tr. Gouda circa 1678
met
Jan Hendriksz Houtham, zn. van Hendrick Houtham, geb. Gouda circa 1655, ovl. aldaar voor 1712, tr. (2) met Jannetje Jans. Uit dit huwelijk 6 kinderen.
Uit dit huwelijk een zoon:
naam | geb. | plaats | ovl. | plaats | oud | relatie | kinderen | |
1 | Jan | ~1682 | Gouda | †1751 | Gouda | 68 | 1 | 10 |
tr. Gouda op 23 apr 1685
met
Jan Hendriksz Houtham, zn. van Hendrick Houtham, geb. Gouda circa 1655, ovl. aldaar voor 1712.
Hij krijgt een zoon:
naam | geb. | plaats | ovl. | plaats | oud | relatie | kinderen | |
1 | Jan | *1655 | Gouda | †1712 | Gouda | 57 | 2 | 7 |
tr. Semarang (IND) [Indonesië] op 15 aug 1856
met
Louisa Marie Mathilde Caroline de Vogel, dr. van Willem de Vogel (Resident, diaken NH kerk, secretaris directeur en raden van financien) en Frederique Jeanne Louise Bousquet, geb. Patti [Indonesië] op 14 jul 1833, ovl. Utrecht op 4 mei 1923.
Uit dit huwelijk 9 kinderen, waaronder:
naam | geb. | plaats | ovl. | plaats | oud | relatie | kinderen | |
1 | Caroline | *1857 | Semarang (IND) [Indonesië] | 1 | 1 | |||
2 | Emile | *1865 | Groningen | 1 | 3 | |||
3 | Willem | ~1860 | Semarang (IND) [Indonesië] | †1927 | Leiden | 67 | 1 | 4 |
tr. Semarang (IND) [Indonesië] op 15 aug 1856
met
Dr. Jacob (Jacon) Einthoven, zn. van Salomon Jurdan Einthoven (chirurgijn, heelmeester) en Maria Christina Jacoba Baart de la Faille, geb. Groningen op 26 feb 1825, arts, stadsgeneesheer, ovl. Semarang (IND) [Indonesië] in 1870.
Dr. Jacob Einthoven.
born and educated in Groningen, The Netherlands, an army medical officer in the Indies, who later became parish doctor in Semarang.
Einthoven, Jacob, geb. Groningen 26-2-1825, student te Groningen, arts, officier.
van gezondheid 3e klas (KNIL) 1845, 2e klas 1850, arts en stadsgeneesheer 1858 van.
Semarang, onderscheiden met de Militaire Willemsorde der 4e klasse 1850, overl.
Semarang (N.O.I.) 17-9-1866, huwt Semarang (N.O.I.) 15-7-1856:
Uit dit huwelijk 9 kinderen, waaronder:
naam | geb. | plaats | ovl. | plaats | oud | relatie | kinderen | |
1 | Caroline | *1857 | Semarang (IND) [Indonesië] | 1 | 1 | |||
2 | Emile | *1865 | Groningen | 1 | 3 | |||
3 | Willem | ~1860 | Semarang (IND) [Indonesië] | †1927 | Leiden | 67 | 1 | 4 |
tr. Rotterdam op 27 jul 1836
met
Josina van der Hoeven, dr. van Pieter Abrahamsz van der Hoeven (koopman) en Josina Snelleman, geb. Rotterdam 1817 of 1818.
Uit dit huwelijk een zoon:
naam | geb. | plaats | ovl. | plaats | oud | relatie | kinderen | |
1 | Pieter | *1845 | Giessendam | †1921 | Den Haag | 75 | 1 | 1 |
1. | Doopboek Hardinxveld (D 043), N.A. DTB Hardinxveld, 4.I, NH, Hardinxveld, van 1749 tot 1764 (31 aug 1760 blz. 72) |
tr. Rotterdam op 27 jul 1836
met
Cornelis Marius Brooshooft, zn. van Johannes Brooshooft (schout, secretaris en notaris) en Marigje de Jong, geb. Giessendam op 12 mrt 1811, notaris, ovl. op 15 mrt 1846.
