tr. Delft op 7 jun 1586
met
Uit dit huwelijk een zoon:
naam | geb. | plaats | ovl. | plaats | oud | relatie | kinderen | |
1 | Jan | *1590 | Delft | 1652 | Delft (Nieuwe Kerk) | 62 | 2 | 3 |
tr. Delft op 7 jun 1586
met
Cornelis Michielsz Cuyper (Steur, Brontgeest), zn. van Michiel Jansz alias Brontgeest Cuyper alias Steur (kuiper in De Steur te Delft) en Lijsbeth Hendrix, geb. in 1565, kuiper, ovl. Delft op 17 sep 1644, begr. Delft (Nieuwe Kerk).
Cornelis Michielsz Cuyper.
Patroon van vier vicarieën gesticht namens Mr. Matthijs, de Delftse kuiper Cornelis Michielsz (Cuyper, alias Steur, alias Brontgeest) de eerste voorvader van wie iets meer bekend is dan de naam. Hij is zeer waarschijnlijk dezelfde als 'Cornelis Michielsz Cuyper' die op 7 juni 1586 in Delft ondertrouwde met Ariaentge Ariens. Hoewel van zijn (of hun) kinderen geen dopen gevonden zijn, wordt deze veronderstelling gesteund door de naamgeving van enige van zijn kleindochters, en zijn aanwezigheid als eerste getuige bij hun doop. De historie van zijn voor- en nageslacht is ten nauwste verbonden met het patronaat van een aantal vicarieën, gesticht uit de nalatenschap van Mr. Matthijs Jansz van Delft. Dankzij een tweetal vonnissen van het Hof van Holland in civiele procedures kennen we ook de namen en gezinssamenstellingen van Cornelis' vader en grootvader (behalve hun echtgenoten, die niet worden genoemd), en bovendien de naam van zijn overgrootmoeder van vaderszijde, die het patronaat aan haar zoon doorgaf. Als bonus geven deze vonnissen ons bovendien nog de beide aliassen Steur en Brontgeest. Het alias Steur verwijst naar het huis De Steur in Delft, waar Michiel Jansz Cuyper, de vader van Cornelis Michielsz, het kuipersvak uitoefende. Cornelis Michielsz heeft de laatste periode van zijn leven bij zijn zoon Jan Cornelisz van Brontgeest en diens vrouw ingewoond, en blijkt ook op diens zak te hebben geteerd. Behalve enig lijf- en beddegoed liet hij voornamelijk schulden na. Hij bleek een 'innemend' mens te zijn geweest: zijn drankschulden, bij 3 kroegen in Delft, beliepen f. 117,-. Aangezien een kan bier anderhalf tot 2 stuivers kostte, betekent dat, dat hij met zijn betalingen veel meer dan 1000 kannen bier achter was. Eén van de schuldeisers (niet eens de grootste), Meijnsgen Pietersdr, de waardin van De Turck, had zelfs zijn bed en beddegoed in onderpand genomen. Ook had hij schulden aan houtleveranciers, aan zijn zoon (wegens levensonderhoud en voorschotten) en aan een advocaat en moest hij een fors bedrag aan ten onrechte geïnde pachten terugbetalen. Aan de creditzijde liet hij zijn zoon enige rentebrieven na.
Uit dit huwelijk een zoon:
naam | geb. | plaats | ovl. | plaats | oud | relatie | kinderen | |
1 | Jan | *1590 | Delft | 1652 | Delft (Nieuwe Kerk) | 62 | 2 | 3 |
tr.
met
Lijsbeth Hendrix, begr. Delft (Nieuwe Kerk) op 28 apr 1598.
Uit dit huwelijk 5 kinderen, waaronder:
naam | geb. | plaats | ovl. | plaats | oud | relatie | kinderen | |
1 | Cornelis | *1565 | †1644 | Delft | 79 | 1 | 1 |
tr.
met
Michiel Jansz alias Brontgeest Cuyper alias Steur, zn. van Jan Michielsz Cuyper (kuiper op de Mollaan te Delft) en Geertge Foppen, geb. in 1540, kuiper in De Steur te Delft, ovl. voor 4 apr 1603.
