Cees Hagenbeek
Maeike Huiberts van Mierlo
Maeike Huiberts van Mierlo, geb. Schoonrewoerd circa 1655.

tr.
met

Pieter Gysberts Cool.

Uit dit huwelijk 3 kinderen.


Pieter Gysberts Cool
Pieter Gysberts Cool.

tr.
met

Maeike Huiberts van Mierlo, dr. van Huybert Heymensz van Mierlo en Lysie Gerryts Créyt, geb. Schoonrewoerd circa 1655.

Uit dit huwelijk 3 kinderen.


Augustijn van Teylingen
Jonker Augustijn van Teylingen, ged. Koog op 4 mei 1529, borgemeester van Alkmaar, ovl. op 23 nov 1589.

 

tr. (1)
met

Brechtje Harckensdr Hercules, begr. Koog op 13 apr 1576.

Uit dit huwelijk 7 kinderen, waaronder:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Marijcke~1570 Alkmaar †1652 Leiden 82

tr. (2)
met

Claesje Ariaensdr, begr. Koog op 25 jun 1552.

Uit dit huwelijk 9 kinderen.


Augustijn van Teylingen
 
Jonker mr. Augustijn van Teylingen, geb. Le Quesnoy [Frankrijk] in 1475, rentmeester van Egmond 1530, ovl. Alkmaar op 25 mei 1533.


Jonker mr. Augustijn van Teylingen.
Augustijn werd door zijn vader naar zijn oom Lucas van Teijlingen, deurwaarder te Den Haag, gezonden, die voor plaatsing zorgde op het kantoor van Claas Corff, rentmeester van Noord-Holland. Vermeld als klerk van Claas Corff op 9 maart 1501 en 24 augustus 1502, leenman van Egmond 1502 en leenman van de grafelijkheid van Holland 1509, 1530, eigenaar van de kosterijen te Maasland en te Oudkarspel, hem resp. geschonken door de Stadhouder en de .
Graaf van Egmond. In 1504 wordt hij rentmeester van Egmond als opvolger van Claes Corff. In 1505 treedt hij op als substituut van de rentmeester van West-Friesland, in de jaren 1514-1522 was hij rentmeesterparticulier van West-Friesland ten behoeve van Willem Goudt, rentmeester Generaal van Noord-Holland. .
Ook beheerde hij de nagelaten goederen van Claes Corf voor diens erfgenamen. Vervolgens komen wij hem tegen als thesaurier van Alkmaar 1508, 1518-1520, 1522 1525, 1527, 1530, 1532 en 1533, gecommitteerde ter dagvaart naar Leiden 1508, burgemeester van Alkmaar 1509, 1531, vroedschap 1518-1530, pensionaris 1516, kerkmeester 1514-1516, 1518, 1530, 1532 en 1533. Zijn wapen en dat van zijn vrouw werd in 1524 op het kleine orgel in de Grote Klerk te Alkmaar aangebracht. Hij overleed Alkmaar 25 mei 1533, zoon van Floris van Teylingen en Jacoba de Febure.
Hij huwde (huwelijkse voorwaarden 29 mei 1503) met Joosgen Jansdr. van Egmond, geb. Alkmaar 2 december 1484, stichtte met haar broers Jan en Cornelis het nog bestaande hofje "Van Egmond van de Nijenburg - Van Teijlingen" te Alkmaar, dochter van Johan Gerritsz. van Egmond van Nijeburg, baljuw en kastelein van Nieuwburg , en Judith Heerman van Oegstgeest.

tr. op 26 mei 1503
met

Joosgen Jansdr (Judith) van Egmond van de Nijenburg of Josina, dr. van Jan II Gerritsz 'de jonge' van Egmond van Nijenburch (Baljuw van de Nieuwburg) en Judith (Joost) Jacobsdr Heereman van Oegstgeest, geb. Alkmaar op 2 dec 1484, ovl. aldaar op 8 nov 1556.

Joosgen Jansdr van Egmond van de Nijenburg.
Josina Jans van de Nieuwburg, geb. 2 Dec 1484 in Alkmaar. Zij trouwde met Augustijn van Teijlingen,1 geb. ca. 1475 in Le Quesnoy, (zoon van Floris de Thelin (de Teylinghes) en Jacoba Lefeure) ovl. 25 Mei 1533 in Alkmaar. Josina overleed 8 Nov 1554? in Alkmaar, begraven > 19 Jun 1554 in de Grote Kerk te Alkmaar.
Zij heeft ten overstaan van leenmannen van de Grafelijkheid van Holland huwelijksvoorwaarden gemaakt.
Na de dood van haar man beheerde Dirk, haar zoon, haar bezittingen. Ze bezat veel land buiten de stad en oa. een leen te Uitgeest (Archief Huis van Zessen, Alkmaar, inv. no. 397, 398, 399). De inkomsten van dit leen of het leen zelf staat zij in 1541 af aan haar zoon Floris, omdat hij als leenman zoveel moeite ermede heeft gehad (Archief Huis van Zessen, inv. no. 397).
In de winter van 1540 op 1541 was zij gedurende een half jaar zwaar ziek. Mr. Amelis, doctoir in medicijnen, kreeg er honorarium voor, terwijl de vrouw van haar zoon Dirk een nieuw kleed voor haar maakte, daar haar reisgoed gedurende haar ziekte, toen zij het altijd aan had, versleten was.
Door een vonnis van het Hof van Holland van 4 april 1552, gewezen in verband met een actie van nieuwe regenten van Alkmaar tegen de oude gevoerd terzake van beweerde vorderingen wegens ongeliquideerde vorderingen op vroegere thesauriers en burgemeesters, verplicht, moest zij op 2 juni 1552 haar huis en inboedel voor f 8000.- verpanden. Haar twaalf kinderen approbeerden dit op 25 September 1552 (Biografisch Woordenhoek, deel 11, kolom 1423).
Zij stichtte met haar broers het provenhuis Van Egmond van de Nijenburg-Van Teijlingen te Alkmaar.
Zij is overleden tussen de vermelde datum en Kerst 1554 (in het oudste grafboek te Alkmaar: 'Joost Jans, die baljuws dochter. . .' (ingeschreven tussen 19 Juni en Kerst 1554). Tussen 23 mei en Kerst 1556 verschijnt dan nog: 'Joost Jans, weduwe Augustijn van Teijlingen is schuldig. . .'. Betreft dit laatste wellicht grafkosten, die door de erfgenamen nog moesten worden voldaan?).
Regionaal Archief Alkmaar:.
24 Akte van huwelijkse voorwaarden tussen Joost Jansdr en Augustijn van Teylingen, 1503. 1 charter.
N.B. In dorso kwitanties door Augustijn van Teylingen voor ontvangen huwelijks goederen en voor de erfportie van zijn schoonvader Jan Gerritsz II 1, 1523. Gedrukt bij Belonje, afkomst bijlage 1, vgl. p.43-44.
Zij werd begraven na de vermelde datum en voor Kerstmis 1554. In het oudste grafboek van Alkmaar staat: " Jost Jans, die baljuws dochter  ..." (ingeschreven tussen 19 juni en Kerst 1554).
Joosgen Jansdr, dochter van Johan Gerrits en Judith Heerman (van Oegstgeest), een lid van de familie, die zich later Van Egmond van de Nijeburch of van de Nieuwburgen noemde, geboren te Alkmaar, 2 December 1484.
Zij heeft ten overstaan van leenmannen van de Grafelijkheid van Holland op 29 mei 1503 huwelijkse voorwarden gemaakt mat de bekende Augustijn van Teijlingen, zie bijlage 1. Ook dit stuk is in het origineel aanwezig in het dossier van der Feen-de Lille Na de dood van haar man beheerde Dirk, haar zoon, haar bezittingen. Ze bezat veel land buiten de stad en o.a. een leen te Uitgeest (Arch. Huis van Zessen, Alkmaar, inv. no. 397, 398 en 399).
De inkomsten van dit leen of het leen zelf staat zij in 1541 af aan haar zoon Floris, omdat hij er als leenman zoveel moeite mee heeft gehad (Arch. Huis van Zessen, Alkmaar, inv. no. 397).
In de winter van 1540 op 1541 was zij gedurende een half jaar zwaar ziek: Mr. Amelis, doctoir in medicijnen, kreeg er honorarium voor, terwijl de vrouw van haar zoon Dirk een nieuw kleed voor haar maakte, daar haar reisgoed gedurende haar ziekte, toen zij het altijd aan had, versleten was (Arch. Huis van Zessen, Alkmaar, inv. no. 397).
Door een vonnis van het Hof van Holland van 4 April 1552, gewezen in verband met een actie van nieuwe regenten van Alkmaar tegen de oude gevoerd terzake van beweerde vorderingen wegens ongeliquideerde vorderingen op vroegere thesauriers en burgemeesters, verplicht, moest zij op 2 Juni 1552 haar huis en inboedel voor f 8000.- verpanden. Haar twaalf kinderen approbeerden dit 25 September 1552 (Biografisch Woordenboek, deel II, kol. 1423).
Zij stichtte met haar broeders Jan en Cornelis het nog bestaande hofje "Van Egmond van de Nijenburg-Van Teijlingen" te Alkmaar. Boven de rekening over het jaar 1574 van dit hofje (welke zich in het archief van de stichting, dat op "Nijenburg" te Heiloo berust, bevindt) staat: "Rekenijnge Diericx van Teijlingen rentmeester van zijn ontfanck ende uitgeven bij hem gehadt vanden landen ende renten bij Jan Janssen, in ziin leven bailliu vander Nyenburch, meester Cornelis vander Nijenburch, in zijn leven raidt ordinaris vanden hoeve van Hollandt, gebroders, ende Joost Jansdochter heurlieder gesuster, weduwe wijlen Augustijns van Teijlingen, in zijn leven rentmeester van Egmondt, alsulcx onder hen drieen gelegateert ende besproecken tot behouff vande naeste verarmde vrynden en maegen van heurlieder bloede indertijt, die dat meest van doene sullen hebben; Ende mede tot reparatie ende onderhout vande acht camers, staende over tmijddelbaghijnhoff, dair eenijge vande verarmde vrunden ende andere vreemde armen heur wooninge alleenlicken inne hebben, ende anders nijet, ten waere henlieden vande zelve naeste vrunden ijet gegundt werde. . . . ." (de weduwe van Pieter van Teijlingen-Posch met haar kinderen profiteerden oa. van deze instelling).
Zij werd begraven in de Grote Kerk te Alkmaar, tussen 19 Juni en Kerstmis 1554.

Bijlage 1.

Upten dach van huijden als den XXIXen dach in Meij int jaer ons heren Duysent vijff hondert ende drie. Soe sijn vergadert geweest ter eeren Gods ende alle godsheijligen Augustin van Teylingen met zyne vrunden ende maegen an die een zijde ende Joost Jansdochter mit haer vader moeder ende andere vrunden en maegen ter andere. En hebben geaccordeert ende geslooten gehadt een zeker huwelijck tuysschen den voirsz Augustin ende Joost Jans dochter voirsz, in deser voirwaerdén ende manieren hier naer verclaert, in den eersten dat de voirsz. Augustin in brengen sal te huwelijck met zijn voirsz huysvrauwe een stucke lants bij hem onlancx gecoft van eenen genoomt Gerijt Zijgrops Rommerszoon geheeten. Die Ven tooste groot achtalve geersz of daeromtrent geldende sestien Rinsgulden tstuck tot XX stuvers tsiaers. ende is tselve lant gelegen tot Waermenhuysen daer lendens of zijn Jan Michielsz ande noortzijde Jan Heynes ande Westzijde ende Scelte.
Jansz ande Zuytsijde, Item soe sal noch de voirsz Augustin inbrengen eenen brieff sprekende van vier Rinsgulden tsiaers ter losse den pennync sesttien bij hem gecoft van Jan Sijmens van Waermenhuysen, ende daer van hij versekert is up een stuck lants die de voorsz Jan Sijmensz liggende heeft in den banne van Warmenhuysen vorsz geheeten Maurijs ven groot wesende omtrent ses geersen jaerlijcx vergeldende XIIII Rinsgulden daer lendens off zijn Gerijt Odis ande oistzijde ende Claes Sijmensz ande westzijde, noch sal de voorsz Augustin inbrengen zeven ende viertich Rinsgulden zeven muds ende een oirt tstuck tot XX sts. achterstals die hem tgemeen lant van Hollant sculdich is, van wegen Jan Henrycxz van Haerlem, daer hij transport of heeft, om deselve somme te ontfangen in achtien toecommende jaren uut tquartier van Vrieslant bij gelijcke porcie alle jare lII 4 sts. ende een doeit. Item soe sal de voorsz Augustin noch inbrengen die costerie van Mazelant in Delflant die mijnen Here de stadhouder hem onlancx gegeven heeft, geldende jaerlijcx omtrent vier en twintich der selver Rinsgulden. Noch zoe sal hij inbringen die costerie van Oudkerspel bij den Grave van Egmont hem gegeven, geldende XXX stuvers tsiaers. Item zal de voorsz Jan Gerijts hier tegens geven mit Joost zijn dochter vorsz, te huwelijck die somme van seshondert Rinsgulden tstuck tot XX stuvers munte van deser ordonnantie vanden prince, ende die gehouden wesen te betalen een gerechte derdendeel gereet, dat ander derdendeel up lichtmisse eerstcomende, ende dat leste derdendeel up St. Jacobsdach daeran volgende telcke in munte als boven. Item zoe en sal de vorsz Joost Jansdochter niet incommen om eenige erffenisse van haer ouders te ontfangen, dan ter lester doot van vader ende moeder. Item indien Joost Jansdochter oflivich wort zonder blivende blijckende geboorte achter te laeten zoo is bevoirwort dat een ijgelijck uit zijne goeden af sal staen, welverstaende gewijn ende verlijes halff ende halff, en indien zij beide kint of kinderen achterlieten, en die na doot van eenich van hem beiden storven, zoe sal die erffenisse gaen na scependomsrecht van Zuijthollant. Item zoe is voert bevoorwort indien Augustin oflivich wort voirde voirsz Joost zijn huysvrouwe zonder blijvende blijckende geboorte bij haer gewonen achter te laeten, dat indien gevalle de voirsz Joost hebben ende voer uut nemen sal uuter gecofte goeden die de voorsz Augustin achterlaeten sal die somme van tweehondert der voirsz Rinsguldens. Item cleynodien cleederen elcx tot haer live behoerende, zullen nemen die gerechte erfgenamen. Item is voert versprocken ende beuorwaert, dat de voirsz Jan Gerijtsz vader vande vorsz Joost, sal moegen disponeren ende geuen zijn huys ende huysraet dat hij nu t'Alcmaer heeft en mitter doot ruymen zal, een van zijne kinderen wie dat hem believen sal, zonder dat den geene die hijt geeft of geven sal, dat gehouden sal wesen weder in deelinge te brengen, daer silver noch gout inne bekent en sal wesen, alle dinck sonder arch ofte lyste, ende in kennisse der waerheit, zoe hebben de vorsz Jan Gerrytsz ende Augustin elcx hueren handteijckeninge hier onder gestelt ten dage vorsz. Ende omme der meerder sekerheits wille, zoe hebben de voirsz Jan Gerijts ende Augustin gebeden die eersamen Willem van Riedwijck ende Gerijt Pietersz mannen der Graefflijcheijt van Hollant dese contracten ende huwelijcxe voirwaerden die twee zijn van worde te worde sprekende daer van zij elcx een tot hem genomen hebben, over hemluijden te willen besegelen, twelck Willem van Riedwijc ende Gerijt Pietersz mannen der Graeflijcheit van Hollant voirsz gerne gedaen en onse segelen elcx bysonderen hier onder an gehangen hebben upten dach ende int jaer als boven.