Uit dit huwelijk een zoon:
naam | geb. | plaats | ovl. | plaats | oud | relatie | kinderen | |
1 | Pieter | *1845 | Giessendam | †1921 | Den Haag | 75 | 1 | 1 |
tr. (1) op 9 sep 1818
met
Maria Christina Jacoba Baart de la Faille, dr. van prof. dr. Jacob Baart de la Faille en Johanna Aritia Adriani, ged. Groningen op 2 jun 1798, ovl. aldaar op 22 okt 1828.
Uit dit huwelijk 4 kinderen, waaronder:
naam | geb. | plaats | ovl. | plaats | oud | relatie | kinderen | |
1 | Jacob | *1825 | Groningen | †1870 | Semarang (IND) [Indonesië] | 45 | 1 | 9 |
tr. (2) Groningen op 8 jul 1830
met
Elisabeth Baart de la Faille, dr. van prof. dr. Jacob Baart de la Faille en Johanna Aritia Adriani, geb. op 12 mei 1799.
tr. op 9 sep 1818
met
Salomon Jurdan Einthoven, zn. van Juda David Einthoven (glasfabrkant) en Alida Salomons Cohen, ged. Delft op 25 sep 1784, chirurgijn, heelmeester, ovl. Groningen op 9 jun 1850, tr. (2) met zijn schoonzuster Elisabeth Baart de la Faille. Uit dit huwelijk 7 kinderen.
Salomon Jurdan Einthoven.
Salomon Juda later Samuel Jurdan, geb. Delft 25-9-1784, besneden.
3-10-1784, aangesteld als chirurgijn-majoor in Engelse Dienst (Kings German Legion).
29-2-1812, vanaf 1816 chirurgijn te Groningen, overl. Groningen 9-6-1850, huwt 2e.
Groningen 8-7-1830 met Elisabeth Baart della Faille, huwt 1e Groningen 9-9-1818:.
Levensbericht van Dr. S. Baart de la Faille.
Toen ik in 1867 te Leiden student werd, had De la Faille juist de akademie verlaten. Maar toen ik ongeveer anderhalf jaar in mijne eerste gemeente Schellinkhout had gestaan, kwam hij als predikant in het naburige Blokker. Spoedig maakten wij kennis met hem en zijne vrouw, en sinds bleven wij in trouwe vriendschap verbonden. Of 't mij dan een weemoedig genot is, dit levensbericht te mogen samenstellen!.
Van vaders zijde stamde hij af van een beroemd geslacht, dat in de vijftiende eeuw in Italië begon te bloeien met Leopardus della Faglia. Deze was uit Konstantinopel afkomstig en heeft zich, misschien ter zake van het geloof verdreven of uitgeweken, te Napels gevestigd, waar hij een der machtigste en rijkste burgers werd, getuige de prachtige paleizen welke hij daar liet bouwen, en de uitrusting van galeien, waarmee hij dikwijls naar den Levant trok tegen Turken en Mooren.
Een kleinzoon van dezen, Jan Baptista, muntte in geleerdheid uit en stond in blakende gunst bij paus Paulus III, die in 1537 hem bevorderde tot wereldlijk raadsheer der kerk, onder de veertig edelen van Castro opnam en hem als bijzonder teeken zijner genegenheid drie leliën in zijn wapen schonk. Hij was een vurig aanhanger van Victor Lodewijk Farnese, hertog van Castro, en toen deze bij een oproer werd gedood, nam Della Faglia de wijk naar Vlaanderen, waar hij huwde met Margaretha de la Baeve, dochter van den heer van Mouscron en Wevelghem. Ook verwisselde hij hier de Italiaansche spelling van zijn naam met den meer naar den spreektrant der zuidelijke Nederlanden geëigenden, en in uitspraak niet veel verschillenden naam della Faille of de la Faille.
