snijder ende Harmen Pietersz an die noortsijde. Item noch drie Rinsche gulden des jaers in sekeren renten wt een stucke lants gelegen int Nuwe landt dat groet is omtrent vijftich snees daer lendens aff sijn an die westzijde jonge Dirck ende Jacob Symonsz an die suijtsijde ende Claes Herkes an die noortsijde. Item noch drie Rinsche gulden in sekeren renten sjaers wt twee morgen lants geheten die Suder ven gelegen binnen den Berckmer daer lenden off sijn Pieter Garbrantsz an die noortsijde ende Dirck Heijndricxz aen die oestsijde welcke voersz renten jaerlijcx voerschijnen sullen op alreheijligen dach mit condicien ende vorwerden dat ic Geerijt Willemsz voersz off mijnen erven dese voersz renten sullen mogen vercopen oft lossenen ende daer wederomme voer setten alsoe veel renten als nu tot dit voorsz officium sijnt geset quam quidem cappellaniam sive officium ecclesiasticum cum omnibus suis juribus et pertinentiis antedictis pro primaria vice presento magistrum Johannem Gerardi presbiterum filium meum reverendo in Christo Patri et Domino Domino David de Burgondia episcopo Traiectensi pro institutione ad eandem obtinenda rogans eundem dominum episcopum humiliter quatenus fundationem et dotationem dicti officii sicut premittitur per me factas confirmare et approbare prefatum magistrum Johannem presbiterum per me presentatum primaria via in eadem instituere dignetur et velit cum solemnitatibus debitis ex consuetis in cuius rei testimonium sigillum meum proprium presentibus duxi apponendum. Datum anno millesimo quadringentesimo sexagesimo octavo ipso die Divisionis Apostolorum inferius dependebat sigillum in viridi ceta ex duplici cauda.
David de Burgundia Dei et apostolicae sedis gratia episcopus Traiectensis universis et singulis Christi fidelibus presentibus et futuris salutem in eoqui est omnium vera salus. cultum divinum semper augeri cupientes ad similem supplicationem dilecti nobis in Christo Gerardi filius Wilhelmi oppidani oppidi Alcmariensis nostrae diocesis fundatoris perpetui divini officii ac omnia aha et singula prout in eisdem litteris quibus hae nostrae sunt transfixae describuntur tenore presentium ratificamus approbamus atque auctoritate nostra ordinaria in Dei nomine confirmamus iure tu matris Ecclesiae et cuiuslibet alterius semper salvo ipsumque perpetuum divinum officium indimus predicto fundatori antedicti perpetui divini officii auctoritatem et licentiam bona et redditus in dictis litteris conscripta semel dumtaxat in equivalentibus vel uberioribus bonis et redditibus commutandi et hoc de speciali licentia et auctoritate provisoris nostri Kennemarie et prepositi de Heijlo prope Alcmariam ordinis canonicorum regularium quibus vices nostras in ea parte committimus et quarum conscientias desuper oneramus quae quidem bona sic commutata ex nunc prout ex tune presentium tenore ecclesiastica fore et esse decernimus ac sub ecclesiastica libertata tuenda. Datum nostro sub sigillo ad causas presentibus appenso anno Domini millisimo quadringentesimo sexagesimo octavo mensis Julii die vicesima. In plica erat subsignatum De Slusa. - Inferius dependebat sigillum in rubra cera ex duplici cauda et erant hae litterae superioribus predicto sigillo rubro transfixo.
(Papier: in dorso met de vroeg XVIIIe eeuwse hand van de copiist van het stuk: "fundatie Gerrit Willemsz: van Egmont van een ecclesiastiq officie ter eere van de H. Maget en St. Barbara op haere altaer in de parochiale kerck tot Alcmaer 1468.").

Uit dit huwelijk een kind.


Bronnen:

1.Afgeschermd, Periodiek, Kon. Ned. Gen. voor Geslacht- en Wapenkunde, ‘s-Gravenhage, vanaf 1883

Jan in 't Tuning
Jan in 't Tuning, geb. Groot-Agelo in 1710.

tr.
met

Phie .

Uit dit huwelijk een zoon:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Egbert~1730 Agelo †1797  66


Phie
Phie .

tr.
met

Jan in 't Tuning, geb. Groot-Agelo in 1710.