Jan Gerytsz                     A. Teijlingen.

Perkament; twee afhangende zegels in rode was. In dorso volgt een viertal kwijtingen, luidende als volgt:.
Ick Augustin van Teyhngen clerck vanden H. Claes Corff kenne ende lye ontfangen te hebben van Jan Gerytsz mijn zweer die somme van tweehondert ponden van XI grooten Vlaems tpont in betalingen vander mede gave die hij mijn geloeft heeft mit Joost mijn huysvrouw zijn dochter als voir dat gereet ende derdendeel verclaert int witte van desen dairaf in mij handen vernoucht ende wel betaelt orconde mijn handteycken hieronder gestelt up den XIXen dach van Junio anno XVe ende drie.
A. Teijlingen.

Noch kenne ic Augustin van Teyhngen ontfangen te hebben van de voirsz Jan Gerytsz mijn zweer die somme van tweehondert pont van XI groten Vlaems elck pont, in betalingen vander vorsz medegave voir dat tweeste derdendeel mij gevallen up Lichtmisse lest verleden dair of ic mij houde voldaen ende wel betaelt orconde mijn handteyck hier onder gestelt up den Ven dach van Mey anno XVende vier.
A. Teijlingen.

Noch kenne ick Augustin van Teylingen ontfangen te hebben vande voirsz Jan Gerytsz myn zweer die somme van twee hondert pont van XL grooten Vlaems elc pont in betalingen van de vorsz medegave voer dat derde ende leste derden deel mij gevallen up Jacobj lestleden van welck geheel medegave ic mij houde voldaen ende wel betaelt den lesten pennync mitten eersten. Orconde mijn handteijcken hieronder gestelt up den VIen dach van December anno XVe ende vier.
A. Teijlingen.

Na den overlijden van mijn yader Jan Gerytsz saliger memorie zoe bekenne ic Augustin ontfangen te hebben van den sterfhuyse vorsz seshondert Rinsgulden te weten an een pachtbrieff up Jacob de Jonge van XXV gulden tsiaers maickende thoftgelt vierhondert Rinsgulden ende an twee koegangh over de Geest mit Pieter Claesz gemeen elcke koeganck hondert Rinsgulden maict tweehondert Rinsgulden, zoe dat ic nu in als ontfangen hebbe twaelfhondert Rinsgulden gelyc Willem Jansz myn broeder doet orconden mijn handteijckening XXV in Aprille Anno XV Drie ende twintich.
A. Teylingen.


===============================================.

rob_gomes.ged.

Zij werd begraven na de vermelde datum en voor Kerstmis 1554. In het oudste grafboek van Alkmaar staat: " Jost Jans, die baljuws dochter  ..." (ingeschreven tussen 19 juni en Kerst 1554).
Joosgen Jansdr, dochter van Johan Gerrits en Judith Heerman (van Oegstgeest), een lid van de familie, die zich later Van Egmond van de Nijeburch of van de Nieuwburgen noemde, geboren te Alkmaar, 2 December 1484.
Zij heeft ten overstaan van leenmannen van de Grafelijkheid van Holland op 29 mei 1503 huwelijkse voorwarden gemaakt mat de bekende Augustijn van Teijlingen, zie bijlage 1. Ook dit stuk is in het origineel aanwezig in het dossier van der Feen-de Lille Na de dood van haar man beheerde Dirk, haar zoon, haar bezittingen. Ze bezat veel land buiten de stad en o.a. een leen te Uitgeest (Arch. Huis van Zessen, Alkmaar, inv. no. 397, 398 en 399).
De inkomsten van dit leen of het leen zelf staat zij in 1541 af aan haar zoon Floris, omdat hij er als leenman zoveel moeite mee heeft gehad (Arch. Huis van Zessen, Alkmaar, inv. no. 397).
In de winter van 1540 op 1541 was zij gedurende een half jaar zwaar ziek: Mr. Amelis, doctoir in medicijnen, kreeg er honorarium voor, terwijl de vrouw van haar zoon Dirk een nieuw kleed voor haar maakte, daar haar reisgoed gedurende haar ziekte, toen zij het altijd aan had, versleten was (Arch. Huis van Zessen, Alkmaar, inv. no. 397).
Door een vonnis van het Hof van Holland van 4 April 1552, gewezen in verband met een actie van nieuwe regenten van Alkmaar tegen de oude gevoerd terzake van beweerde vorderingen wegens ongeliquideerde vorderingen op vroegere thesauriers en burgemeesters, verplicht, moest zij op 2 Juni 1552 haar huis en inboedel voor f 8000.- verpanden. Haar twaalf kinderen approbeerden dit 25 September 1552 (Biografisch Woordenboek, deel II, kol. 1423).
Zij stichtte met haar broeders Jan en Cornelis het nog bestaande hofje "Van Egmond van de Nijenburg-Van Teijlingen" te Alkmaar. Boven de rekening over het jaar 1574 van dit hofje (welke zich in het archief van de stichting, dat op "Nijenburg" te Heiloo berust, bevindt) staat: "Rekenijnge Diericx van Teijlingen rentmeester van zijn ontfanck ende uitgeven bij hem gehadt vanden landen ende renten bij Jan Janssen, in ziin leven bailliu vander Nyenburch, meester Cornelis vander Nijenburch, in zijn leven raidt ordinaris vanden hoeve van Hollandt, gebroders, ende Joost Jansdochter heurlieder gesuster, weduwe wijlen Augustijns van Teijlingen, in zijn leven rentmeester van Egmondt, alsulcx onder hen drieen gelegateert ende besproecken tot behouff vande naeste verarmde vrynden en maegen van heurlieder bloede indertijt, die dat meest van doene sullen hebben; Ende mede tot reparatie ende onderhout vande acht camers, staende over tmijddelbaghijnhoff, dair eenijge vande verarmde vrunden ende andere vreemde armen heur wooninge alleenlicken inne hebben, ende anders nijet, ten waere henlieden vande zelve naeste vrunden ijet gegundt werde. . . . ." (de weduwe van Pieter van Teijlingen-Posch met haar kinderen profiteerden oa. van deze instelling).
Zij werd begraven in de Grote Kerk te Alkmaar, tussen 19 Juni en Kerstmis 1554.

Bijlage 1.

Upten dach van huijden als den XXIXen dach in Meij int jaer ons heren Duysent vijff hondert ende drie. Soe sijn vergadert geweest ter eeren Gods ende alle godsheijligen Augustin van Teylingen met zyne vrunden ende maegen an die een zijde ende Joost Jansdochter mit haer vader moeder ende andere vrunden en maegen ter andere. En hebben geaccordeert ende geslooten gehadt een zeker huwelijck tuysschen den voirsz Augustin ende Joost Jans dochter voirsz, in deser voirwaerdén ende manieren hier naer verclaert, in den eersten dat de voirsz. Augustin in brengen sal te huwelijck met zijn voirsz huysvrauwe een stucke lants bij hem onlancx gecoft van eenen genoomt Gerijt Zijgrops Rommerszoon geheeten. Die Ven tooste groot achtalve geersz of daeromtrent geldende sestien Rinsgulden tstuck tot XX stuvers tsiaers. ende is tselve lant gelegen tot Waermenhuysen daer lendens of zijn Jan Michielsz ande noortzijde Jan Heynes ande Westzijde ende Scelte.
Jansz ande Zuytsijde, Item soe sal noch de voirsz Augustin inbrengen eenen brieff sprekende van vier Rinsgulden tsiaers ter losse den pennync sesttien bij hem gecoft van Jan Sijmens van Waermenhuysen, ende daer van hij versekert is up een stuck lants die de voorsz Jan Sijmensz liggende heeft in den banne van Warmenhuysen vorsz geheeten Maurijs ven groot wesende omtrent ses geersen jaerlijcx vergeldende XIIII Rinsgulden daer lendens off zijn Gerijt Odis ande oistzijde ende Claes Sijmensz ande westzijde, noch sal de voorsz Augustin inbrengen zeven ende viertich Rinsgulden zeven muds ende een oirt tstuck tot XX sts. achterstals die hem tgemeen lant van Hollant sculdich is, van wegen Jan Henrycxz van Haerlem, daer hij transport of heeft, om deselve somme te ontfangen in achtien toecommende jaren uut tquartier van Vrieslant bij gelijcke porcie alle jare lII 4 sts. ende een doeit. Item soe sal de voorsz Augustin noch inbrengen die costerie van Mazelant in Delflant die mijnen Here de stadhouder hem onlancx gegeven heeft, geldende jaerlijcx omtrent vier en twintich der selver Rinsgulden. Noch zoe sal hij inbringen die costerie van Oudkerspel bij den Grave van Egmont hem gegeven, geldende XXX stuvers tsiaers. Item zal de voorsz Jan Gerijts hier tegens geven mit Joost zijn dochter vorsz, te huwelijck die somme van seshondert Rinsgulden tstuck tot XX stuvers munte van deser ordonnantie vanden prince, ende die gehouden wesen te betalen een gerechte derdendeel gereet, dat ander derdendeel up lichtmisse eerstcomende, ende dat leste derdendeel up St. Jacobsdach daeran volgende telcke in munte als boven. Item zoe en sal de vorsz Joost Jansdochter niet incommen om eenige erffenisse van haer ouders te ontfangen, dan ter lester doot van vader ende moeder. Item indien Joost Jansdochter oflivich wort zonder blivende blijckende geboorte achter te laeten zoo is bevoirwort dat een ijgelijck uit zijne goeden af sal staen, welverstaende gewijn ende verlijes halff ende halff, en indien zij beide kint of kinderen achterlieten, en die na doot van eenich van hem beiden storven, zoe sal die erffenisse gaen na scependomsrecht van Zuijthollant. Item zoe is voert bevoorwort indien Augustin oflivich wort voirde voirsz Joost zijn huysvrouwe zonder blijvende blijckende geboorte bij haer gewonen achter te laeten, dat indien gevalle de voirsz Joost hebben ende voer uut nemen sal uuter gecofte goeden die de voorsz Augustin achterlaeten sal die somme van tweehondert der voirsz Rinsguldens. Item cleynodien cleederen elcx tot haer live behoerende, zullen nemen die gerechte erfgenamen. Item is voert versprocken ende beuorwaert, dat de voirsz Jan Gerijtsz vader vande vorsz Joost, sal moegen disponeren ende geuen zijn huys ende huysraet dat hij nu t'Alcmaer heeft en mitter doot ruymen zal, een van zijne kinderen wie dat hem believen sal, zonder dat den geene die hijt geeft of geven sal, dat gehouden sal wesen weder in deelinge te brengen, daer silver noch gout inne bekent en sal wesen, alle dinck sonder arch ofte lyste, ende in kennisse der waerheit, zoe hebben de vorsz Jan Gerrytsz ende Augustin elcx hueren handteijckeninge hier onder gestelt ten dage vorsz. Ende omme der meerder sekerheits wille, zoe hebben de voirsz Jan Gerijts ende Augustin gebeden die eersamen Willem van Riedwijck ende Gerijt Pietersz mannen der Graefflijcheijt van Hollant dese contracten ende huwelijcxe voirwaerden die twee zijn van worde te worde sprekende daer van zij elcx een tot hem genomen hebben, over hemluijden te willen besegelen, twelck Willem van Riedwijc ende Gerijt Pietersz mannen der Graeflijcheit van Hollant voirsz gerne gedaen en onse segelen elcx bysonderen hier onder an gehangen hebben upten dach ende int jaer als boven.

Jan Gerytsz                     A. Teijlingen.

Perkament; twee afhangende zegels in rode was. In dorso volgt een viertal kwijtingen, luidende als volgt:.
Ick Augustin van Teyhngen clerck vanden H. Claes Corff kenne ende lye ontfangen te hebben van Jan Gerytsz mijn zweer die somme van tweehondert ponden van XI grooten Vlaems tpont in betalingen vander mede gave die hij mijn geloeft heeft mit Joost mijn huysvrouw zijn dochter als voir dat gereet ende derdendeel verclaert int witte van desen dairaf in mij handen vernoucht ende wel betaelt orconde mijn handteycken hieronder gestelt up den XIXen dach van Junio anno XVe ende drie.
A. Teijlingen.