Na de Hervorming heeft zich dit geslacht gescheiden in een Roomschen en een Protestantschen tak. De eerste is in Antwerpen en elders gebleven, waar nog vele personen gevonden worden, bekleed met hoge ambten. De andere week naar de noordelijke provinciën uit.
Vele dezer bijzonderheden zijn ontleend aan de toespraak van prof. Van Swinderen, bij de opening zijner colleges 15 April 1823 gehouden na den dood van zijn leermeester en ambtgenoot Jacob Baart de la Faille. Reeds diens vader droeg dezen dubbelen naam. De moeder van dezen, Johanna De la Faille, gehuwd met Mr. Jacob Baart, die te 's-Gravenhage een aanzienlijken post heeft bekleed, deed hare kinderen, na het vroegtijdig overlijden van haar echtgenoot, haren familienaam mede aannemen. Genoemde hoogleeraar was gehuwd met Johanna Aritia Adriani en had drie zonen en drie dochteren. Een dezer zoons was Johan Marcus, als rustend geneesheer te Leeuwarden overleden 17 November 1882; zijne echtgenoote heette Maria Adriana Leonarda Crommelin. Ook zij hadden een talrijk gezin.
Hun zoon Samuel werd te Leeuwarden geboren 20 Mei 1842. Na de scholen voor L.O. en M.U.L.O. aldaar te hebben bezocht, werd hij leerling van het gymnasium onder de rectoren dr. C.M. Francken en dr. D.C. Pleyte, na het eerste voortreffelijke onderwijs genoten te hebben van dr. A.H.G.P. Van den Es, later hoogleeraar te Amsterdam.
In 1860 vertrok hij naar de universiteit te Groningen om aldaar ingeschreven te worden als lid der theologische faculteit. Hier vond hij een kring van vrienden in A.G. en G.A. Van Hamel, later hoogleeraren te Groningen en te Amsterdam, J. Frieseman Viëtor, later hoogleeraar te Groningen, J. Rutgers, later rechter te Leeuwarden, A.W. Tresling, later geneesheer te Nieuwe Schans.
Hier werd eerst het mathesis-examen gedaan, daarna het propaedeutisch na verwerving van de destijds vereischte testimonia aangaande college logica en algemeene geschiedenis, voorts het candidaats in de theologie, met testimonium metaphysica en Chaldeeuwsch en Arabisch. Nadat dit was afgelegd vertrok hij naar Leiden, waar nog Scholten en Kuenen schitterden in den luister van hun genie.
Den 27sten Mei 1867 behaalde hij hier den doctorstitel op een academisch proefschrift over Gotthold Ephraïm Lessing en de Wolfenbuttelsche fragmenten, onder de auspiciën van den hoogleeraar Rauwenhoff. In het vorige jaar was hij proponent geworden; er werden in 1866 twee en twintig leerlingen van de Leidsche hoogeschool als candidaten tot den heiligen dienst door de voor Leiden aangewezen provinciale kerkbesturen (N. en Z. Holland, Zeeland en N. Brabant) toegelaten.
Nu wenkte de eerste gemeente. Vooraf echter werd den 18den December 1867 zijn huwelijk voltrokken met Marianne Carolina Francisca Bachiene, dochter van den staatsraad Mr. P.J. Bachiene, een van de pioniers der Nederlandsche vredesbeweging en in 1871 medeoprichter van den bond, later als de Algemeene Nederlandsche Vredebond bekend geworden. Tot 25 Juli 1912 heeft hij haar mogen behouden, die in waarheid naar het oude bijbelwoord eene hulpe hem is geweest.