Michiel Jansz alias Brontgeest Cuyper alias Steur.
Patroon van een aantal vicarieën gesticht namens Mr. Matthijs Jansz van delft.
Jan Michielsz Cuyper, was via zijn moeder Geertruyd Jansdr een oomzegger van Jan Jansz Mager, die tot zijn dood de boerderij Bronsgeest in de heerlijkheid Offem bij Noordwijk bezat. Jan Michielsz erfde van zijn oom het collatierecht van (een aantal van) de vicarieën van Mr. Matthijs Jansz van Delft. Zijn kleinzoon Cornelis Michielsz Cuyper was de eerste die (vrij willekeurig) de beide aliassen Brontgeest en Steur gebruikte, de eerste waarschijnlijk als 'herinnering' aan het erfgoed (dat inmiddels niet meer in familiebezit was), de tweede verwijst naar het huis in Delft, waar zijn grootvader het kuipersbedrijf uitoefende.
In de late Middeleeuwen bepaalden vermogende gelovigen soms, dat een deel van hun nalatenschap, veelal land of anderonroerend goed, moest worden ondergebracht in een private stichting of vicarie. Het vruchtgebruik van zo'n vicarie werddan gevestigd op een altaar in een kerk met de bedoeling daarvan diensten van de clerus te bekostigen, met name het opgezette tijden lezen van missen aan dat altaar voor het zieleheil van de stichter of diens naaste (overleden) verwanten.Bovendien verschafte de vicarie zo in zekere mate de middelen voor het levensonderhoud van de met die diensten belastegeestelijke (de vicaris). De stichter wees meestal ook een patroon of collator aan, vaak een naaste verwant, die hetblote eigendom had van de vicariegoederen en het recht had de vicaris aan te wijzen, behoudens goedkeuring van debisschop. Mr. Matthijs Jansz van Delft, pastoor te Voorhout, overleed op 29 september 1477. Hij was kennelijk eentamelijk welgesteld man geweest. Op het einde van zijn leven stichtte hij persoonlijk een 'eeuwige' vicarie op hetSt.Anna-altaar in de Oude Kerk van Delft, en na zijn overlijden stichtten de executeurs van zijn testament uit zijnnalatenschap nog een aantal 'eeuwige' vicarieën. De testateur had bepaald, dat het patronaat in rechte en neergaandelijn diende toe te vallen aan de afstammelingen (m/v) van zijn vader, met dien verstande dat de oudere voor de jongereman ging (let op de formulering: er staat niet 'zoon'), en de naaste man voor de vrouw. Op te merken valt dat patronaaten vicariaat eindigden met de dood van de bekleder, en daardoor (meestal) niet synchroon liepen. Tot 1573 was deopvolging waarschijnlijk nooit aanleiding tot moeilijkheden: de patroon (m/v) had weliswaar het blote eigendom van devicarie, maar had daar in feite niets aan behalve de eer, want de goederen behorende tot de vicarie konden niet wordenverhandeld of gedeeld en leverden hem/haar niets op . In 1573 echter werd in Holland de rooms-katholieke eredienstverboden. Daarmee kwamen de aan de vicarie verbonden clericale rechten en verplichtingen te vervallen, en viel het rechtop het vergeven van het vruchtgebruik, d.w.z. de vicaris te benoemen, volledig toe aan degene die op dat momenttoevallig patroon was, en die daar natuurlijk altijd een naaste verwant voor uitkoos, meestal een eigen kind. Gezien deverervingsbepalingen gesteld door Mr. Matthijs, die overigens algemeen gebruikelijk waren voor vicarieën en die ook inde Reformatie geldig bleven, was hiermee een bron van problemen ontstaan. Wanneer immers de patroon geen formeel