Noch kenne ic Augustin van Teyhngen ontfangen te hebben van de voirsz Jan Gerytsz mijn zweer die somme van tweehondert pont van XI groten Vlaems elck pont, in betalingen vander vorsz medegave voir dat tweeste derdendeel mij gevallen up Lichtmisse lest verleden dair of ic mij houde voldaen ende wel betaelt orconde mijn handteyck hier onder gestelt up den Ven dach van Mey anno XVende vier.
A. Teijlingen.

Noch kenne ick Augustin van Teylingen ontfangen te hebben vande voirsz Jan Gerytsz myn zweer die somme van twee hondert pont van XL grooten Vlaems elc pont in betalingen van de vorsz medegave voer dat derde ende leste derden deel mij gevallen up Jacobj lestleden van welck geheel medegave ic mij houde voldaen ende wel betaelt den lesten pennync mitten eersten. Orconde mijn handteijcken hieronder gestelt up den VIen dach van December anno XVe ende vier.
A. Teijlingen.

Na den overlijden van mijn yader Jan Gerytsz saliger memorie zoe bekenne ic Augustin ontfangen te hebben van den sterfhuyse vorsz seshondert Rinsgulden te weten an een pachtbrieff up Jacob de Jonge van XXV gulden tsiaers maickende thoftgelt vierhondert Rinsgulden ende an twee koegangh over de Geest mit Pieter Claesz gemeen elcke koeganck hondert Rinsgulden maict tweehondert Rinsgulden, zoe dat ic nu in als ontfangen hebbe twaelfhondert Rinsgulden gelyc Willem Jansz myn broeder doet orconden mijn handteijckening XXV in Aprille Anno XV Drie ende twintich.
A. Teylingen.


===============================.

rob_gomes.ged.

Zij werd begraven na de vermelde datum en voor Kerstmis 1554. In het oudste grafboek van Alkmaar staat: " Jost Jans, die baljuws dochter  ..." (ingeschreven tussen 19 juni en Kerst 1554).
Joosgen Jansdr, dochter van Johan Gerrits en Judith Heerman (van Oegstgeest), een lid van de familie, die zich later Van Egmond van de Nijeburch of van de Nieuwburgen noemde, geboren te Alkmaar, 2 December 1484.
Zij heeft ten overstaan van leenmannen van de Grafelijkheid van Holland op 29 mei 1503 huwelijkse voorwarden gemaakt mat de bekende Augustijn van Teijlingen, zie bijlage 1. Ook dit stuk is in het origineel aanwezig in het dossier van der Feen-de Lille Na de dood van haar man beheerde Dirk, haar zoon, haar bezittingen. Ze bezat veel land buiten de stad en o.a. een leen te Uitgeest (Arch. Huis van Zessen, Alkmaar, inv. no. 397, 398 en 399).
De inkomsten van dit leen of het leen zelf staat zij in 1541 af aan haar zoon Floris, omdat hij er als leenman zoveel moeite mee heeft gehad (Arch. Huis van Zessen, Alkmaar, inv. no. 397).
In de winter van 1540 op 1541 was zij gedurende een half jaar zwaar ziek: Mr. Amelis, doctoir in medicijnen, kreeg er honorarium voor, terwijl de vrouw van haar zoon Dirk een nieuw kleed voor haar maakte, daar haar reisgoed gedurende haar ziekte, toen zij het altijd aan had, versleten was (Arch. Huis van Zessen, Alkmaar, inv. no. 397).
Door een vonnis van het Hof van Holland van 4 April 1552, gewezen in verband met een actie van nieuwe regenten van Alkmaar tegen de oude gevoerd terzake van beweerde vorderingen wegens ongeliquideerde vorderingen op vroegere thesauriers en burgemeesters, verplicht, moest zij op 2 Juni 1552 haar huis en inboedel voor f 8000.- verpanden. Haar twaalf kinderen approbeerden dit 25 September 1552 (Biografisch Woordenboek, deel II, kol. 1423).
Zij stichtte met haar broeders Jan en Cornelis het nog bestaande hofje "Van Egmond van de Nijenburg-Van Teijlingen" te Alkmaar. Boven de rekening over het jaar 1574 van dit hofje (welke zich in het archief van de stichting, dat op "Nijenburg" te Heiloo berust, bevindt) staat: "Rekenijnge Diericx van Teijlingen rentmeester van zijn ontfanck ende uitgeven bij hem gehadt vanden landen ende renten bij Jan Janssen, in ziin leven bailliu vander Nyenburch, meester Cornelis vander Nijenburch, in zijn leven raidt ordinaris vanden hoeve van Hollandt, gebroders, ende Joost Jansdochter heurlieder gesuster, weduwe wijlen Augustijns van Teijlingen, in zijn leven rentmeester van Egmondt, alsulcx onder hen drieen gelegateert ende besproecken tot behouff vande naeste verarmde vrynden en maegen van heurlieder bloede indertijt, die dat meest van doene sullen hebben; Ende mede tot reparatie ende onderhout vande acht camers, staende over tmijddelbaghijnhoff, dair eenijge vande verarmde vrunden ende andere vreemde armen heur wooninge alleenlicken inne hebben, ende anders nijet, ten waere henlieden vande zelve naeste vrunden ijet gegundt werde. . . . ." (de weduwe van Pieter van Teijlingen-Posch met haar kinderen profiteerden oa. van deze instelling).
Zij werd begraven in de Grote Kerk te Alkmaar, tussen 19 Juni en Kerstmis 1554.

Bijlage 1.

Upten dach van huijden als den XXIXen dach in Meij int jaer ons heren Duysent vijff hondert ende drie. Soe sijn vergadert geweest ter eeren Gods ende alle godsheijligen Augustin van Teylingen met zyne vrunden ende maegen an die een zijde ende Joost Jansdochter mit haer vader moeder ende andere vrunden en maegen ter andere. En hebben geaccordeert ende geslooten gehadt een zeker huwelijck tuysschen den voirsz Augustin ende Joost Jans dochter voirsz, in deser voirwaerdén ende manieren hier naer verclaert, in den eersten dat de voirsz. Augustin in brengen sal te huwelijck met zijn voirsz huysvrauwe een stucke lants bij hem onlancx gecoft van eenen genoomt Gerijt Zijgrops Rommerszoon geheeten. Die Ven tooste groot achtalve geersz of daeromtrent geldende sestien Rinsgulden tstuck tot XX stuvers tsiaers. ende is tselve lant gelegen tot Waermenhuysen daer lendens of zijn Jan Michielsz ande noortzijde Jan Heynes ande Westzijde ende Scelte.
Jansz ande Zuytsijde, Item soe sal noch de voirsz Augustin inbrengen eenen brieff sprekende van vier Rinsgulden tsiaers ter losse den pennync sesttien bij hem gecoft van Jan Sijmens van Waermenhuysen, ende daer van hij versekert is up een stuck lants die de voorsz Jan Sijmensz liggende heeft in den banne van Warmenhuysen vorsz geheeten Maurijs ven groot wesende omtrent ses geersen jaerlijcx vergeldende XIIII Rinsgulden daer lendens off zijn Gerijt Odis ande oistzijde ende Claes Sijmensz ande westzijde, noch sal de voorsz Augustin inbrengen zeven ende viertich Rinsgulden zeven muds ende een oirt tstuck tot XX sts. achterstals die hem tgemeen lant van Hollant sculdich is, van wegen Jan Henrycxz van Haerlem, daer hij transport of heeft, om deselve somme te ontfangen in achtien toecommende jaren uut tquartier van Vrieslant bij gelijcke porcie alle jare lII 4 sts. ende een doeit. Item soe sal de voorsz Augustin noch inbrengen die costerie van Mazelant in Delflant die mijnen Here de stadhouder hem onlancx gegeven heeft, geldende jaerlijcx omtrent vier en twintich der selver Rinsgulden. Noch zoe sal hij inbringen die costerie van Oudkerspel bij den Grave van Egmont hem gegeven, geldende XXX stuvers tsiaers. Item zal de voorsz Jan Gerijts hier tegens geven mit Joost zijn dochter vorsz, te huwelijck die somme van seshondert Rinsgulden tstuck tot XX stuvers munte van deser ordonnantie vanden prince, ende die gehouden wesen te betalen een gerechte derdendeel gereet, dat ander derdendeel up lichtmisse eerstcomende, ende dat leste derdendeel up St. Jacobsdach daeran volgende telcke in munte als boven. Item zoe en sal de vorsz Joost Jansdochter niet incommen om eenige erffenisse van haer ouders te ontfangen, dan ter lester doot van vader ende moeder. Item indien Joost Jansdochter oflivich wort zonder blivende blijckende geboorte achter te laeten zoo is bevoirwort dat een ijgelijck uit zijne goeden af sal staen, welverstaende gewijn ende verlijes halff ende halff, en indien zij beide kint of kinderen achterlieten, en die na doot van eenich van hem beiden storven, zoe sal die erffenisse gaen na scependomsrecht van Zuijthollant. Item zoe is voert bevoorwort indien Augustin oflivich wort voirde voirsz Joost zijn huysvrouwe zonder blijvende blijckende geboorte bij haer gewonen achter te laeten, dat indien gevalle de voirsz Joost hebben ende voer uut nemen sal uuter gecofte goeden die de voorsz Augustin achterlaeten sal die somme van tweehondert der voirsz Rinsguldens. Item cleynodien cleederen elcx tot haer live behoerende, zullen nemen die gerechte erfgenamen. Item is voert versprocken ende beuorwaert, dat de voirsz Jan Gerijtsz vader vande vorsz Joost, sal moegen disponeren ende geuen zijn huys ende huysraet dat hij nu t'Alcmaer heeft en mitter doot ruymen zal, een van zijne kinderen wie dat hem believen sal, zonder dat den geene die hijt geeft of geven sal, dat gehouden sal wesen weder in deelinge te brengen, daer silver noch gout inne bekent en sal wesen, alle dinck sonder arch ofte lyste, ende in kennisse der waerheit, zoe hebben de vorsz Jan Gerrytsz ende Augustin elcx hueren handteijckeninge hier onder gestelt ten dage vorsz. Ende omme der meerder sekerheits wille, zoe hebben de voirsz Jan Gerijts ende Augustin gebeden die eersamen Willem van Riedwijck ende Gerijt Pietersz mannen der Graefflijcheijt van Hollant dese contracten ende huwelijcxe voirwaerden die twee zijn van worde te worde sprekende daer van zij elcx een tot hem genomen hebben, over hemluijden te willen besegelen, twelck Willem van Riedwijc ende Gerijt Pietersz mannen der Graeflijcheit van Hollant voirsz gerne gedaen en onse segelen elcx bysonderen hier onder an gehangen hebben upten dach ende int jaer als boven.

Jan Gerytsz                     A. Teijlingen.

Perkament; twee afhangende zegels in rode was. In dorso volgt een viertal kwijtingen, luidende als volgt:.
Ick Augustin van Teyhngen clerck vanden H. Claes Corff kenne ende lye ontfangen te hebben van Jan Gerytsz mijn zweer die somme van tweehondert ponden van XI grooten Vlaems tpont in betalingen vander mede gave die hij mijn geloeft heeft mit Joost mijn huysvrouw zijn dochter als voir dat gereet ende derdendeel verclaert int witte van desen dairaf in mij handen vernoucht ende wel betaelt orconde mijn handteycken hieronder gestelt up den XIXen dach van Junio anno XVe ende drie.
A. Teijlingen.

Noch kenne ic Augustin van Teyhngen ontfangen te hebben van de voirsz Jan Gerytsz mijn zweer die somme van tweehondert pont van XI groten Vlaems elck pont, in betalingen vander vorsz medegave voir dat tweeste derdendeel mij gevallen up Lichtmisse lest verleden dair of ic mij houde voldaen ende wel betaelt orconde mijn handteyck hier onder gestelt up den Ven dach van Mey anno XVende vier.
A. Teijlingen.

Noch kenne ick Augustin van Teylingen ontfangen te hebben vande voirsz Jan Gerytsz myn zweer die somme van twee hondert pont van XL grooten Vlaems elc pont in betalingen van de vorsz medegave voer dat derde ende leste derden deel mij gevallen up Jacobj lestleden van welck geheel medegave ic mij houde voldaen ende wel betaelt den lesten pennync mitten eersten. Orconde mijn handteijcken hieronder gestelt up den VIen dach van December anno XVe ende vier.
A. Teijlingen.

Na den overlijden van mijn yader Jan Gerytsz saliger memorie zoe bekenne ic Augustin ontfangen te hebben van den sterfhuyse vorsz seshondert Rinsgulden te weten an een pachtbrieff up Jacob de Jonge van XXV gulden tsiaers maickende thoftgelt vierhondert Rinsgulden ende an twee koegangh over de Geest mit Pieter Claesz gemeen elcke koeganck hondert Rinsgulden maict tweehondert Rinsgulden, zoe dat ic nu in als ontfangen hebbe twaelfhondert Rinsgulden gelyc Willem Jansz myn broeder doet orconden mijn handteijckening XXV in Aprille Anno XV Drie ende twintich.
A. Teylingen.

Uit dit huwelijk 20 kinderen, waaronder:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Augustijn~1529 Koog †1589  6016 


Joosgen Jansdr van Egmond van de Nijenburg
Joosgen Jansdr (Judith) van Egmond van de Nijenburg of Josina, geb. Alkmaar op 2 dec 1484, ovl. aldaar op 8 nov 1556.