[p. 53]Te zamen trokken zij naar het vrij afgelegene Mastenbroek, waar hij den eersten Zondag van het nieuwe jaar, 5 Jan. 1868, zich aan den dienst der Ned. Herv. Kerk verbond. Drie jaren later verhuisden zij naar Knijpe; in het naburige Langezwaag stond de bekende schrijver en spreker N.C. Balsem, met wien en wiens gezin de La Faille's zeer bevriend werden. Datzelfde voorrecht viel ons ten deel, gelijk reeds is herinnerd, toen zij in 1875 te O. en W. Blokker zich vestigden. Wij werden ring- en classisbroeders en, wat meer zegt, trouwe vrienden. Daar hun huwelijk kinderloos was, legden zij den weg van Blokker naar Schellinkhout een keertje meer af dan omgekeerd het geval kon wezen.
Na een vijfjarig verblijf verwisselde hij het dorp in N. Holland met eene stad in dezelfde provincie, namelijk Purmerend. Doch reeds den 15den Augustus 1886 meende hij zijne bediening te moeten nederleggen.
Eerst vestigde hij zich te Amsterdam, maar na eenige jaren te 's-Gravenhage, in de fraaie en gezellige woning Koninginnegracht 86. Zoo werden wij, die in 1913 hier ook gevestigd waren, nog een poos stadgenooten, en werd de band, door correspondentie en wederzijdsche bezoeken vastgehouden, versterkt.
Nog in de kracht zijns levens emeritus geworden, heeft hij niet nagelaten te woekeren met zijn tijd, te arbeiden met zijne talenten. Te Amsterdam wijdde hij zich aan Liefdadigheid naar vermogen? en was hij werkzaam aan de universiteits-bibliotheek. In Den Haag waren het Armenzorg?, Steun, Volksonderwijs, Licht, Liefde, Leven, waaraan hij als lid of bestuurder zijne krachten gaf. Niet minder hulp vonden bij hem de Vereeniging der Vrijzinnig Hervormden en de Protestantenbond. Ook was hij eenige jaren hoofdbestuurder van de Evangelische Maatschappij. Maar het is vooral de pacifistische beweging geweest, welke hem, in vereeniging met zijne echtgenoote, na ter harte ging en schier al zijne krachten vereischte.
Alvorens daarvan te gewagen worden hier een drietal geschriften vermeld, reeds vroeger verschenen.
Als no 2 van den derden jaargang der Volksbibliotheek, uitgave van de Vereeniging tot handhaving en voortplanting van het liberale beginsel in de Ned. Herv. gemeente te Amsterdam, zag in 1876 van zijne hand het licht Het Jodendom vóór Jezus. Daarin wordt, aan de hand der nieuwe geschiedbeschouwing, het tijdperk na het einde van het profetisme tot aan Jezus geschetst; de wording, invoering, uitbreiding en versteening van de zgn. Mozaïsche wet beschreven.
Eveneens uit de Blokkersche pastorie kwam in Mannen van beteekenis 1879 zijn Pius IX, de beeltenis van den paus, die met liberale neigingen is begonnen en geëindigd met den Syllabus en de onfeilbaarheidsverklaring van het opperhoofd der Roomsche kerk.
De Tijdspiegel van 1887 werd door hem verrijkt met een opstel over Eene bekeering in de 17de eeuw, ontleend aan een zeer zeldzaam boekje, te Leuven verschenen 1628, behelzende het verhaal van den overgang van Petrus de la Faille, predikant te Koudekerk bij Leiden, uit de Calvinistische ketterije tot het H. Katholiek geloof der H. Roomsch-Katholieke Kerk, door het lezen der Oudvaders, mitsgaders de maniere hoe dat hij solemnelijk sijnen woordendienst des predikantschap heeft nedergelyd; door hem zelven te boek gesteld?. Levendig verhaalt het opstel, aan de hand van dit geschrift, al wat deze gewezen predikant ter wille van zijn overgang heeft te lijden gehad; aangevuld met bijzonderheden aan de notulen der classis-vergaderingen ontleend.
In het Jaarboek van den Algemeenen Nederlandschen Vredebond en in het orgaan van Vrede door Recht is, gelijk thans vermeld zal worden, menig stuk door hem geplaatst.
Het pacifisme toch nam eene zeer voorname plaats in zijn denken en werken in.