Uit dit huwelijk een zoon:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Egbert~1730 Agelo †1797  66


Christina Barentsdr Quekel
 
Christina Barentsdr Quekel (Queeckel).

tr.
met

Bruinink Florisz van Boschuijsen, zn. van Floris Willemsz van Boschuijsen (Baljuw van Putten, schout, veertigraad, burgemeester, kamerling van Jan van Beireren, etc.) en Hillegonde Bruininks Spruyt van Kriekenbeek van Abcoude, geb. circa 1435, Registermeester van Holland, ovl. in 1498, tr. (1) met Maria Tilemansdr Oem. Uit dit huwelijk geen kinderen.

 


Floris Willemsz van Boschuijsen
 
Floris Willemsz van Boschuijsen, geb. Leiden, Baljuw van Putten, schout, veertigraad, burgemeester, kamerling van Jan van Beireren, etc, ovl. Leiden.


Floris Willemsz van Boschuijsen.
Hij wordt al in 1431 heer Floris baljuw van Rijnland genoemd. Vermeld wordt niet of hij toen reeds in Leiden gevestigd was, al moet dit toch kort daarna voor waarschijnlijk gehouden worden, gelet op zijn burgemeesterschap van 1433 en 1434. Het jaar 1438, toen hij, evenals in het voorafgaande jaar, opnieuw burgemeester was, spreekt in dit opzicht duidelijker; het blijkt dan nl. duidelijk, dat hij sinds 6 Nov, door de gunst van hertog Filips, woonachtig was op de hofstede in de Waard. Twee jaar later, in 1440, verkocht hij aan de gasthuismeesters van O.L. Vrouwengasthuis 2 morgen land in een kamp land van 13 morgen, genaamd ‘Optuijn,’ aan den ‘Aerdijck’ in ‘Arleveen.’ In 1445 ontmoeten we hem als schout als hoedanig hij, naar het schijnt, over eene vertrouwenskwestie ongenoegen heeft gekregen met den rentmeester van Noord-Holland, waarop hij door den procureur-generaal voor het Hof van Holland werd gedaagd. Verwant met de aanzienlijke, Hoeksche Brederodes, zelf ook deze partij toegedaan, weigerde hij te verschijnen. Hierop werd hij afgezet en vervangen door den Kabeljauwschgezinden Simon Frederik van Swieten.

In 1458 werd Floris door hertog Filips beleend met de hofstede Rodenburg. In 1467 was hij weer burgemeester. En nog is hij, behalve ‘veertig’, baljuw van Putten geweest.

 

tr.
met

Hillegonde Bruininks Spruyt van Kriekenbeek van Abcoude, dr. van Bruyinink Gijsbertszn Spruyt van Abcoude (Maarschalk van Abcoude) en Elisabeth Huijgen van Assendelft.

 

Uit dit huwelijk 5 kinderen, waaronder:


 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Bruinink*1435  †1498  63
Lutgarde     


Hillegonde Bruininks Spruyt van Kriekenbeek van Abcoude
 
Hillegonde Bruininks Spruyt van Kriekenbeek van Abcoude.

tr. (1)
met

Floris Willemsz van Boschuijsen, zn. van Willem Hermansz van Boschuijsen (Rentmeester Generaal van Noord-Holland) en Béatrice Pieter Hugensdr van Swieten (Pieter Hugensdr), geb. Leiden, Baljuw van Putten, schout, veertigraad, burgemeester, kamerling van Jan van Beireren, etc, ovl. Leiden.

 


Floris Willemsz van Boschuijsen.
Hij wordt al in 1431 heer Floris baljuw van Rijnland genoemd. Vermeld wordt niet of hij toen reeds in Leiden gevestigd was, al moet dit toch kort daarna voor waarschijnlijk gehouden worden, gelet op zijn burgemeesterschap van 1433 en 1434. Het jaar 1438, toen hij, evenals in het voorafgaande jaar, opnieuw burgemeester was, spreekt in dit opzicht duidelijker; het blijkt dan nl. duidelijk, dat hij sinds 6 Nov, door de gunst van hertog Filips, woonachtig was op de hofstede in de Waard. Twee jaar later, in 1440, verkocht hij aan de gasthuismeesters van O.L. Vrouwengasthuis 2 morgen land in een kamp land van 13 morgen, genaamd ‘Optuijn,’ aan den ‘Aerdijck’ in ‘Arleveen.’ In 1445 ontmoeten we hem als schout als hoedanig hij, naar het schijnt, over eene vertrouwenskwestie ongenoegen heeft gekregen met den rentmeester van Noord-Holland, waarop hij door den procureur-generaal voor het Hof van Holland werd gedaagd. Verwant met de aanzienlijke, Hoeksche Brederodes, zelf ook deze partij toegedaan, weigerde hij te verschijnen. Hierop werd hij afgezet en vervangen door den Kabeljauwschgezinden Simon Frederik van Swieten.