Joosgen Jansdr van Egmond van de Nijenburg.
Josina Jans van de Nieuwburg, geb. 2 Dec 1484 in Alkmaar. Zij trouwde met Augustijn van Teijlingen,1 geb. ca. 1475 in Le Quesnoy, (zoon van Floris de Thelin (de Teylinghes) en Jacoba Lefeure) ovl. 25 Mei 1533 in Alkmaar. Josina overleed 8 Nov 1554? in Alkmaar, begraven > 19 Jun 1554 in de Grote Kerk te Alkmaar.
Zij heeft ten overstaan van leenmannen van de Grafelijkheid van Holland huwelijksvoorwaarden gemaakt.
Na de dood van haar man beheerde Dirk, haar zoon, haar bezittingen. Ze bezat veel land buiten de stad en oa. een leen te Uitgeest (Archief Huis van Zessen, Alkmaar, inv. no. 397, 398, 399). De inkomsten van dit leen of het leen zelf staat zij in 1541 af aan haar zoon Floris, omdat hij als leenman zoveel moeite ermede heeft gehad (Archief Huis van Zessen, inv. no. 397).
In de winter van 1540 op 1541 was zij gedurende een half jaar zwaar ziek. Mr. Amelis, doctoir in medicijnen, kreeg er honorarium voor, terwijl de vrouw van haar zoon Dirk een nieuw kleed voor haar maakte, daar haar reisgoed gedurende haar ziekte, toen zij het altijd aan had, versleten was.
Door een vonnis van het Hof van Holland van 4 april 1552, gewezen in verband met een actie van nieuwe regenten van Alkmaar tegen de oude gevoerd terzake van beweerde vorderingen wegens ongeliquideerde vorderingen op vroegere thesauriers en burgemeesters, verplicht, moest zij op 2 juni 1552 haar huis en inboedel voor f 8000.- verpanden. Haar twaalf kinderen approbeerden dit op 25 September 1552 (Biografisch Woordenhoek, deel 11, kolom 1423).
Zij stichtte met haar broers het provenhuis Van Egmond van de Nijenburg-Van Teijlingen te Alkmaar.
Zij is overleden tussen de vermelde datum en Kerst 1554 (in het oudste grafboek te Alkmaar: 'Joost Jans, die baljuws dochter. . .' (ingeschreven tussen 19 Juni en Kerst 1554). Tussen 23 mei en Kerst 1556 verschijnt dan nog: 'Joost Jans, weduwe Augustijn van Teijlingen is schuldig. . .'. Betreft dit laatste wellicht grafkosten, die door de erfgenamen nog moesten worden voldaan?).
Regionaal Archief Alkmaar:.
24 Akte van huwelijkse voorwaarden tussen Joost Jansdr en Augustijn van Teylingen, 1503. 1 charter.
N.B. In dorso kwitanties door Augustijn van Teylingen voor ontvangen huwelijks goederen en voor de erfportie van zijn schoonvader Jan Gerritsz II 1, 1523. Gedrukt bij Belonje, afkomst bijlage 1, vgl. p.43-44.
Zij werd begraven na de vermelde datum en voor Kerstmis 1554. In het oudste grafboek van Alkmaar staat: " Jost Jans, die baljuws dochter  ..." (ingeschreven tussen 19 juni en Kerst 1554).
Joosgen Jansdr, dochter van Johan Gerrits en Judith Heerman (van Oegstgeest), een lid van de familie, die zich later Van Egmond van de Nijeburch of van de Nieuwburgen noemde, geboren te Alkmaar, 2 December 1484.
Zij heeft ten overstaan van leenmannen van de Grafelijkheid van Holland op 29 mei 1503 huwelijkse voorwarden gemaakt mat de bekende Augustijn van Teijlingen, zie bijlage 1. Ook dit stuk is in het origineel aanwezig in het dossier van der Feen-de Lille Na de dood van haar man beheerde Dirk, haar zoon, haar bezittingen. Ze bezat veel land buiten de stad en o.a. een leen te Uitgeest (Arch. Huis van Zessen, Alkmaar, inv. no. 397, 398 en 399).
De inkomsten van dit leen of het leen zelf staat zij in 1541 af aan haar zoon Floris, omdat hij er als leenman zoveel moeite mee heeft gehad (Arch. Huis van Zessen, Alkmaar, inv. no. 397).
In de winter van 1540 op 1541 was zij gedurende een half jaar zwaar ziek: Mr. Amelis, doctoir in medicijnen, kreeg er honorarium voor, terwijl de vrouw van haar zoon Dirk een nieuw kleed voor haar maakte, daar haar reisgoed gedurende haar ziekte, toen zij het altijd aan had, versleten was (Arch. Huis van Zessen, Alkmaar, inv. no. 397).
Door een vonnis van het Hof van Holland van 4 April 1552, gewezen in verband met een actie van nieuwe regenten van Alkmaar tegen de oude gevoerd terzake van beweerde vorderingen wegens ongeliquideerde vorderingen op vroegere thesauriers en burgemeesters, verplicht, moest zij op 2 Juni 1552 haar huis en inboedel voor f 8000.- verpanden. Haar twaalf kinderen approbeerden dit 25 September 1552 (Biografisch Woordenboek, deel II, kol. 1423).
Zij stichtte met haar broeders Jan en Cornelis het nog bestaande hofje "Van Egmond van de Nijenburg-Van Teijlingen" te Alkmaar. Boven de rekening over het jaar 1574 van dit hofje (welke zich in het archief van de stichting, dat op "Nijenburg" te Heiloo berust, bevindt) staat: "Rekenijnge Diericx van Teijlingen rentmeester van zijn ontfanck ende uitgeven bij hem gehadt vanden landen ende renten bij Jan Janssen, in ziin leven bailliu vander Nyenburch, meester Cornelis vander Nijenburch, in zijn leven raidt ordinaris vanden hoeve van Hollandt, gebroders, ende Joost Jansdochter heurlieder gesuster, weduwe wijlen Augustijns van Teijlingen, in zijn leven rentmeester van Egmondt, alsulcx onder hen drieen gelegateert ende besproecken tot behouff vande naeste verarmde vrynden en maegen van heurlieder bloede indertijt, die dat meest van doene sullen hebben; Ende mede tot reparatie ende onderhout vande acht camers, staende over tmijddelbaghijnhoff, dair eenijge vande verarmde vrunden ende andere vreemde armen heur wooninge alleenlicken inne hebben, ende anders nijet, ten waere henlieden vande zelve naeste vrunden ijet gegundt werde. . . . ." (de weduwe van Pieter van Teijlingen-Posch met haar kinderen profiteerden oa. van deze instelling).
Zij werd begraven in de Grote Kerk te Alkmaar, tussen 19 Juni en Kerstmis 1554.

Bijlage 1.

Upten dach van huijden als den XXIXen dach in Meij int jaer ons heren Duysent vijff hondert ende drie. Soe sijn vergadert geweest ter eeren Gods ende alle godsheijligen Augustin van Teylingen met zyne vrunden ende maegen an die een zijde ende Joost Jansdochter mit haer vader moeder ende andere vrunden en maegen ter andere. En hebben geaccordeert ende geslooten gehadt een zeker huwelijck tuysschen den voirsz Augustin ende Joost Jans dochter voirsz, in deser voirwaerdén ende manieren hier naer verclaert, in den eersten dat de voirsz. Augustin in brengen sal te huwelijck met zijn voirsz huysvrauwe een stucke lants bij hem onlancx gecoft van eenen genoomt Gerijt Zijgrops Rommerszoon geheeten. Die Ven tooste groot achtalve geersz of daeromtrent geldende sestien Rinsgulden tstuck tot XX stuvers tsiaers. ende is tselve lant gelegen tot Waermenhuysen daer lendens of zijn Jan Michielsz ande noortzijde Jan Heynes ande Westzijde ende Scelte.
Jansz ande Zuytsijde, Item soe sal noch de voirsz Augustin inbrengen eenen brieff sprekende van vier Rinsgulden tsiaers ter losse den pennync sesttien bij hem gecoft van Jan Sijmens van Waermenhuysen, ende daer van hij versekert is up een stuck lants die de voorsz Jan Sijmensz liggende heeft in den banne van Warmenhuysen vorsz geheeten Maurijs ven groot wesende omtrent ses geersen jaerlijcx vergeldende XIIII Rinsgulden daer lendens off zijn Gerijt Odis ande oistzijde ende Claes Sijmensz ande westzijde, noch sal de voorsz Augustin inbrengen zeven ende viertich Rinsgulden zeven muds ende een oirt tstuck tot XX sts. achterstals die hem tgemeen lant van Hollant sculdich is, van wegen Jan Henrycxz van Haerlem, daer hij transport of heeft, om deselve somme te ontfangen in achtien toecommende jaren uut tquartier van Vrieslant bij gelijcke porcie alle jare lII 4 sts. ende een doeit. Item soe sal de voorsz Augustin noch inbrengen die costerie van Mazelant in Delflant die mijnen Here de stadhouder hem onlancx gegeven heeft, geldende jaerlijcx omtrent vier en twintich der selver Rinsgulden. Noch zoe sal hij inbringen die costerie van Oudkerspel bij den Grave van Egmont hem gegeven, geldende XXX stuvers tsiaers. Item zal de voorsz Jan Gerijts hier tegens geven mit Joost zijn dochter vorsz, te huwelijck die somme van seshondert Rinsgulden tstuck tot XX stuvers munte van deser ordonnantie vanden prince, ende die gehouden wesen te betalen een gerechte derdendeel gereet, dat ander derdendeel up lichtmisse eerstcomende, ende dat leste derdendeel up St. Jacobsdach daeran volgende telcke in munte als boven. Item zoe en sal de vorsz Joost Jansdochter niet incommen om eenige erffenisse van haer ouders te ontfangen, dan ter lester doot van vader ende moeder. Item indien Joost Jansdochter oflivich wort zonder blivende blijckende geboorte achter te laeten zoo is bevoirwort dat een ijgelijck uit zijne goeden af sal staen, welverstaende gewijn ende verlijes halff ende halff, en indien zij beide kint of kinderen achterlieten, en die na doot van eenich van hem beiden storven, zoe sal die erffenisse gaen na scependomsrecht van Zuijthollant. Item zoe is voert bevoorwort indien Augustin oflivich wort voirde voirsz Joost zijn huysvrouwe zonder blijvende blijckende geboorte bij haer gewonen achter te laeten, dat indien gevalle de voirsz Joost hebben ende voer uut nemen sal uuter gecofte goeden die de voorsz Augustin achterlaeten sal die somme van tweehondert der voirsz Rinsguldens. Item cleynodien cleederen elcx tot haer live behoerende, zullen nemen die gerechte erfgenamen. Item is voert versprocken ende beuorwaert, dat de voirsz Jan Gerijtsz vader vande vorsz Joost, sal moegen disponeren ende geuen zijn huys ende huysraet dat hij nu t'Alcmaer heeft en mitter doot ruymen zal, een van zijne kinderen wie dat hem believen sal, zonder dat den geene die hijt geeft of geven sal, dat gehouden sal wesen weder in deelinge te brengen, daer silver noch gout inne bekent en sal wesen, alle dinck sonder arch ofte lyste, ende in kennisse der waerheit, zoe hebben de vorsz Jan Gerrytsz ende Augustin elcx hueren handteijckeninge hier onder gestelt ten dage vorsz. Ende omme der meerder sekerheits wille, zoe hebben de voirsz Jan Gerijts ende Augustin gebeden die eersamen Willem van Riedwijck ende Gerijt Pietersz mannen der Graefflijcheijt van Hollant dese contracten ende huwelijcxe voirwaerden die twee zijn van worde te worde sprekende daer van zij elcx een tot hem genomen hebben, over hemluijden te willen besegelen, twelck Willem van Riedwijc ende Gerijt Pietersz mannen der Graeflijcheit van Hollant voirsz gerne gedaen en onse segelen elcx bysonderen hier onder an gehangen hebben upten dach ende int jaer als boven.

Jan Gerytsz                     A. Teijlingen.

Perkament; twee afhangende zegels in rode was. In dorso volgt een viertal kwijtingen, luidende als volgt:.
Ick Augustin van Teyhngen clerck vanden H. Claes Corff kenne ende lye ontfangen te hebben van Jan Gerytsz mijn zweer die somme van tweehondert ponden van XI grooten Vlaems tpont in betalingen vander mede gave die hij mijn geloeft heeft mit Joost mijn huysvrouw zijn dochter als voir dat gereet ende derdendeel verclaert int witte van desen dairaf in mij handen vernoucht ende wel betaelt orconde mijn handteycken hieronder gestelt up den XIXen dach van Junio anno XVe ende drie.
A. Teijlingen.

Noch kenne ic Augustin van Teyhngen ontfangen te hebben van de voirsz Jan Gerytsz mijn zweer die somme van tweehondert pont van XI groten Vlaems elck pont, in betalingen vander vorsz medegave voir dat tweeste derdendeel mij gevallen up Lichtmisse lest verleden dair of ic mij houde voldaen ende wel betaelt orconde mijn handteyck hier onder gestelt up den Ven dach van Mey anno XVende vier.
A. Teijlingen.

Noch kenne ick Augustin van Teylingen ontfangen te hebben vande voirsz Jan Gerytsz myn zweer die somme van twee hondert pont van XL grooten Vlaems elc pont in betalingen van de vorsz medegave voer dat derde ende leste derden deel mij gevallen up Jacobj lestleden van welck geheel medegave ic mij houde voldaen ende wel betaelt den lesten pennync mitten eersten. Orconde mijn handteijcken hieronder gestelt up den VIen dach van December anno XVe ende vier.
A. Teijlingen.