rechtop het patronaat hebbende nakomeling zou hebben (omdat hij of zij alleen maar dochters had terwijl een generatiegenootin een andere lijn een zoon had, of omdat hij of zij weliswaar een zoon had, maar een zoon in een andere lijn ouder wasen dus rechthebbende), zou het lucratief geworden vicariaat door zijn of haar overlijden uit de directe familie kunnenverdwijnen. Conflicten tussen pretendenten naar het patronaat lagen dus voor de hand. Al in 1605 trad Cornelis MichielszCuyper namens zijn zoon Hendrick Cornelisz in het strijdperk voor het Hof van Holland tegen Joris Dircx van Uytwijck,'hem mede seggende collateur (te wesen) van de voorschreve vicarie' (nl. die op het Erasmusaltaar in de Nieuwe Kerk vanDelft), die optrad namens zijn zoons Dirck en Joost Jorisz. Het Hof deed geen uitspraak, maar dwong partijen totarbitrage door Mr. Pieter Couwenburgh van Beloys, raadsheer in het Hof. Documenten omtrent de afloop ontbreken, maarkennelijk won Cornelis Michielsz zijn zaak: in 1634 had hij nog steeds het patronaat van de vicarie3. In dat jaar hadhij bovendien het patronaat over de vicarie op het St. Anna-altaar in de Oude Kerk verworven door het overlijden van deeerder genoemde Dirck Jorisz van Uytwijck, en prompt zijn zoon Jan Cornelisz Brontgeest als begunstigde (vicaris)aangewezen. Ook over deze vicarie ontstonden kennelijk problemen, want 3 jaar later, in 1637, schreef hij de vicarieover op 'Pieter Jansz Uytterschou, zone van Jan Pietersz Uytterschouw, cuyper tot Rotterdam'. De precieze gang vanzaken rond deze overschrijving is onbekend. Doordat het volledige eigendom van de vicarie na 1573 bij de patroon berustte, zij het met de beperkingen opgelegd doorde verervingsbepalingen, was zij dus ook in principe verhandelbaar geworden, al kwam dit uiterst zelden, of eigenlijk'nooit' voor.In dit geval gebeurde dat echter wel. Na verkregen toestemming van de Staten van Holland en West-Frieslandwerden de vicariegoederen op verzoek van Cornelis Michielsz verkocht, zeer waarschijnlijk in gedeelten. Waarom hij totverkoop wilde overgaan, blijkt uit een passage in een sententie van het Hof uit 1676 betreffende de vicarie op het St.Anna-altaar in de Oude Kerk en enige andere vicarieën, die luidt: 'Doch den voornoemde Cornelis Michielsz Cuyper aliasSteur tot decadentie sijnde geraect ende sich vant incomen niet connende subsisteren, hadde hem bij regte geadresseertaen de Edel Groot Mogende Heeren Staten van Holland ende Westvriesland, getrou versoeckende omme de goederen totterespective vicarie specterende te mogen vercopen'. Het verzoek werd voor advies in handen gesteld van de Burgemeestersvan Delft. Dezen hoorden 'de vrunden die bij tijden en wijlen gerechtigt souden sijn tot de vicariegoederen'. Die warensterk tegen verkoop gekant, in het bijzonder Cornelis' zuster GeertgeMichiels. Na lang aandringen van Corneliszwichtten de tegenstanders, echter onder de uitdrukkelijke voorwaarden, bij contract bezegeld, dat de verkoop op demeest gunstige manier moest geschieden, en dat de opbrengst moest worden belegd in eeuwig onlosbare rentebrieven op hetkantoor van de Ontvanger-Generaal van het Gemene Land van Holland en West-Friesland in Den Haag. Verder werd Cornelis inhet gebruik van de rente beperkt tot een bedrag van 600 guldensper jaar, plus een derde deel van alles