Toen ik - aldus verhaalt de heer A.B. Van der Vies in het genoemde orgaan der Vereeniging in het najaarsnummer van 1915 - toen ik in 1907 met mijne studie van het internationalisme begon en in den zomer des volgenden jaars naar Londen ging om er de geschiedenis van de internationale vredesbeweging te bestudeeren, richtte ik mij daarvoor tot de Peace Society en haren Secretaris dr. Evans Darby. Nadat ik mij bekend gemaakt en het doel van mijn bezoek meegedeeld had, was het eerste dat dr. Darby zeide: Then you know of course my friend dr. Baart de la Faille. In die internationale vredesbeweging is La Faille de verpersoonlijking van de Nederlandsche geweest.
Den 1sten December 1891 werd te Bern het permanent bureau voor den vrede geopend. Dit bureau stond onder een raad van vijf en dertig leden, behoorende tot de verschillende nationaliteiten. Op het congres te Budapest in 1896 werd voor het eerst een Nederlander er in gekozen, en wel dr. Baart de la Faille, die steeds zitting heeft gehad in den raad van genoemd bureau, het centrum van de vredesbeweging.
Getrouw werden door hem de internationale vredescongressen bijgewoond, steeds vergezeld door zijne vrouw, waardige dochter van haar vader. Na haar overlijden in 1912 werd door den voorzitter van het congres te Genève hare regelmatige aanwezigheid in herinnering gebracht.
Zoo waren zij in 1896 te Budapest voor het eerst, daarna te Hamburg 1897, Parijs 1900, Rouaan 1903, Munchen 1907, Brussel 1909, Stockholm 1910. Van deze congressen gaf hij uitvoerige en uitnemende verslagen in het Jaarboekje, later in het maandschrift Vrede door recht, waarbij hij tevens treffende karakteriseering van verschillende personen voegde.
Aangaande de vredesconferentie van 1899 schreef hij in het Jaarboekje van het volgende jaar; terwijl hij in dat tijdschrift.
1895 welverdiende hulde bracht aan wijlen het Tweede Kamerlid Mr. D. Van Eck, wiens verdiensten als voorzitter van den Algemeenen Nederlandschen Vredebond door den heer H.J. Bool in de Levensberichten onzer Maatschappij (1895) slechts kort zijn vermeld, daar het doel was den geheelen persoon in beeld te brengen. La Faille waardeerde ten zeerste de hem toevertrouwde taak om meer uitvoerig over den pacifist Van Eck te spreken, met wien hij vele jaren vriendschappelijk had omgegaan, de laatste jaren als medebestuurder van den Vredebond.
In 1892 toch was hij tot penningmeester benoemd der vereeniging, die in 1901 haar naam veranderde in dien van Vrede door Recht. Tot 1915 nam hij deze betrekking waar; toen meende hij dat de tijd van aftreden voor hem gekomen was. De algemeene vergadering op 2 October gehouden moest zich bij dat besluit neerleggen, maar wist hem toch te behouden door hem aanstonds te kiezen tot eerelid, eene benoeming waarmede de vereeniging zeer karig is, want naast La Faille stonden als zoodanig alleen genoteerd: Mr. Goeman Borgesius en Andrew Carnegie.
Welk een genot was het voor hem en zijne vrouw, tijdens de eerste vredesconferentie van 1899 in Den Haag Bertha von Suttner en andere pacifisten te hunnen huize te mogen ontvangen.
Toen de oorlog uitbrak, te midden van welks verschrikkingen hij uit dit leven is heengegaan, werd levendig behoefte gevoeld aan vereeniging van alle vredesvrienden. Uit dat verlangen werd de Nederlandsche Anti-Oorlogsraad geboren. En ook daaraan gaf La Faille dadelijk zijn steun.
Hij wenschte niets liever dan concentratie van alle pacifistische krachten. Sinds 1917 is er een gemeenschappelijk comité van beide vereenigingen voor den binnenlandschen propaganda-arbeid.