Na den overlijden van mijn yader Jan Gerytsz saliger memorie zoe bekenne ic Augustin ontfangen te hebben van den sterfhuyse vorsz seshondert Rinsgulden te weten an een pachtbrieff up Jacob de Jonge van XXV gulden tsiaers maickende thoftgelt vierhondert Rinsgulden ende an twee koegangh over de Geest mit Pieter Claesz gemeen elcke koeganck hondert Rinsgulden maict tweehondert Rinsgulden, zoe dat ic nu in als ontfangen hebbe twaelfhondert Rinsgulden gelyc Willem Jansz myn broeder doet orconden mijn handteijckening XXV in Aprille Anno XV Drie ende twintich.
A. Teylingen.


===============================================.

rob_gomes.ged.

Zij werd begraven na de vermelde datum en voor Kerstmis 1554. In het oudste grafboek van Alkmaar staat: " Jost Jans, die baljuws dochter  ..." (ingeschreven tussen 19 juni en Kerst 1554).
Joosgen Jansdr, dochter van Johan Gerrits en Judith Heerman (van Oegstgeest), een lid van de familie, die zich later Van Egmond van de Nijeburch of van de Nieuwburgen noemde, geboren te Alkmaar, 2 December 1484.
Zij heeft ten overstaan van leenmannen van de Grafelijkheid van Holland op 29 mei 1503 huwelijkse voorwarden gemaakt mat de bekende Augustijn van Teijlingen, zie bijlage 1. Ook dit stuk is in het origineel aanwezig in het dossier van der Feen-de Lille Na de dood van haar man beheerde Dirk, haar zoon, haar bezittingen. Ze bezat veel land buiten de stad en o.a. een leen te Uitgeest (Arch. Huis van Zessen, Alkmaar, inv. no. 397, 398 en 399).
De inkomsten van dit leen of het leen zelf staat zij in 1541 af aan haar zoon Floris, omdat hij er als leenman zoveel moeite mee heeft gehad (Arch. Huis van Zessen, Alkmaar, inv. no. 397).
In de winter van 1540 op 1541 was zij gedurende een half jaar zwaar ziek: Mr. Amelis, doctoir in medicijnen, kreeg er honorarium voor, terwijl de vrouw van haar zoon Dirk een nieuw kleed voor haar maakte, daar haar reisgoed gedurende haar ziekte, toen zij het altijd aan had, versleten was (Arch. Huis van Zessen, Alkmaar, inv. no. 397).
Door een vonnis van het Hof van Holland van 4 April 1552, gewezen in verband met een actie van nieuwe regenten van Alkmaar tegen de oude gevoerd terzake van beweerde vorderingen wegens ongeliquideerde vorderingen op vroegere thesauriers en burgemeesters, verplicht, moest zij op 2 Juni 1552 haar huis en inboedel voor f 8000.- verpanden. Haar twaalf kinderen approbeerden dit 25 September 1552 (Biografisch Woordenboek, deel II, kol. 1423).
Zij stichtte met haar broeders Jan en Cornelis het nog bestaande hofje "Van Egmond van de Nijenburg-Van Teijlingen" te Alkmaar. Boven de rekening over het jaar 1574 van dit hofje (welke zich in het archief van de stichting, dat op "Nijenburg" te Heiloo berust, bevindt) staat: "Rekenijnge Diericx van Teijlingen rentmeester van zijn ontfanck ende uitgeven bij hem gehadt vanden landen ende renten bij Jan Janssen, in ziin leven bailliu vander Nyenburch, meester Cornelis vander Nijenburch, in zijn leven raidt ordinaris vanden hoeve van Hollandt, gebroders, ende Joost Jansdochter heurlieder gesuster, weduwe wijlen Augustijns van Teijlingen, in zijn leven rentmeester van Egmondt, alsulcx onder hen drieen gelegateert ende besproecken tot behouff vande naeste verarmde vrynden en maegen van heurlieder bloede indertijt, die dat meest van doene sullen hebben; Ende mede tot reparatie ende onderhout vande acht camers, staende over tmijddelbaghijnhoff, dair eenijge vande verarmde vrunden ende andere vreemde armen heur wooninge alleenlicken inne hebben, ende anders nijet, ten waere henlieden vande zelve naeste vrunden ijet gegundt werde. . . . ." (de weduwe van Pieter van Teijlingen-Posch met haar kinderen profiteerden oa. van deze instelling).
Zij werd begraven in de Grote Kerk te Alkmaar, tussen 19 Juni en Kerstmis 1554.

Bijlage 1.

Upten dach van huijden als den XXIXen dach in Meij int jaer ons heren Duysent vijff hondert ende drie. Soe sijn vergadert geweest ter eeren Gods ende alle godsheijligen Augustin van Teylingen met zyne vrunden ende maegen an die een zijde ende Joost Jansdochter mit haer vader moeder ende andere vrunden en maegen ter andere. En hebben geaccordeert ende geslooten gehadt een zeker huwelijck tuysschen den voirsz Augustin ende Joost Jans dochter voirsz, in deser voirwaerdén ende manieren hier naer verclaert, in den eersten dat de voirsz. Augustin in brengen sal te huwelijck met zijn voirsz huysvrauwe een stucke lants bij hem onlancx gecoft van eenen genoomt Gerijt Zijgrops Rommerszoon geheeten. Die Ven tooste groot achtalve geersz of daeromtrent geldende sestien Rinsgulden tstuck tot XX stuvers tsiaers. ende is tselve lant gelegen tot Waermenhuysen daer lendens of zijn Jan Michielsz ande noortzijde Jan Heynes ande Westzijde ende Scelte.
Jansz ande Zuytsijde, Item soe sal noch de voirsz Augustin inbrengen eenen brieff sprekende van vier Rinsgulden tsiaers ter losse den pennync sesttien bij hem gecoft van Jan Sijmens van Waermenhuysen, ende daer van hij versekert is up een stuck lants die de voorsz Jan Sijmensz liggende heeft in den banne van Warmenhuysen vorsz geheeten Maurijs ven groot wesende omtrent ses geersen jaerlijcx vergeldende XIIII Rinsgulden daer lendens off zijn Gerijt Odis ande oistzijde ende Claes Sijmensz ande westzijde, noch sal de voorsz Augustin inbrengen zeven ende viertich Rinsgulden zeven muds ende een oirt tstuck tot XX sts. achterstals die hem tgemeen lant van Hollant sculdich is, van wegen Jan Henrycxz van Haerlem, daer hij transport of heeft, om deselve somme te ontfangen in achtien toecommende jaren uut tquartier van Vrieslant bij gelijcke porcie alle jare lII 4 sts. ende een doeit. Item soe sal de voorsz Augustin noch inbrengen die costerie van Mazelant in Delflant die mijnen Here de stadhouder hem onlancx gegeven heeft, geldende jaerlijcx omtrent vier en twintich der selver Rinsgulden. Noch zoe sal hij inbringen die costerie van Oudkerspel bij den Grave van Egmont hem gegeven, geldende XXX stuvers tsiaers. Item zal de voorsz Jan Gerijts hier tegens geven mit Joost zijn dochter vorsz, te huwelijck die somme van seshondert Rinsgulden tstuck tot XX stuvers munte van deser ordonnantie vanden prince, ende die gehouden wesen te betalen een gerechte derdendeel gereet, dat ander derdendeel up lichtmisse eerstcomende, ende dat leste derdendeel up St. Jacobsdach daeran volgende telcke in munte als boven. Item zoe en sal de vorsz Joost Jansdochter niet incommen om eenige erffenisse van haer ouders te ontfangen, dan ter lester doot van vader ende moeder. Item indien Joost Jansdochter oflivich wort zonder blivende blijckende geboorte achter te laeten zoo is bevoirwort dat een ijgelijck uit zijne goeden af sal staen, welverstaende gewijn ende verlijes halff ende halff, en indien zij beide kint of kinderen achterlieten, en die na doot van eenich van hem beiden storven, zoe sal die erffenisse gaen na scependomsrecht van Zuijthollant. Item zoe is voert bevoorwort indien Augustin oflivich wort voirde voirsz Joost zijn huysvrouwe zonder blijvende blijckende geboorte bij haer gewonen achter te laeten, dat indien gevalle de voirsz Joost hebben ende voer uut nemen sal uuter gecofte goeden die de voorsz Augustin achterlaeten sal die somme van tweehondert der voirsz Rinsguldens. Item cleynodien cleederen elcx tot haer live behoerende, zullen nemen die gerechte erfgenamen. Item is voert versprocken ende beuorwaert, dat de voirsz Jan Gerijtsz vader vande vorsz Joost, sal moegen disponeren ende geuen zijn huys ende huysraet dat hij nu t'Alcmaer heeft en mitter doot ruymen zal, een van zijne kinderen wie dat hem believen sal, zonder dat den geene die hijt geeft of geven sal, dat gehouden sal wesen weder in deelinge te brengen, daer silver noch gout inne bekent en sal wesen, alle dinck sonder arch ofte lyste, ende in kennisse der waerheit, zoe hebben de vorsz Jan Gerrytsz ende Augustin elcx hueren handteijckeninge hier onder gestelt ten dage vorsz. Ende omme der meerder sekerheits wille, zoe hebben de voirsz Jan Gerijts ende Augustin gebeden die eersamen Willem van Riedwijck ende Gerijt Pietersz mannen der Graefflijcheijt van Hollant dese contracten ende huwelijcxe voirwaerden die twee zijn van worde te worde sprekende daer van zij elcx een tot hem genomen hebben, over hemluijden te willen besegelen, twelck Willem van Riedwijc ende Gerijt Pietersz mannen der Graeflijcheit van Hollant voirsz gerne gedaen en onse segelen elcx bysonderen hier onder an gehangen hebben upten dach ende int jaer als boven.

Jan Gerytsz                     A. Teijlingen.

Perkament; twee afhangende zegels in rode was. In dorso volgt een viertal kwijtingen, luidende als volgt:.
Ick Augustin van Teyhngen clerck vanden H. Claes Corff kenne ende lye ontfangen te hebben van Jan Gerytsz mijn zweer die somme van tweehondert ponden van XI grooten Vlaems tpont in betalingen vander mede gave die hij mijn geloeft heeft mit Joost mijn huysvrouw zijn dochter als voir dat gereet ende derdendeel verclaert int witte van desen dairaf in mij handen vernoucht ende wel betaelt orconde mijn handteycken hieronder gestelt up den XIXen dach van Junio anno XVe ende drie.
A. Teijlingen.

Noch kenne ic Augustin van Teyhngen ontfangen te hebben van de voirsz Jan Gerytsz mijn zweer die somme van tweehondert pont van XI groten Vlaems elck pont, in betalingen vander vorsz medegave voir dat tweeste derdendeel mij gevallen up Lichtmisse lest verleden dair of ic mij houde voldaen ende wel betaelt orconde mijn handteyck hier onder gestelt up den Ven dach van Mey anno XVende vier.
A. Teijlingen.

Noch kenne ick Augustin van Teylingen ontfangen te hebben vande voirsz Jan Gerytsz myn zweer die somme van twee hondert pont van XL grooten Vlaems elc pont in betalingen van de vorsz medegave voer dat derde ende leste derden deel mij gevallen up Jacobj lestleden van welck geheel medegave ic mij houde voldaen ende wel betaelt den lesten pennync mitten eersten. Orconde mijn handteijcken hieronder gestelt up den VIen dach van December anno XVe ende vier.
A. Teijlingen.

Na den overlijden van mijn yader Jan Gerytsz saliger memorie zoe bekenne ic Augustin ontfangen te hebben van den sterfhuyse vorsz seshondert Rinsgulden te weten an een pachtbrieff up Jacob de Jonge van XXV gulden tsiaers maickende thoftgelt vierhondert Rinsgulden ende an twee koegangh over de Geest mit Pieter Claesz gemeen elcke koeganck hondert Rinsgulden maict tweehondert Rinsgulden, zoe dat ic nu in als ontfangen hebbe twaelfhondert Rinsgulden gelyc Willem Jansz myn broeder doet orconden mijn handteijckening XXV in Aprille Anno XV Drie ende twintich.
A. Teylingen.


===============================.

rob_gomes.ged.

Zij werd begraven na de vermelde datum en voor Kerstmis 1554. In het oudste grafboek van Alkmaar staat: " Jost Jans, die baljuws dochter  ..." (ingeschreven tussen 19 juni en Kerst 1554).
Joosgen Jansdr, dochter van Johan Gerrits en Judith Heerman (van Oegstgeest), een lid van de familie, die zich later Van Egmond van de Nijeburch of van de Nieuwburgen noemde, geboren te Alkmaar, 2 December 1484.
Zij heeft ten overstaan van leenmannen van de Grafelijkheid van Holland op 29 mei 1503 huwelijkse voorwarden gemaakt mat de bekende Augustijn van Teijlingen, zie bijlage 1. Ook dit stuk is in het origineel aanwezig in het dossier van der Feen-de Lille Na de dood van haar man beheerde Dirk, haar zoon, haar bezittingen. Ze bezat veel land buiten de stad en o.a. een leen te Uitgeest (Arch. Huis van Zessen, Alkmaar, inv. no. 397, 398 en 399).
De inkomsten van dit leen of het leen zelf staat zij in 1541 af aan haar zoon Floris, omdat hij er als leenman zoveel moeite mee heeft gehad (Arch. Huis van Zessen, Alkmaar, inv. no. 397).
In de winter van 1540 op 1541 was zij gedurende een half jaar zwaar ziek: Mr. Amelis, doctoir in medicijnen, kreeg er honorarium voor, terwijl de vrouw van haar zoon Dirk een nieuw kleed voor haar maakte, daar haar reisgoed gedurende haar ziekte, toen zij het altijd aan had, versleten was (Arch. Huis van Zessen, Alkmaar, inv. no. 397).
Door een vonnis van het Hof van Holland van 4 April 1552, gewezen in verband met een actie van nieuwe regenten van Alkmaar tegen de oude gevoerd terzake van beweerde vorderingen wegens ongeliquideerde vorderingen op vroegere thesauriers en burgemeesters, verplicht, moest zij op 2 Juni 1552 haar huis en inboedel voor f 8000.- verpanden. Haar twaalf kinderen approbeerden dit 25 September 1552 (Biografisch Woordenboek, deel II, kol. 1423).
Zij stichtte met haar broeders Jan en Cornelis het nog bestaande hofje "Van Egmond van de Nijenburg-Van Teijlingen" te Alkmaar. Boven de rekening over het jaar 1574 van dit hofje (welke zich in het archief van de stichting, dat op "Nijenburg" te Heiloo berust, bevindt) staat: "Rekenijnge Diericx van Teijlingen rentmeester van zijn ontfanck ende uitgeven bij hem gehadt vanden landen ende renten bij Jan Janssen, in ziin leven bailliu vander Nyenburch, meester Cornelis vander Nijenburch, in zijn leven raidt ordinaris vanden hoeve van Hollandt, gebroders, ende Joost Jansdochter heurlieder gesuster, weduwe wijlen Augustijns van Teijlingen, in zijn leven rentmeester van Egmondt, alsulcx onder hen drieen gelegateert ende besproecken tot behouff vande naeste verarmde vrynden en maegen van heurlieder bloede indertijt, die dat meest van doene sullen hebben; Ende mede tot reparatie ende onderhout vande acht camers, staende over tmijddelbaghijnhoff, dair eenijge vande verarmde vrunden ende andere vreemde armen heur wooninge alleenlicken inne hebben, ende anders nijet, ten waere henlieden vande zelve naeste vrunden ijet gegundt werde. . . . ." (de weduwe van Pieter van Teijlingen-Posch met haar kinderen profiteerden oa. van deze instelling).
Zij werd begraven in de Grote Kerk te Alkmaar, tussen 19 Juni en Kerstmis 1554.