In 1458 werd Floris door hertog Filips beleend met de hofstede Rodenburg. In 1467 was hij weer burgemeester. En nog is hij, behalve ‘veertig’, baljuw van Putten geweest.

Uit dit huwelijk 5 kinderen, waaronder:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Bruinink*1435  †1498  63
Lutgarde     

tr. (2)
met

Willem Willemszn Uyttenhage.

Uit dit huwelijk een dochter:


 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Elisabeth  †1473   


Willem Hermansz van Boschuijsen
Willem Hermansz van Boschuijsen, Rentmeester Generaal van Noord-Holland.

Willem Hermansz van Boschuijsen.
Willem van Boschuijsen, sone van Herman Willemsz, o.a. Rentmeester van Noord Holland.
  … betrokken bij de moord op Floris van Rijsoorde Rijsoirde (zoon van Jan van Rijswijk).
hadde getrout Jouffr. Beatrix van Swieten, dochter van Pieter Hugenz, Schepen van Leiden en van Yde Claasdr. van Swieten.
Hij had 3 zonen: Willem, Floris ende Nicolaes Claes.

tr.
met

Béatrice Pieter Hugensdr van Swieten, dr. van Pieter Hugensz en Yde Claesdr van Swieten, Pieter Hugensdr.

 

Uit dit huwelijk 4 kinderen, waaronder:


 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Floris Leiden  Leiden  


Béatrice Pieter Hugensdr van Swieten
 
Béatrice Pieter Hugensdr van Swieten, Pieter Hugensdr.

tr.
met

Willem Hermansz van Boschuijsen, zn. van Herman van Boschuijsen en Barta van der Hoorn, Rentmeester Generaal van Noord-Holland.

Willem Hermansz van Boschuijsen.
Willem van Boschuijsen, sone van Herman Willemsz, o.a. Rentmeester van Noord Holland.
  … betrokken bij de moord op Floris van Rijsoorde Rijsoirde (zoon van Jan van Rijswijk).
hadde getrout Jouffr. Beatrix van Swieten, dochter van Pieter Hugenz, Schepen van Leiden en van Yde Claasdr. van Swieten.
Hij had 3 zonen: Willem, Floris ende Nicolaes Claes.

Uit dit huwelijk 4 kinderen, waaronder:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Floris Leiden  Leiden  


Pieter Hugensz
Pieter Hugensz.

tr.
met

Yde Claesdr van Swieten, dr. van Claes van Swieten en Meyne Cuser.

Uit dit huwelijk een dochter:


 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Béatrice     


Yde Claesdr van Swieten
Yde Claesdr van Swieten.

tr.
met

Pieter Hugensz.

Uit dit huwelijk een dochter:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Béatrice     



Bronnen:
1.Afgeschermd, Periodiek, Kon. Ned. Gen. voor Geslacht- en Wapenkunde, ‘s-Gravenhage, vanaf 1883
2.Ons Voorgeslacht (OV 006), OV 006

Pieter Proost
Pieter Proost, ged. Leeuwarden op 2 jun 1741, begr. aldaar op 15 feb 1806.

  • Vader:
    Johannes Proost, zn. van Pyter Proost (brouwer) en Beitske Jans, ged. Leeuwarden op 20 dec 1700, brouwer, begr. Leeuwarden op 14 feb 1771, otr. Leeuwarden op 12 aug 1740, tr. met

tr. op 23 mei 1773
met

Aaltie Wouters Boelema (Boerema), geb. circa 1750, ovl. Leeuwarden op 6 dec 1821.