Een man van karakter en met eene wél gevestigde meening als hij moest in bestuurs- en ledenvergaderingen der vele vereenigingen waartoe hij behoorde, en die hij getrouw bezocht, door sommigen ?lastig? worden geheeten. Ja, maar die lastige menschen zijn tevens heerlijke menschen. Zelf puntig nauwgezet, al wat zij doen waardig achtende het goed te doen, bedenkende hoe een of ander nog beter kan worden verricht en nog doelmatiger ingericht, worden zij hun medeleden een heilzame prikkel, der vereeniging een ware weldoener, al klinkt hun woord en voorstel bij het eerste hooren velen niet bijster welluidend toe. En wie hem kenden wisten de uitnemende bedoeling te waardeeren; zij toch kenden hem als een hart van goud.
Hoeveel La Faille ook gedurende zijn emeritaat vond te doen, zijn trek naar gezelligheid verloochende hij niet. Gaarne ontving hij familie en vrienden te zijnen huize, gelijk hij ook nimmer verzuimde tot hen te gaan. Geregeld was hij om de veertien dagen aanwezig in de samenkomst van het clubje theologen op de Witte. In de leeskamer dier sociëteit is menig uurtje door hem doorgebracht.
Over het algemeen genoot hij eene heerlijke gezondheid. Een paar jaren geleden echter begonnen zich verschijnselen te vertoonen van dezelfde vreeselijke kwaal, waaraan zijne vrouw bezweken was. Eene operatie gedurende den zomer van 1916 in villa Elisabeth te Scheveningen bracht verlichting, geene genezing. Weldra werd hij aan huis gebonden, dan aan het ziekbed gekluisterd. Toch zat hij dagelijks nog enkele uren voor zijne schrijftafel om persoonlijk allerlei zaken af te wikkelen en couranten te lezen. Om hem dat gemakkelijker te maken en ook een kouden overgang van het eene vertrek naar het andere hem te besparen, werd zijn ledikant in de studeerkamer opgeslagen. Toen ik hem daar te bed liggende aantrof, zeide hij: Nu ben ik tot mijne laatste kamer gekomen; en dan nog de woning van zes planken. Volkomen zich van zijn toestand bewust was hij tevens geheel berustend, blijmoedig en vertrouwend zich overgevend aan zijnen hemelschen Vader, die hem kracht heeft verleend om zijn lijden te dragen als een Christenheld.
Den tweeden Kerstdag 1917 des middags ging hem eene mijner huisgenooten bezoeken. Hij liet echter zeggen door zijn dienstmeisje, dat met haar kameraad trouw voor hem gezorgd heeft: hij was te moe om iemand te ontvangen. Toen eenige uren later de verpleger kwam om hem te helpen, vond deze hem ingeslapen, voor goed.
Des Zaterdags werd zijn stoffelijk overschot naar de algemeene begraafplaats gebracht. Eenige vrienden en deputaties van verschillende vereenigingen waren aanwezig. Er werd niet gesproken. Ook waren er geene bloemen. Dat had hij zelf zoo gewild.
Geene bloemen bij mijne begrafenis. Zie Pierson, Geschiedenis van het Roomsch-Katholicisme I bl. 285: Wij strooien geene bloemen op onze dooden, omdat de ter aarde bestelling bij ons met dezelfde bescheidenheid geschiedt die het geheele leven kenmerkt. Minucius Felix, Octavius.
Hoezeer was de eenvoud dezer plechtigheid in den geest van hem, die in stilte zijns weegs is gegaan, ook in stilte zeer veel weldeed. Ave, pia anima!
Uit dit huwelijk 4 kinderen, waaronder:
naam | geb. | plaats | ovl. | plaats | oud | relatie | kinderen | |
1 | Jacob | *1825 | Groningen | †1870 | Semarang (IND) [Indonesië] | 45 | 1 | 9 |
1. | Afgeschermd, Periodiek, Kon. Ned. Gen. voor Geslacht- en Wapenkunde, ‘s-Gravenhage, vanaf 1883 |
2. | Nederlands Patriciaat (NP 002), van 1937 tot 1997 |
tr. Groningen op 8 jul 1830
met
Salomon Jurdan Einthoven, zn. van Juda David Einthoven (glasfabrkant) en Alida Salomons Cohen, ged. Delft op 25 sep 1784, chirurgijn, heelmeester, ovl. Groningen op 9 jun 1850.