Bijlage 1.

Upten dach van huijden als den XXIXen dach in Meij int jaer ons heren Duysent vijff hondert ende drie. Soe sijn vergadert geweest ter eeren Gods ende alle godsheijligen Augustin van Teylingen met zyne vrunden ende maegen an die een zijde ende Joost Jansdochter mit haer vader moeder ende andere vrunden en maegen ter andere. En hebben geaccordeert ende geslooten gehadt een zeker huwelijck tuysschen den voirsz Augustin ende Joost Jans dochter voirsz, in deser voirwaerdén ende manieren hier naer verclaert, in den eersten dat de voirsz. Augustin in brengen sal te huwelijck met zijn voirsz huysvrauwe een stucke lants bij hem onlancx gecoft van eenen genoomt Gerijt Zijgrops Rommerszoon geheeten. Die Ven tooste groot achtalve geersz of daeromtrent geldende sestien Rinsgulden tstuck tot XX stuvers tsiaers. ende is tselve lant gelegen tot Waermenhuysen daer lendens of zijn Jan Michielsz ande noortzijde Jan Heynes ande Westzijde ende Scelte.
Jansz ande Zuytsijde, Item soe sal noch de voirsz Augustin inbrengen eenen brieff sprekende van vier Rinsgulden tsiaers ter losse den pennync sesttien bij hem gecoft van Jan Sijmens van Waermenhuysen, ende daer van hij versekert is up een stuck lants die de voorsz Jan Sijmensz liggende heeft in den banne van Warmenhuysen vorsz geheeten Maurijs ven groot wesende omtrent ses geersen jaerlijcx vergeldende XIIII Rinsgulden daer lendens off zijn Gerijt Odis ande oistzijde ende Claes Sijmensz ande westzijde, noch sal de voorsz Augustin inbrengen zeven ende viertich Rinsgulden zeven muds ende een oirt tstuck tot XX sts. achterstals die hem tgemeen lant van Hollant sculdich is, van wegen Jan Henrycxz van Haerlem, daer hij transport of heeft, om deselve somme te ontfangen in achtien toecommende jaren uut tquartier van Vrieslant bij gelijcke porcie alle jare lII 4 sts. ende een doeit. Item soe sal de voorsz Augustin noch inbrengen die costerie van Mazelant in Delflant die mijnen Here de stadhouder hem onlancx gegeven heeft, geldende jaerlijcx omtrent vier en twintich der selver Rinsgulden. Noch zoe sal hij inbringen die costerie van Oudkerspel bij den Grave van Egmont hem gegeven, geldende XXX stuvers tsiaers. Item zal de voorsz Jan Gerijts hier tegens geven mit Joost zijn dochter vorsz, te huwelijck die somme van seshondert Rinsgulden tstuck tot XX stuvers munte van deser ordonnantie vanden prince, ende die gehouden wesen te betalen een gerechte derdendeel gereet, dat ander derdendeel up lichtmisse eerstcomende, ende dat leste derdendeel up St. Jacobsdach daeran volgende telcke in munte als boven. Item zoe en sal de vorsz Joost Jansdochter niet incommen om eenige erffenisse van haer ouders te ontfangen, dan ter lester doot van vader ende moeder. Item indien Joost Jansdochter oflivich wort zonder blivende blijckende geboorte achter te laeten zoo is bevoirwort dat een ijgelijck uit zijne goeden af sal staen, welverstaende gewijn ende verlijes halff ende halff, en indien zij beide kint of kinderen achterlieten, en die na doot van eenich van hem beiden storven, zoe sal die erffenisse gaen na scependomsrecht van Zuijthollant. Item zoe is voert bevoorwort indien Augustin oflivich wort voirde voirsz Joost zijn huysvrouwe zonder blijvende blijckende geboorte bij haer gewonen achter te laeten, dat indien gevalle de voirsz Joost hebben ende voer uut nemen sal uuter gecofte goeden die de voorsz Augustin achterlaeten sal die somme van tweehondert der voirsz Rinsguldens. Item cleynodien cleederen elcx tot haer live behoerende, zullen nemen die gerechte erfgenamen. Item is voert versprocken ende beuorwaert, dat de voirsz Jan Gerijtsz vader vande vorsz Joost, sal moegen disponeren ende geuen zijn huys ende huysraet dat hij nu t'Alcmaer heeft en mitter doot ruymen zal, een van zijne kinderen wie dat hem believen sal, zonder dat den geene die hijt geeft of geven sal, dat gehouden sal wesen weder in deelinge te brengen, daer silver noch gout inne bekent en sal wesen, alle dinck sonder arch ofte lyste, ende in kennisse der waerheit, zoe hebben de vorsz Jan Gerrytsz ende Augustin elcx hueren handteijckeninge hier onder gestelt ten dage vorsz. Ende omme der meerder sekerheits wille, zoe hebben de voirsz Jan Gerijts ende Augustin gebeden die eersamen Willem van Riedwijck ende Gerijt Pietersz mannen der Graefflijcheijt van Hollant dese contracten ende huwelijcxe voirwaerden die twee zijn van worde te worde sprekende daer van zij elcx een tot hem genomen hebben, over hemluijden te willen besegelen, twelck Willem van Riedwijc ende Gerijt Pietersz mannen der Graeflijcheit van Hollant voirsz gerne gedaen en onse segelen elcx bysonderen hier onder an gehangen hebben upten dach ende int jaer als boven.

Jan Gerytsz                     A. Teijlingen.

Perkament; twee afhangende zegels in rode was. In dorso volgt een viertal kwijtingen, luidende als volgt:.
Ick Augustin van Teyhngen clerck vanden H. Claes Corff kenne ende lye ontfangen te hebben van Jan Gerytsz mijn zweer die somme van tweehondert ponden van XI grooten Vlaems tpont in betalingen vander mede gave die hij mijn geloeft heeft mit Joost mijn huysvrouw zijn dochter als voir dat gereet ende derdendeel verclaert int witte van desen dairaf in mij handen vernoucht ende wel betaelt orconde mijn handteycken hieronder gestelt up den XIXen dach van Junio anno XVe ende drie.
A. Teijlingen.

Noch kenne ic Augustin van Teyhngen ontfangen te hebben van de voirsz Jan Gerytsz mijn zweer die somme van tweehondert pont van XI groten Vlaems elck pont, in betalingen vander vorsz medegave voir dat tweeste derdendeel mij gevallen up Lichtmisse lest verleden dair of ic mij houde voldaen ende wel betaelt orconde mijn handteyck hier onder gestelt up den Ven dach van Mey anno XVende vier.
A. Teijlingen.

Noch kenne ick Augustin van Teylingen ontfangen te hebben vande voirsz Jan Gerytsz myn zweer die somme van twee hondert pont van XL grooten Vlaems elc pont in betalingen van de vorsz medegave voer dat derde ende leste derden deel mij gevallen up Jacobj lestleden van welck geheel medegave ic mij houde voldaen ende wel betaelt den lesten pennync mitten eersten. Orconde mijn handteijcken hieronder gestelt up den VIen dach van December anno XVe ende vier.
A. Teijlingen.

Na den overlijden van mijn yader Jan Gerytsz saliger memorie zoe bekenne ic Augustin ontfangen te hebben van den sterfhuyse vorsz seshondert Rinsgulden te weten an een pachtbrieff up Jacob de Jonge van XXV gulden tsiaers maickende thoftgelt vierhondert Rinsgulden ende an twee koegangh over de Geest mit Pieter Claesz gemeen elcke koeganck hondert Rinsgulden maict tweehondert Rinsgulden, zoe dat ic nu in als ontfangen hebbe twaelfhondert Rinsgulden gelyc Willem Jansz myn broeder doet orconden mijn handteijckening XXV in Aprille Anno XV Drie ende twintich.
A. Teylingen.

tr. op 26 mei 1503
met

Jonker mr. Augustijn van Teylingen, zn. van Floris van Teylingen (schilder) en Jacoba LeFeure, geb. Le Quesnoy [Frankrijk] in 1475, rentmeester van Egmond 1530, ovl. Alkmaar op 25 mei 1533.

 


Jonker mr. Augustijn van Teylingen.
Augustijn werd door zijn vader naar zijn oom Lucas van Teijlingen, deurwaarder te Den Haag, gezonden, die voor plaatsing zorgde op het kantoor van Claas Corff, rentmeester van Noord-Holland. Vermeld als klerk van Claas Corff op 9 maart 1501 en 24 augustus 1502, leenman van Egmond 1502 en leenman van de grafelijkheid van Holland 1509, 1530, eigenaar van de kosterijen te Maasland en te Oudkarspel, hem resp. geschonken door de Stadhouder en de .
Graaf van Egmond. In 1504 wordt hij rentmeester van Egmond als opvolger van Claes Corff. In 1505 treedt hij op als substituut van de rentmeester van West-Friesland, in de jaren 1514-1522 was hij rentmeesterparticulier van West-Friesland ten behoeve van Willem Goudt, rentmeester Generaal van Noord-Holland. .
Ook beheerde hij de nagelaten goederen van Claes Corf voor diens erfgenamen. Vervolgens komen wij hem tegen als thesaurier van Alkmaar 1508, 1518-1520, 1522 1525, 1527, 1530, 1532 en 1533, gecommitteerde ter dagvaart naar Leiden 1508, burgemeester van Alkmaar 1509, 1531, vroedschap 1518-1530, pensionaris 1516, kerkmeester 1514-1516, 1518, 1530, 1532 en 1533. Zijn wapen en dat van zijn vrouw werd in 1524 op het kleine orgel in de Grote Klerk te Alkmaar aangebracht. Hij overleed Alkmaar 25 mei 1533, zoon van Floris van Teylingen en Jacoba de Febure.
Hij huwde (huwelijkse voorwaarden 29 mei 1503) met Joosgen Jansdr. van Egmond, geb. Alkmaar 2 december 1484, stichtte met haar broers Jan en Cornelis het nog bestaande hofje "Van Egmond van de Nijenburg - Van Teijlingen" te Alkmaar, dochter van Johan Gerritsz. van Egmond van Nijeburg, baljuw en kastelein van Nieuwburg , en Judith Heerman van Oegstgeest.

Uit dit huwelijk 20 kinderen, waaronder:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Augustijn~1529 Koog †1589  6016 


Brechtje Harckensdr Hercules
Brechtje Harckensdr Hercules, begr. Koog op 13 apr 1576.

tr.
met

Jonker Augustijn van Teylingen, zn. van Jonker mr. Augustijn van Teylingen (rentmeester van Egmond 1530) en Joosgen Jansdr van Egmond van de Nijenburg, ged. Koog op 4 mei 1529, borgemeester van Alkmaar, ovl. op 23 nov 1589, tr. (2) met Claesje Ariaensdr. Uit dit huwelijk 9 kinderen.

Uit dit huwelijk 7 kinderen, waaronder:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Marijcke~1570 Alkmaar †1652 Leiden 82


Jan II Gerritsz 'de jonge' van Egmond van Nijenburch
Jan II Gerritsz 'de jonge' van Egmond van Nijenburch, geb. Ouddorp, Baljuw van de Nieuwburg.