wat de beleggingmeer opbracht. Na Cornelis' dood zou zijn zoon en opvolger Jan Cornelisz de vruchten genieten tot een bedrag van 500guldens plus een derde van de meeropbrengst. De overige tweederden van de meeropbrengsten dienden ten goede te komen aande 'vrunden', en naar rato door en onder hen worden gedeeld. Van de opbrengst van de verkoop kocht Cornelis Michielszover een periode van enige jaren een aantal onlosbare rentebrieven ten laste van het Gemene Land van Holland enWest-Friesland. De 7 stuks die ik gespecificeerd heb gevonden, hadden een gezamenlijke waarde van ruim f. 17.000,- vantoen ! Het merendeel van de rentebrieven werd door Cornelis Michielsz op naam van zijn kleinzoons gesteld met deconditie dat hijzelf tijdens zijn leven het vruchtgebruik zou hebben, en dat na zijn dood de (verdere) opleiding van dedesbetreffende kleinzoon ervan moest worden bekostigd. Na het overlijden van Cornelis' opvolger Jan Cornelisz in 1654meldde zich diens nog levende tante Geertge Michiels, die namens haar lijn het patronaat opeiste. In een helaas nietbewaard vonnis dd. 3-8-1654 van Schepenen van Delft werd de nabestaanden van Jan Cornelisz opgedragen alle papierenbetreffende de vicarieën aan Geertge Michiels als 'waerachtige patronesse'over te dragen, in het bijzonder eenrentebrief die per jaar f. 154,- opbracht. Het proces waarvan de sententie van 1676 het einde betekende ging tenslottetussen Wouter Fransz van Buyren, de oudste zoon van Geertge Michiels, namens zijn kleinzoon Willem Fransz van Buyren, enCatharina Jorisdr de Bye, de weduwe van Pieter Jansz Uytterschout, vertegenwoordigd door haar tweede man PieterLeendertsz Post, namens haar oudste zoon met weer als kern deze rentebrief. Merkwaardig is, dat de vicarie op hetErasmusaltaar in de Nieuwe Kerk bij dit alles buiten beschouwing is gebleven. Die was bij de dood van Jan Cornelisz vanBrontgeest aan diens oudste zoon Urbanus gekomen. In zijn testament, opgemaakt in 1688, gaf Urbanus aan dat omtrent'seeckere vicarie' een nog onbeslist proces liep. Uit andere bron is bekend, dat het hier de vicarie op hetErasmusaltaar betrof. Na Urbanus' kinderloos overlijden in 1693 bleek deze vicarie in handen te zijn gekomen van zijnjongere broer Michiel Jansz van Brontgeest. Spoedig daarna kwam het tot een proces met Michiel en zijn zoon Floris alsgedaagden, en als inzet het recht van collatie van de vicarie op het Erasmusaltaar. De gedaagden werden veroordeeld totoverlevering van alles wat betrekking had op de vicarie en tot vergoeding van alle kosten gemaakt door eisers enoverlast eisers aangedaan. Hiermee was het doek gevallen voor de familie Van Brontgeest als patroons van de vicarieënvan Mr. Matthijs. Cornelis Michielsz heeft de laatste periode van zijn leven bij zijn zoon Jan Cornelisz van Brontgeest en diens vrouwingewoond, en blijkt ook op diens zak te hebben geteerd. Behalve enig lijf- en beddegoed liet hij voornamelijk schuldenna. Hij bleek een 'innemend' mens te zijn geweest: zijn drankschulden, bij 3 kroegen in Delft, beliepen f. 117,-.Aangezien een kan bier anderhalf tot 2 stuivers kostte, betekent dat, dat hij met zijn betalingen veel meer dan 1000kannen bier achter was. Eén van de schuldeisers (niet eens de grootste), Meijnsgen Pietersdr, de waardin van De Turck,had zelfs zijn bed en beddegoed in onderpand