Uit dit huwelijk 4 kinderen, waaronder:


 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Johannes*1781 Leeuwarden †1857 Menaldumadeel 76


Aaltie Wouters Boelema
Aaltie Wouters Boelema (Boerema), geb. circa 1750, ovl. Leeuwarden op 6 dec 1821.

tr. op 23 mei 1773
met

Pieter Proost, zn. van Johannes Proost (brouwer) en Kinskje Freerks, ged. Leeuwarden op 2 jun 1741, begr. aldaar op 15 feb 1806.

Uit dit huwelijk 4 kinderen, waaronder:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Johannes*1781 Leeuwarden †1857 Menaldumadeel 76


Jan Riebeeck
Jan Riebeeck, geb. in 1338, ovl. Dordrecht voor 24 feb 1407.

tr.
met

Machtelt Gijsberts, geb. circa 1340.

Uit dit huwelijk een zoon:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Dirk*1360 Dordrecht †1446  86


Machtelt Gijsberts
Machtelt Gijsberts, geb. circa 1340.

tr.
met

Jan Riebeeck, geb. in 1338, ovl. Dordrecht voor 24 feb 1407.

Uit dit huwelijk een zoon:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Dirk*1360 Dordrecht †1446  86


Luytgarde Bakermans
Luytgarde Bakermans, geb. circa 1455, ovl. circa 1520.

tr.
met

Gevart (Goyart) van Doerne, zn. van Henrick van Doerne (Vorster van Deurne), geb. circa 1455, ovl. na 20 okt 1495.

 


Gevart van Doerne.
een vorster (ook: dorpsdienaar) was tijdens het feodale tijdperk een functionaris in het dorpsbestuur die onder meer de functie had van deurwaarder. De term was vooral in zwang in het Hertogdom Brabant.

De vorster moest dagvaardingen bezorgen namens de schepenbank. Ook las de vorster vaak de besluiten van autoriteiten, zoals de hertog of de hoogschout, en had aldus de functie van gerechtsbode. Vaak was de vorster tevens een soort ordebewaarder en assistent van de schout. De functie van vorster stond dan ook in aanzien.

Na de opheffing van het feodale stelsel werd een deel van de functies van de vorster overgenomen door de veldwachter (garde champêtre).

vermeld 1381-1407, bezat het Huis van Deurne (het Nieuw kasteel) en de hoge jurisdictie van Deurne in leen van de hertogin van Brabant, overl. ca. 1409, tr. Catharina N.N, overl. na 23-8-1409.

Gevard van Doerne was de zoon van Everard van Doerne en Lijsbeth Claes Scilder, edellieden en grootgrondbezitters uit Deurne. Hij zou echter vooral bekend worden als opdrachtgever voor de bouw van het Groot Kasteel, dat hij na de bouw opdroeg aan de hertogin van Brabant. In 1397 ontving hij het in leen terug van haar. Waarschijnlijk is het niet lang daarvoor gebouwd.

Daarnaast ontving Gevard de hoge jurisdictie in pand van de hertogin, waardoor hij een tijd lang boetes voor zware vergrijpen en de doodstraf in Deurne mocht opleggen. Wérkelijk heer van Deurne werd hij echter niet. Die titel mocht de zoon van zijn neef, Gevard van Doerne, dragen. De laatste woonde op het tegenover gelegen Klein Kasteel, en de beide neven hadden regelmatig twisten over het waterbeheer rondom hun huizen. De hoge jurisdictie viel vrij snel (na lossing?) weer terug aan de hertogin, waardoor de nazaten van Gevard geen ambten in Deurne vervulden. Zij bleven wél bewoners van het Groot Kasteel.[1].

Gevard was eerst gehuwd met Margaretha van Boxtel en nadien met Catharina Kuijst. Uit het laatste huwelijk had hij 4 zonen en 2 dochters. Daarnaast verwekte hij bij Belijen Lemmen Belijensoensdochter een zoon. Gevard werd als pater familias en bewoner van het Groot Kasteel opgevolgd door zijn zoon, Everard van Doerne.

Rutger van den Bogaert
Rutger van den Bogaert, leenman van St.Oederoden en Mierlo, ovl. na 1312.


Hij krijgt een dochter:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Katharina*1285 Mierlo †1352  67