Jan II Gerritsz 'de jonge' van Egmond van Nijenburch.
hij trouwde met Judith (Joost)t Jacobsdr Heereman van Oegstgeest, ook bekend als Josina Jacobsdr Heereman van Oegstgeest, getrouwd 1483, (dochter van Jacob Heerman en Eva Jan Mourijnsdr) ovl. voor feb 1507 in Alkmaar, begraven in de Grote Kerk te Alkmaar. Jan overleed 25 Mrt 1523 in Alkmaar.
Baljuw van de Nieuwburg (Nyenburg); hij pachtte het, met verlengingen van om de drie of vier jaar, van de Graaf van Egmond; van 1495-1516 schout en meermalen burgemeester van Alkmaar. Hij had zeventien kinderen.
En behalve deze functie pachtte Jan Gerritsz. eveneens, maar dan doorgaans van jaar op jaar, het kasteleinschap op het kasteel Nieuwburg en bovendien nog het daaraan verknochte rentmeesterschap.
Hij was ook leenman van Egmond: hij werd reeds op 24 Maart 1493 door Johan Graaf van Egmond beleend met de weide het Strypp in de ban van Valkoog (een onversterfelijk erfleen, te verheergewaden met 10 schellingen "goet gelts"), maar bij dit alles bleef het voor hem nog niet, want er was meer, dat hem te beurt viel: het dijkgraafschap van Geesfmerambachf wist hij in pacht te krijgen en wel van de Rentmeester-generaal van Kennemerland en Vriesland (een kwitantie wegens de pacht deswege d.d. 12 Aug. 1509 door de Rentmeester Willem van Crompvliet afgegeven ad 45 pond?, alsmede tenslotte nog een aanzienlijke partij van vroonlanden, die zoals men weet, vooral in het Geestmerambacht gelegen waren en die bijzonder laag in de pacht stonden.
Voorts bestond er nog een tweede vicarie van deze familie. Deze was door Jan Gerritsz. en zijn vrouw Joost Hereman in een afzonderlijke door hen in de Alkmaarse Grote Kerk gestichte kapel gefundeerd op het daarin geplaatste altaar van S. Andries. Deze instelling dateerde van 1520; elke dag moest daar de mis worden gelezen.
Van de versiering dezer kapel bevindt zich thans nog aan het gewelf een aantal schildjes, voorzien van een gedeeld wapen:.
Egmond (waarin de lijn der bastaardij overgeschilderd is!): b. een kruis, in 1 vergezeld van een meermin, die in de opgeheven rechterhand een spiegel houdt: hartschild met schildzoom en beladen met een kruis: derhalve een alliantiewapen voor de echtelieden Jan Gerritsz. en Joost Hereman.

Kastelein en baljuw (1480-1484) van het grafelijk kasteel Nieuwburg bij Oudorp in de directe nabijheid van Alkmaar; voorts schout (1486) en burgemeester van Alkmaar. Uit het 1e huwelijk zijn 17 kinderen geboren, allen op de Nijenburg of Nieuwburg geboren.
Johan Gerardsz zelf, die in de stukken kortweg en gewoner "Jan Gerritsz" heet, maakte op 29 okt. 1483 huwelijkse voorwaarden. In deze acte, die in de collectieve archivalia-van der Feen de Lille aanwezig is, staan weinig bijzonderheden. Het voornaamste daaruit is wel, dat Jan Gerritsz trouwen zal met Joost Jacobsdr en dat als moeder van de bruid daarbij compareerde de ons tot dusver volstrekt onbekende "Yefgen Jan Mourijn docher".
Kolonel de Man heeft in de Ned. Leeuw LXI, 1943, kol. 155 reeds ondubbelzinnig aangetoond, dat de vrouw van Jan Gerritsz ten rechte is geweest "Jooste Heereman Jacob Heereman Dirc Reijnierszoens zoen dochter" met wie Jan voor mrt. 1485 in het huwelijk getreden moet zijn, alsmede dat dit huwelijk door de dood van de vrouw ontbonden werd voor febr. 1507, het tijdstip, waarop de oudste zoon uit deze echt Jan (Jansz) wegens een van moederszijde geërfd Hollands leen de investituur verwierf.
Het meergemelde dossier van der Feen de Lille leert ons over deze personen echter nog meer. Daaronder bevindt zich allereerst nl. een perkamenten charter van 20 febr. 1497 (met twee zegels in groene was, de eerste zwaar geschonden, het tweede verloren), gepasseerd voor schepenen van Leiden, Pieter de Grebber en Jacob Sijmonsz, waarin compareerden Barbara Pieter Heeremans, weduwe, wonende aldaar in de Nuwestraat, als boedelhoudster, ter eenre en Jan Gerritsz, als echtgenoot van Joest Jacop Heereman dochter en Baertout Gerritsz, als "man en voogd" over Fije Jacop Heeremansdochter, als erfgenaam van Pieter Hereman zaliger, aan de andere zijde, welke bij die gelegenheid door tussenspreken van Clais Jan Claisz, Pieter Heijnrick Reijniersz, Willem van Dam, Florijs van Bossch, Gerijt Aerntsz Brouwer, Donel Pietersz en Gerijt Claesz Egmont een regeling over die nalatenschap tot stand brachten.
Jan Gerritsz is inderdaad baljuw van de Nieuwburg geweest, al had zijn vader daarover niets te zeggen. Hij bezat dit ambt echter volstrekt niet suo jure, maar hij pachtte het, met velengingen van om de drie of vier jaar, van de Graaf van Egmond. En behalve deze functie pachtte Jan Gerritsz eveneens, maar dan doorgaans van jaar op jaar, het kasteleinschap op het kasteel Nieuwburg en bovendien nog het daaraan verknochte rentmeesterschap. Ook over deze ambten had zijn vader niet de minste zeggenschap.
Tal van kwitanties voor de richtige betaling van de deswege verschuldigde pachtsommen zijn in het meergenoemde dossier aanwezig. Sedert 1505, om een voorbeeld te noemen, beliep de pachtsom in totaal voor de gezamenlijke bediening een vijfhonderd ponden. Dat bewijst wel, dat de ambten geen sinecures waren, terwijl uit het feit, dat Jan Gerritsz de functies zo langdurig bediend heeft, slechts te concluderen valt, dat hij beslist voldaan heeft (toen zijn zoon Jan Jansz de drie ambten na zijn dood kon pachten betaalde deze doorgaans 550 pond "en daer toe een vat butters van twaelff der selver ponden" ).
Begrijpelijkerwijs was hij ook leenman van Egmond: hij werd reeds op 24 mrt 1493 door Johan Graaf van Egmond beleend met de weide het Strypp in de ban van Valkoog (een onversterfelijk erfleen, te verheergewaden met 10 schellingen "goet gelts"; vgl. ook Alg. Rijksarch. Leenkamer Holland 268, litt. E), maar bij dit alles bleef het voor hem nog niet, want er was meer, dat hem te beurt viel: het dijkgraafschap van Geestmerambacht wist hij in pacht te krijgen en wel van de Rentmeester-generaal van Kennemerland en Vriesland (een kwitantie wegens de pacht deswege dd. 12 aug. 1509 door de Rentmeester Willem van Crompvliet afgegeven ad 45 pond in het bekende dossier aanwezig), alsmede tenslotte nog een aanzienlijke partij vroonlanden, die zoals men weet, vooral in het Geestmerambacht gelegen waren en die bijzonder laag in de pacht stonden.

Voorts bestond er nog een tweede vicarie. Deze was door Jan Gerritsz. en zijn vrouw Joost Hereman in een afzonderlijke door hen in de Alkmaarse Grote Kerk gestichte kapel gefundeerd op het daarin geplaatste altaar van S. Andries. Deze instelling dateerde van 1520; elke dag moest daar de mis worden gelezen.
Van de versiering dezer kapel bevindt zich thans nog aan het gewelf een aantal schildjes, voorzien van een gedeeld wapen:.
Egmond (waarin de lijn der bastaardij overgeschilderd is!): b. een kruis, in 1 vergezeld van een meermin, die in de opgeheven rechterhand een spiegel houdt: hartschild met schildzoom en beladen met een kruis: derhalve een alliantiewapen voor de echtelieden Jan Gerritsz. en Joost Herema.

Hij pachtte het, met verlengingen van om de drie of vier jaar, van de Graaf van Egmond; van 1495-1516 schout en meermalen burgemeester van Alkmaar. Hij had zeventien kinderen.
En behalve deze functie pachtte Jan Gerritsz. eveneens, maar dan doorgaans van jaar op jaar, het kasteleinschap op het kasteel Nieuwburg en bovendien nog het daaraan verknochte rentmeesterschap. Tal van kwitanties voor de richtige betaling van de deswege verschuldigde pachtsommen zijn in het dossier van der Feen de Lille aanwezig. Sedert 1505, om een voorbeeld te noemen, beliep de pachtsom in totaal voor de gezamenlijke bedieningen een vijfhonderd ponden. Dat bewijst wel, dat de ambten geen sinecure's waren, terwijl uit het feit, dat Jan Gerritsz. de functies zo langdurig bediend heeft, slechts te concluderen valt, dat hij beslist voldaan heeft.
Hij was ook leenman van Egmond: hij werd reeds op 24 Maart 1493 door Johan Graaf van Egmond beleend met de weide het Strypp in de ban van Valkoog (een onversterfelijk erfleen, te verheergewaden met 10 schellingen "goet gelts"), maar bij dit alles bleef het voor hem nog niet, want er was meer, dat hem te beurt viel: het dijkgraafschap van Geestmerambachf wist hij in pacht te krijgen en wel van de Rentmeester-generaal van Kennemerland en Vriesland (een kwitantie wegens de pacht deswege d.d. 12 Aug. 1509 door de Rentmeester Willem van Crompvliet afgegeven ad 45 pond?, alsmede tenslotte nog een aanzienlijke partij van vroonlanden, die zoals men weet, vooral in het Geestmerambacht gelegen waren en die bijzonder laag in de pacht stonden.
Voorts bestond er nog een tweede vicarie van deze familie. Deze was door Jan Gerritsz. en zijn vrouw Joost Hereman in een afzonderlijke door hen in de Alkmaarse Grote Kerk gestichte kapel gefundeerd op het daarin geplaatste altaar van S. Andries. Deze instelling dateerde van 1520; elke dag moest daar de mis worden gelezen.
Van de versiering dezer kapel bevindt zich thans nog aan het gewelf een aantal schildjes, voorzien van een gedeeld wapen: Egmond (waarin de lijn der bastaardij overgeschilderd is): b. een kruis, in 1 vergezeld van een meermin, die in de opgeheven rechterhand een spiegel houdt: hartschild met schildzoom en beladen met een kruis: derhalve een alliantiewapen voor de echtelieden Jan Gerritsz. en Joost Hereman.
Zie: J. Belonje, Afkomst, passim; J. Belonje, Twee Nyenburgen p.28 e.v.; J.P. de Man, Judith Heerman van Oegstgeest, in: De Nederlandsche Leeuw 61e jrg (1943) k.155- 158; Stadsarchief Alkmaar inv. 123-125.
In het dossier van der Feen de Lille leert ons over bevindt zich een perkamenten charter van 20 Februari 1497, gepasseerd.
voor schepenen van Leiden, Pieter de Grebber en Jacob Sijmonsz, waarin compareerden Barbara Pieter Heeremans, weduwe, wonende aldaar in de Nuwestraat, als boedelhoudster, ter eenre en Jan Gerritsz, als echtgenoot van Joest Jacop Hereman dochter en Baertout Gerritsz, als 'man en voogd' over Fije Jacob Heremansdochter, als erfgenamen van Pieter Hereman zaliger, aan de andere zijde, welke bij die gelegenheid door tussenspreken van Clais Jan Claisz, Pieter Heijnrick Reijnersz, Willem van Dam, Florijs van Bossch, Gerijt Aerntsz. Brouwer, Donel Pietersz. en Gerijt Claesz. Egmont een regeling over die nalatenschap tot stand brachten.

otr. op 29 okt 1483, tr.
met

Judith (Joost) Jacobsdr Heereman van Oegstgeest, dr. van mr. Jacob Gijsbrechtsz Heerman van Oegstgeest (schepen/vroedschap Dordrecht) en Adriana Willems van Drenckwaert, ovl. voor feb 1507.

Uit dit huwelijk 15 kinderen, waaronder:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Joosgen*1484 Alkmaar †1556 Alkmaar 7120 
Anna  1564 Amsterdam (Nieuwe Kerk)  



Bronnen:
1.Afgeschermd, Periodiek, Kon. Ned. Gen. voor Geslacht- en Wapenkunde, ‘s-Gravenhage, vanaf 1883

Catharina Magdalena Hanrath
Cato (Catharina Magdalena) Hanrath, geb. Amsterdam op 13 jun 1883.

otr. Amsterdam op 27 aug 1912, tr. Amsterdam op 12 sep 1912
met

Ulco Proost, zn. van Ulco Arie Cornelis Proost (Koopman) en Henrietta Carolina Maria Gebhard, geb. Amsterdam in 1886, ovl. op 21 jul 1966, tr. (1) Amsterdam op 21 jan 1925 met Sara Jacomina van der Hage, geb. Ellewoutsdijk op 13 aug 1883. Uit dit huwelijk geen kinderen.

Uit dit huwelijk geen kinderen

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen


Claesje Ariaensdr
Claesje Ariaensdr, begr. Koog op 25 jun 1552.

tr.
met

Jonker Augustijn van Teylingen, zn. van Jonker mr. Augustijn van Teylingen (rentmeester van Egmond 1530) en Joosgen Jansdr van Egmond van de Nijenburg, ged. Koog op 4 mei 1529, borgemeester van Alkmaar, ovl. op 23 nov 1589.

Uit dit huwelijk 9 kinderen.


Floris van Teylingen
Floris van Teylingen, geb. Le Quesnoy [Frankrijk] in 1436, schilder, ovl. in 1507.

tr.
met

Jacoba LeFeure (le Fébure), dr. van Henry LeFeure (secretaris Philips de Goede), geb. Le Quesnoy [Frankrijk] circa 1453.

Uit dit huwelijk 3 kinderen, waaronder:


 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Augustijn*1475 Le Quesnoy [Frankrijk] †1533 Alkmaar 5720 


Jacoba LeFeure
Jacoba LeFeure (le Fébure), geb. Le Quesnoy [Frankrijk] circa 1453.

  • Vader:
    Henry LeFeure, geb. circa 1410, secretaris Philips de Goede, ovl. in 1465.

tr.
met

Floris van Teylingen, zn. van Dirk (Holland) Teylinc en Margeretha Jan Gastin le Mire van Lalaing, geb. Le Quesnoy [Frankrijk] in 1436, schilder, ovl. in 1507.