genomen. Ook had hij schulden aan houtleveranciers, aan zijn zoon (wegenslevensonderhoud en voorschotten) en aan een advocaat, en moest hij een fors bedrag aan ten onrechte geïnde pachtenterugbetalen. Aan de creditzijde liet hij zijn zoon enige rentebrieven na. Jan Cornelisz van Brontgeest had een uitgebreid nageslacht uit twee huwelijken. Zijn oudste zoon Urbanus van Brontgeestwas stadswaagmeester in Delft, en was in twee huwelijken getrouwd in aanzienlijke Delftse families (Van Assendelft enVan Bleyswijck), maar stierf tenslotte kinderloos. Diens jongere broer Michiel Jansz van Brontgeest was een geslaagdebrouwer. Van hem stamt de tak Bronsgeest af. Zijn enige overlevende zoon Floris werd opgeleid tot notaris en als zodanigtoegelaten in Delft op 19 maart 1680. Uit enige aktes die dateren van kort voor zijn toelating blijkt, dat hij voordienal werkzaam was als klerk op het kantoor van de procureur in Den Haag. Hij werd op 22 maart 1680 burger in Den Haag, enpraktizeerde daar tot zijn dood in 1712. Uit zijn huwelijk zijn 4 zonen bekend. Bij hun dopen heette hun vader steeds'Van Brontgeest', maar zelf heetten zij in latere papieren al snel Bronsgeest. Interessant is, dat de derde zoon Anthonybij zijn (tweede) ondertrouw in Delft 'Anthony van Brontgeest' werd genoemd, en een dag later in Den Haag 'AnthonyBronsgeest' heette. De latere nakomelingen heetten vrijwel uitsluitend Bronsgeest, hoewel in Rotterdam in 1851 eenvrouwelijk lid van deze tak werd begraven als 'Maria Brondgeest'. Behalvevan die van Floris, is van de bezigheden vande Haagse leden van deze tak weinig of niets bekend, omdat die in de ondertrouwregisters niet werden genoteerd. Uit dehuwe- lijkse voorwaarden van Floris' zoon Anthony (VIa-3) en Anna Middelwaart, die in 1725 in Delft werden gepasseerd,blijkt dat deze meester zadelmaker was. Verder kennen we alleen van Floris' kleinzoon Antony Bronsgeest (VIIIb)(gerechtsdienaar) en van diens zoon Johannes Bronsgeest (IXa) (grenadier) de beroepen. Wel is duidelijk, dathetgeslacht reeds in Den Haag het slachtoffer werd van een forse daling op de maatschappelijke ladder. Werd voor debegrafenis van de oude Floris van Brontgeest in 1712 nog een impost van f. 15,- betaald (tweede klasse), zijn directe enook latere nakomelingen en zelfs zijn weduwe zijn in Den Haag allemaal pro deo ter aarde besteld. Omdat in Leiden deberoepen in de ondertrouwregisters (meestal) wel werden genoteerd, is van de Leidse Bronsgeesten iets meer bekend. Deeerste van hen, Floris Bronsgeest (kleinzoon van de notaris), was tuinman. Diens nakomelingen waren vaak werkzaam alsarbeider in de (textiel)industrie, maar we vinden ook beroepen als smid, daggelder, en politieagent.
Uit dit huwelijk 5 kinderen, waaronder:
naam | geb. | plaats | ovl. | plaats | oud | relatie | kinderen | |
1 | Cornelis | *1565 | †1644 | Delft | 79 | 1 | 1 |
tr. (1)
met
Geertge Foppen, ovl. Delft op 4 apr 1606.
Uit dit huwelijk 2 kinderen:
naam | geb. | plaats | ovl. | plaats | oud | relatie | kinderen | |
1 | Michiel | *1540 | †1603 | 62 | 1 | 5 | ||
2 | Neeltje | *1555 | Delft | †1614 | Rotterdam | 58 | 1 | 3 |
tr.
met
Geertruyd Jansdr (Geertruijd Jansdr) Mager, dr. van Jan Mager, geb. Noordwijk circa 1490, ovl. op 5 jul 1577.
Geertruyd Jansdr Mager.
Patrones van de vicarieën gesticht namens Mr. Matthijs.