Salomon Jurdan Einthoven.
Salomon Juda later Samuel Jurdan, geb. Delft 25-9-1784, besneden.
3-10-1784, aangesteld als chirurgijn-majoor in Engelse Dienst (Kings German Legion).
29-2-1812, vanaf 1816 chirurgijn te Groningen, overl. Groningen 9-6-1850, huwt 2e.
Groningen 8-7-1830 met Elisabeth Baart della Faille, huwt 1e Groningen 9-9-1818:.
Levensbericht van Dr. S. Baart de la Faille.
Toen ik in 1867 te Leiden student werd, had De la Faille juist de akademie verlaten. Maar toen ik ongeveer anderhalf jaar in mijne eerste gemeente Schellinkhout had gestaan, kwam hij als predikant in het naburige Blokker. Spoedig maakten wij kennis met hem en zijne vrouw, en sinds bleven wij in trouwe vriendschap verbonden. Of 't mij dan een weemoedig genot is, dit levensbericht te mogen samenstellen!.
Van vaders zijde stamde hij af van een beroemd geslacht, dat in de vijftiende eeuw in Italië begon te bloeien met Leopardus della Faglia. Deze was uit Konstantinopel afkomstig en heeft zich, misschien ter zake van het geloof verdreven of uitgeweken, te Napels gevestigd, waar hij een der machtigste en rijkste burgers werd, getuige de prachtige paleizen welke hij daar liet bouwen, en de uitrusting van galeien, waarmee hij dikwijls naar den Levant trok tegen Turken en Mooren.
Een kleinzoon van dezen, Jan Baptista, muntte in geleerdheid uit en stond in blakende gunst bij paus Paulus III, die in 1537 hem bevorderde tot wereldlijk raadsheer der kerk, onder de veertig edelen van Castro opnam en hem als bijzonder teeken zijner genegenheid drie leliën in zijn wapen schonk. Hij was een vurig aanhanger van Victor Lodewijk Farnese, hertog van Castro, en toen deze bij een oproer werd gedood, nam Della Faglia de wijk naar Vlaanderen, waar hij huwde met Margaretha de la Baeve, dochter van den heer van Mouscron en Wevelghem. Ook verwisselde hij hier de Italiaansche spelling van zijn naam met den meer naar den spreektrant der zuidelijke Nederlanden geëigenden, en in uitspraak niet veel verschillenden naam della Faille of de la Faille.
Na de Hervorming heeft zich dit geslacht gescheiden in een Roomschen en een Protestantschen tak. De eerste is in Antwerpen en elders gebleven, waar nog vele personen gevonden worden, bekleed met hoge ambten. De andere week naar de noordelijke provinciën uit.
Vele dezer bijzonderheden zijn ontleend aan de toespraak van prof. Van Swinderen, bij de opening zijner colleges 15 April 1823 gehouden na den dood van zijn leermeester en ambtgenoot Jacob Baart de la Faille. Reeds diens vader droeg dezen dubbelen naam. De moeder van dezen, Johanna De la Faille, gehuwd met Mr. Jacob Baart, die te 's-Gravenhage een aanzienlijken post heeft bekleed, deed hare kinderen, na het vroegtijdig overlijden van haar echtgenoot, haren familienaam mede aannemen. Genoemde hoogleeraar was gehuwd met Johanna Aritia Adriani en had drie zonen en drie dochteren. Een dezer zoons was Johan Marcus, als rustend geneesheer te Leeuwarden overleden 17 November 1882; zijne echtgenoote heette Maria Adriana Leonarda Crommelin. Ook zij hadden een talrijk gezin.