Uit dit huwelijk 3 kinderen, waaronder:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Augustijn*1475 Le Quesnoy [Frankrijk] †1533 Alkmaar 5720 


Henry LeFeure
Henry LeFeure, geb. circa 1410, secretaris Philips de Goede, ovl. in 1465.

Henry LeFeure.
Leenman van Henegouwen. Secretaris van Philips de Gotede in 1441, 1451 en 1458,/'59 (Chambre des comptes de Lille, B 1974, nr. 58422; B 9689, nr. 152364; B 2029, nrs. 62154, 62155; B 2031; nrs. 62181, 62232, 62262, 62264), clerc de l'office du prévôte du Quesnoy van 1444 tot 1464 (idem, B 11439, nrs. 152553, dd. 6 mei 1444 en 152557, dd. 4 juni 1445; B 11369 (jaar 1451) t/m 11382 (1463/'64) (rekeningen van de prévôté du Quesnoy, afrekening door Henry Lefeure wegens belastinggelden ontvangen van verkrijgers van burgerrecht); B 11383 (1 okt. 1464-30 sept. 1465), f. 9 (vóór het opmaken van deze rekening is hij overleden); zie ook B 17694, brief dd. 29 maart 1462) en hommme de fief du Hainaut in 1459 en 1461 (idem, B 2031, nr. 62267; B 2093, nrs. 66883, 66909).
In 1458 wordt aan hem betaald voor levering van 160 pond 'plastre' (idem, B 9114, fs. 87, 123v en B 10158, fs. 22, 49v)en in het cartularium van 1462 komt hij voor als erf- en huiseigenaar in Le Quesnoy aan de Grand Marché, de Rue Flamengerie en de Rue Valenciennoise (idem, B 8984 en 8985, fs. 14, 24, 27). Hij overlijdt in 1464,/'65 en laat een weduwe na, die in 1469/'70 nog vermeld wordt (idem, B 11384 (1465/'66), fs. 3, 4v; B 11385 (1466/'68), f. 1; B 11388 (1 okt. 146930 sept. 1470), f. 2 (la vesue Henry le Feure).


Hij krijgt een dochter:


 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Jacoba*1453 Le Quesnoy [Frankrijk]    


Dirk (Holland) Teylinc
Dirk (Holland) Teylinc (Thellincq), geb. Gent [België] in 1419, ovl. Le Quesnoy [Frankrijk] in 1468.

Dirk (Holland) Teylinc.
Schilder in Le Quesnoy (1441); aldaar gegoed in 1462.
Een onderzoek in het archief te Rijsel heeft wel de kern, maar niet de hoogdravende details van de traditie overgelaten. Deze zegt dat Dirck van Teylingen, de broer van Geerburg en de vader van Lucas, als hofmeester van Margaretha van Bourgondië, de weduwe van graaf Willem VI van Holland, hertog van Beieren, met haar naar Le Quesnoy uitweek en daar trouwde.

tr.
met

Margeretha Jan Gastin le Mire van Lalaing, dr. van Jean le Mire van Lalaing (Barbier-chirurgijn van hertog Willem van Beieren) en Andrieze van Gavere, geb. Le Quesnoy [Frankrijk] voor 9 sep 1416, ovl. in 1447.

Uit dit huwelijk 2 kinderen, waaronder:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Floris*1436 Le Quesnoy [Frankrijk] †1507  71


Margeretha Jan Gastin le Mire van Lalaing
Margeretha Jan Gastin le Mire van Lalaing, geb. Le Quesnoy [Frankrijk] voor 9 sep 1416, ovl. in 1447.

  • Vader:
    Jean le Mire van Lalaing, zn. van Gaston le Lalaing, geb. circa 1380, Barbier-chirurgijn van hertog Willem van Beieren, ovl. Le Quesnoy [Frankrijk] op 2 nov 1447, tr. (2) met Gielgy . Uit dit huwelijk geen kinderen, tr. (3) met Johanna Yervaze. Uit dit huwelijk geen kinderen, tr. (1) met

tr.
met

Dirk (Holland) Teylinc (Thellincq), zn. van Heynric (Holland) van Teylingen en NN Gijsbertsdr van Vliet van Mierlo, geb. Gent [België] in 1419, ovl. Le Quesnoy [Frankrijk] in 1468.

Dirk (Holland) Teylinc.
Schilder in Le Quesnoy (1441); aldaar gegoed in 1462.
Een onderzoek in het archief te Rijsel heeft wel de kern, maar niet de hoogdravende details van de traditie overgelaten. Deze zegt dat Dirck van Teylingen, de broer van Geerburg en de vader van Lucas, als hofmeester van Margaretha van Bourgondië, de weduwe van graaf Willem VI van Holland, hertog van Beieren, met haar naar Le Quesnoy uitweek en daar trouwde.

Uit dit huwelijk 2 kinderen, waaronder:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Floris*1436 Le Quesnoy [Frankrijk] †1507  71


Jean le Mire van Lalaing
Jean le Mire van Lalaing, geb. circa 1380, Barbier-chirurgijn van hertog Willem van Beieren, ovl. Le Quesnoy [Frankrijk] op 2 nov 1447.

Jean le Mire van Lalaing.
Er blijkt een Jean Gastin dit le mire (of: dit le barbieur) te hebben geleefd, die als erfeigenaar voorkomt in het cartularium van Le Quesnoy van 1408 (Archives départementales du nord, Chambre des comptes de Lille, B 8982 fol. 15v). Hij was barbier en blijkens zijn bijnaam tevens chirurgijn van hertog Willem van Beieren, die in 1417 overleed en hem kort tevoren wegens zijn diensten terzake een lijfrente schonk (idem als voren B 12178 t/m 12214 (comptes des mortes-mains du Hainaut, jaren 1415 t/m 1448; uitbetaling van lijfrente ad 24 ponden per jaar ten laste van de recette des mortes mains, di. een heffing op roerend goed van overledenen, aan maitre Jehan Gastin dit le barbieur, voor het eerst in het boekjaar 1425/16; de laatste maal geboekt in 1418, maar doorgehaald en in de marge: obiit). Op 9 sept. 1416 beleent Willem van Beieren als graaf van Holland en Zeeland meester Jan Gastin "onze barbier" met 32 gemeten vroonland in Zeeland "in't Oesterlant in Duvelant in Henrick Buffels achtendeel" voor de helft te versterven op zijn zoon Willem, die hij heeft bij zijn vrouw Gielgy, en voor de helft op zijn eventuele kinderen bij zijn huidige echtgenote Johanna Yervaze; bij vooroverlijden van Willem zonder kinderen geheel te versterven op zijn dochters Catharina en Margriet die hij heeft van zijn vroedere vrouw Andrieze. Drie dagen later tocht meester Jan Gastin zijn vrouw Johanna Yervaze aan de mindere helft van het leengoed ARA, Arch. Graven van Holland 230, cap. Zeeland fol. 32v en 33). Van 1418 tot 1445 ontving hij gage als "sergant du gard" in Le Quesnoy (idem als voren B 9090 t/m 9101 (comptes du domaine de le châtellenie du Quesnoy, jaren 1418 t/m 1445). Op 26 jan. 1439 koopt hij een huis in Jolimetz van de schepenen van Le Quesnoy.
Blijkbaar overleed hij op 2 november 1447 (De Wapenheraut 1904, blz. 415, noot 2). In het cartularium van 1462 wordt zijn weduwe vermeld met een erf in de Rue des Lombards (en een in de Rue des Bourloires? Ongetwijfeld hebben wij hier te  maken met de schoonvader van Thiery Thellincq.

tr. (1)
met

Andrieze van Gavere.

Uit dit huwelijk een dochter:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Margeretha*1416 Le Quesnoy [Frankrijk] †1447  30

tr. (2)
met

Gielgy .

tr. (3)
met

Johanna Yervaze.


Gaston le Lalaing
Gaston le Lalaing, geb. circa 1350.


Hij krijgt een zoon:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Jean*1380  †1447 Le Quesnoy [Frankrijk] 67


Andrieze van Gavere
Andrieze van Gavere.

tr.
met

Jean le Mire van Lalaing, zn. van Gaston le Lalaing, geb. circa 1380, Barbier-chirurgijn van hertog Willem van Beieren, ovl. Le Quesnoy [Frankrijk] op 2 nov 1447, tr. (2) met Gielgy . Uit dit huwelijk geen kinderen, tr. (3) met Johanna Yervaze. Uit dit huwelijk geen kinderen.

Jean le Mire van Lalaing.
Er blijkt een Jean Gastin dit le mire (of: dit le barbieur) te hebben geleefd, die als erfeigenaar voorkomt in het cartularium van Le Quesnoy van 1408 (Archives départementales du nord, Chambre des comptes de Lille, B 8982 fol. 15v). Hij was barbier en blijkens zijn bijnaam tevens chirurgijn van hertog Willem van Beieren, die in 1417 overleed en hem kort tevoren wegens zijn diensten terzake een lijfrente schonk (idem als voren B 12178 t/m 12214 (comptes des mortes-mains du Hainaut, jaren 1415 t/m 1448; uitbetaling van lijfrente ad 24 ponden per jaar ten laste van de recette des mortes mains, di. een heffing op roerend goed van overledenen, aan maitre Jehan Gastin dit le barbieur, voor het eerst in het boekjaar 1425/16; de laatste maal geboekt in 1418, maar doorgehaald en in de marge: obiit). Op 9 sept. 1416 beleent Willem van Beieren als graaf van Holland en Zeeland meester Jan Gastin "onze barbier" met 32 gemeten vroonland in Zeeland "in't Oesterlant in Duvelant in Henrick Buffels achtendeel" voor de helft te versterven op zijn zoon Willem, die hij heeft bij zijn vrouw Gielgy, en voor de helft op zijn eventuele kinderen bij zijn huidige echtgenote Johanna Yervaze; bij vooroverlijden van Willem zonder kinderen geheel te versterven op zijn dochters Catharina en Margriet die hij heeft van zijn vroedere vrouw Andrieze. Drie dagen later tocht meester Jan Gastin zijn vrouw Johanna Yervaze aan de mindere helft van het leengoed ARA, Arch. Graven van Holland 230, cap. Zeeland fol. 32v en 33). Van 1418 tot 1445 ontving hij gage als "sergant du gard" in Le Quesnoy (idem als voren B 9090 t/m 9101 (comptes du domaine de le châtellenie du Quesnoy, jaren 1418 t/m 1445). Op 26 jan. 1439 koopt hij een huis in Jolimetz van de schepenen van Le Quesnoy.
Blijkbaar overleed hij op 2 november 1447 (De Wapenheraut 1904, blz. 415, noot 2). In het cartularium van 1462 wordt zijn weduwe vermeld met een erf in de Rue des Lombards (en een in de Rue des Bourloires? Ongetwijfeld hebben wij hier te  maken met de schoonvader van Thiery Thellincq.

Uit dit huwelijk een dochter:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Margeretha*1416 Le Quesnoy [Frankrijk] †1447  30


Gielgy
Gielgy .

tr.
met

Jean le Mire van Lalaing, zn. van Gaston le Lalaing, geb. circa 1380, Barbier-chirurgijn van hertog Willem van Beieren, ovl. Le Quesnoy [Frankrijk] op 2 nov 1447, tr. (3) met Johanna Yervaze. Uit dit huwelijk geen kinderen.

Jean le Mire van Lalaing.
Er blijkt een Jean Gastin dit le mire (of: dit le barbieur) te hebben geleefd, die als erfeigenaar voorkomt in het cartularium van Le Quesnoy van 1408 (Archives départementales du nord, Chambre des comptes de Lille, B 8982 fol. 15v). Hij was barbier en blijkens zijn bijnaam tevens chirurgijn van hertog Willem van Beieren, die in 1417 overleed en hem kort tevoren wegens zijn diensten terzake een lijfrente schonk (idem als voren B 12178 t/m 12214 (comptes des mortes-mains du Hainaut, jaren 1415 t/m 1448; uitbetaling van lijfrente ad 24 ponden per jaar ten laste van de recette des mortes mains, di. een heffing op roerend goed van overledenen, aan maitre Jehan Gastin dit le barbieur, voor het eerst in het boekjaar 1425/16; de laatste maal geboekt in 1418, maar doorgehaald en in de marge: obiit). Op 9 sept. 1416 beleent Willem van Beieren als graaf van Holland en Zeeland meester Jan Gastin "onze barbier" met 32 gemeten vroonland in Zeeland "in't Oesterlant in Duvelant in Henrick Buffels achtendeel" voor de helft te versterven op zijn zoon Willem, die hij heeft bij zijn vrouw Gielgy, en voor de helft op zijn eventuele kinderen bij zijn huidige echtgenote Johanna Yervaze; bij vooroverlijden van Willem zonder kinderen geheel te versterven op zijn dochters Catharina en Margriet die hij heeft van zijn vroedere vrouw Andrieze. Drie dagen later tocht meester Jan Gastin zijn vrouw Johanna Yervaze aan de mindere helft van het leengoed ARA, Arch. Graven van Holland 230, cap. Zeeland fol. 32v en 33). Van 1418 tot 1445 ontving hij gage als "sergant du gard" in Le Quesnoy (idem als voren B 9090 t/m 9101 (comptes du domaine de le châtellenie du Quesnoy, jaren 1418 t/m 1445). Op 26 jan. 1439 koopt hij een huis in Jolimetz van de schepenen van Le Quesnoy.
Blijkbaar overleed hij op 2 november 1447 (De Wapenheraut 1904, blz. 415, noot 2). In het cartularium van 1462 wordt zijn weduwe vermeld met een erf in de Rue des Lombards (en een in de Rue des Bourloires? Ongetwijfeld hebben wij hier te  maken met de schoonvader van Thiery Thellincq.