Uit dit huwelijk een zoon:
naam | geb. | plaats | ovl. | plaats | oud | relatie | kinderen | |
1 | Jan | *1515 | Delft | †1577 | Delft | 62 | 2 | 2 |
tr.
met
Michiel Jansz (Michiel Janszn) Cuyper.
Uit dit huwelijk een zoon:
naam | geb. | plaats | ovl. | plaats | oud | relatie | kinderen | |
1 | Jan | *1515 | Delft | †1577 | Delft | 62 | 2 | 2 |
tr. (1) Delft op 10 apr 1655
met
Maria Claes van Assendelft1, ovl. Delft op 7 dec 1690, begr. Delft (Nieuwe Kerk) op 11 dec 1690.
otr. (2) op 10 jun 1691, tr.
met
Lydia van Bleyswijck1, dr. van Frans van Bleyswijck en Maria van Cranendock, ged. Delft op 11 dec 1640, ovl. op 25 nov 1696, tr. (2) Delft op 2 apr 1664 met mr. Johan Laurentius, geb. Den Haag op 28 nov 1641, ged. aldaar op 1 dec 1641, ovl. op 2 feb 1680. Uit dit huwelijk 3 kinderen.
Bronnen:
1. | Het Delftse geslacht van Bleyswijck (B 028), H.K. Nagtegaal, www.nagtegaal.org, Delft (blz. 30) |
otr. (1) op 10 jun 1691, tr.
met
Urbanus Jansz van Brontgeest1, zn. van Jan Cornelis van Brontgeest (suikerbakker) en Anna Urbanus, ged. Delft (Nieuwe Kerk) op 15 feb 1626, waagmeester binnen Delft, ovl. Delft op 7 dec 1690, begr. Delft (Nieuwe Kerk), tr. (1) met Maria Claes van Assendelft. Uit dit huwelijk geen kinderen.
Urbanus Jansz van Brontgeest.
Betwist patroon van de vicarie op het Erasmusaltaar in de Nieuwe Kerk gesticht namens Mr. Matthijs.
tr. (2) Delft op 2 apr 1664
met
mr. Johan Laurentius, geb. Den Haag op 28 nov 1641, ged. aldaar op 1 dec 1641, ovl. op 2 feb 1680.
Uit dit huwelijk 3 kinderen.
Bronnen:
1. | Het Delftse geslacht van Bleyswijck (B 028), H.K. Nagtegaal, www.nagtegaal.org, Delft (blz. 30) |
tr. Delft op 10 apr 1655
met
Urbanus Jansz van Brontgeest1, zn. van Jan Cornelis van Brontgeest (suikerbakker) en Anna Urbanus, ged. Delft (Nieuwe Kerk) op 15 feb 1626, waagmeester binnen Delft, ovl. Delft op 7 dec 1690, begr. Delft (Nieuwe Kerk), tr. (2) met Lydia van Bleyswijck, dr. van Frans van Bleyswijck en Maria van Cranendock. Uit dit huwelijk geen kinderen.
Urbanus Jansz van Brontgeest.
Betwist patroon van de vicarie op het Erasmusaltaar in de Nieuwe Kerk gesticht namens Mr. Matthijs.
Bronnen:
1. | Het Delftse geslacht van Bleyswijck (B 028), H.K. Nagtegaal, www.nagtegaal.org, Delft (blz. 30) |
tr.
met
Mechteld van Steenvoort, dr. van Lowie (Louis) van Steenvoort en Maria van Polanen, geb. Steenvoorde [Frankrijk] op 11 nov 1020, ovl. Heusden op 19 sep 1060.
Uit dit huwelijk 2 dochters:
naam | geb. | plaats | ovl. | plaats | oud | relatie | kinderen | |
1 | Adelheid | *1060 | †1138 | 78 | 1 | 3 | ||
2 | NN | 1 | 8 |
tr.
met
Jan van Heusden, zn. van Boudewijn van Heusden en Aleida van Gennip van Kessel, geb. Heusden op 14 aug 1020 op Kasteel Heusden, ovl. op 6 mei 1073.
Uit dit huwelijk 2 dochters:
naam | geb. | plaats | ovl. | plaats | oud | relatie | kinderen | |
1 | Adelheid | *1060 | †1138 | 78 | 1 | 3 | ||
2 | NN | 1 | 8 |
Hij krijgt een dochter:
naam | geb. | plaats | ovl. | plaats | oud | relatie | kinderen | |
1 | Elisabeth | *1000 | 1 | 1 |
Hij krijgt een dochter:
naam | geb. | plaats | ovl. | plaats | oud | relatie | kinderen | |
1 | Silla | *940 | 1 | 1 |
1. | Graven van Holland, Middeleeuwse vorsten in woord en beeld (880-1580) (B 236), Graven van Holland, Middeleeuwse vorsten . Prof. dr. D.E.H. Boer Dr. E.H.P. Cordfunke, Walburg Pers, 978-90-5730-644-0, Zwolle, 2010 (blz. 16) |
2. | Een stamboom in been (B 017), Dr B.K.S. Dijkstra, De Bataafsche Leeuw, 90-6707-258-3, 1991 (blz. 115) |
tr.
met
Marguerite d'Allene, geb. Allenes-Les-Marais [Frankrijk] circa 915, ovl. circa 940.
Uit dit huwelijk 2 kinderen:
naam | geb. | plaats | ovl. | plaats | oud | relatie | kinderen | |
1 | Heiman | *940 | 1 | 1 | ||||
2 | Adele | *947 | †972 | 25 | 1 | 2 |
tr.
met
Helena van Frankrijk, dr. van Keizer Karel II 'de Kale' van West-Francië (koning, der Kahle, le Chauve, Regierte 25.12.875-6/13.8/10./8.12.877) en Ermentrudis van Orléans, geb. Reims (F) circa 847, ovl. Manderscheid [Duitsland] in 915.
Uit dit huwelijk een zoon:
naam | geb. | plaats | ovl. | plaats | oud | relatie | kinderen | |
1 | Fop | *890 | Munsterscheid [Duitsland] | †945 | 55 | 1 | 2 |
tr.
met
Heijman van Arkel, zn. van Jan III Heimanszn Heymanszn van Arkel, geb. Arkel in 849, ridder, hoveling, kamerheer, ovl. Trier in 915.
Heijman van Arkel.
Volgens de overlevering rond 960 uit Hongarije aan het hof van keizer Otto geraakt, en door hem tot zijn landvoogd in Friesland (=Holland) benoemd. Van Heijman bestaat een (Arkeliaanse) legendarische afstamming (bron Van der Sluijs; vgl ook Jansen, Ridderschap). Deze maakt Heijman zoon van Fop, zoon van Heijman (+915) en Helena van Frankrijk, zoon van Jan (+856) burgvoogd onder Karel de Grote, zoon van Heijman, dienaar van Pippijn en Karel de Grote, gehuwd met Tekla Wollebrand, zoon van een Jan die voor Dagobert (onder bevel van Pipijn van Herstal) in 641-2 tegen de Friezen vocht.
Kreeg van Tieleman, landvoogd van Oost-Friesland onder keizer Otto I De Grote, het bestuur over Neder-Friesland, het huidige Friesland. Hij werd hofmeester onder Graaf Dirk II Van Holland en werd door de graven van Holland en Teisterbant beleend met enige landen aan de Linge, later verenigd onder de naam "het Land van Arkel". Het dorp Arkel (Arclo) wordt al vroeg vermeld, in 641 werd er een kerk gesticht. Heiman zou zich hier gevestigd hebben.
Uit dit huwelijk een zoon:
naam | geb. | plaats | ovl. | plaats | oud | relatie | kinderen | |
1 | Fop | *890 | Munsterscheid [Duitsland] | †945 | 55 | 1 | 2 |