Hun zoon Samuel werd te Leeuwarden geboren 20 Mei 1842. Na de scholen voor L.O. en M.U.L.O. aldaar te hebben bezocht, werd hij leerling van het gymnasium onder de rectoren dr. C.M. Francken en dr. D.C. Pleyte, na het eerste voortreffelijke onderwijs genoten te hebben van dr. A.H.G.P. Van den Es, later hoogleeraar te Amsterdam.
In 1860 vertrok hij naar de universiteit te Groningen om aldaar ingeschreven te worden als lid der theologische faculteit. Hier vond hij een kring van vrienden in A.G. en G.A. Van Hamel, later hoogleeraren te Groningen en te Amsterdam, J. Frieseman Viëtor, later hoogleeraar te Groningen, J. Rutgers, later rechter te Leeuwarden, A.W. Tresling, later geneesheer te Nieuwe Schans.
Hier werd eerst het mathesis-examen gedaan, daarna het propaedeutisch na verwerving van de destijds vereischte testimonia aangaande college logica en algemeene geschiedenis, voorts het candidaats in de theologie, met testimonium metaphysica en Chaldeeuwsch en Arabisch. Nadat dit was afgelegd vertrok hij naar Leiden, waar nog Scholten en Kuenen schitterden in den luister van hun genie.
Den 27sten Mei 1867 behaalde hij hier den doctorstitel op een academisch proefschrift over Gotthold Ephraïm Lessing en de Wolfenbuttelsche fragmenten, onder de auspiciën van den hoogleeraar Rauwenhoff. In het vorige jaar was hij proponent geworden; er werden in 1866 twee en twintig leerlingen van de Leidsche hoogeschool als candidaten tot den heiligen dienst door de voor Leiden aangewezen provinciale kerkbesturen (N. en Z. Holland, Zeeland en N. Brabant) toegelaten.
Nu wenkte de eerste gemeente. Vooraf echter werd den 18den December 1867 zijn huwelijk voltrokken met Marianne Carolina Francisca Bachiene, dochter van den staatsraad Mr. P.J. Bachiene, een van de pioniers der Nederlandsche vredesbeweging en in 1871 medeoprichter van den bond, later als de Algemeene Nederlandsche Vredebond bekend geworden. Tot 25 Juli 1912 heeft hij haar mogen behouden, die in waarheid naar het oude bijbelwoord eene hulpe hem is geweest.
[p. 53]Te zamen trokken zij naar het vrij afgelegene Mastenbroek, waar hij den eersten Zondag van het nieuwe jaar, 5 Jan. 1868, zich aan den dienst der Ned. Herv. Kerk verbond. Drie jaren later verhuisden zij naar Knijpe; in het naburige Langezwaag stond de bekende schrijver en spreker N.C. Balsem, met wien en wiens gezin de La Faille's zeer bevriend werden. Datzelfde voorrecht viel ons ten deel, gelijk reeds is herinnerd, toen zij in 1875 te O. en W. Blokker zich vestigden. Wij werden ring- en classisbroeders en, wat meer zegt, trouwe vrienden. Daar hun huwelijk kinderloos was, legden zij den weg van Blokker naar Schellinkhout een keertje meer af dan omgekeerd het geval kon wezen.
Na een vijfjarig verblijf verwisselde hij het dorp in N. Holland met eene stad in dezelfde provincie, namelijk Purmerend. Doch reeds den 15den Augustus 1886 meende hij zijne bediening te moeten nederleggen.
Eerst vestigde hij zich te Amsterdam, maar na eenige jaren te 's-Gravenhage, in de fraaie en gezellige woning Koninginnegracht 86. Zoo werden wij, die in 1913 hier ook gevestigd waren, nog een poos stadgenooten, en werd de band, door correspondentie en wederzijdsche bezoeken vastgehouden, versterkt.
Nog in de kracht zijns levens emeritus geworden, heeft hij niet nagelaten te woekeren met zijn tijd, te arbeiden met zijne talenten. Te Amsterdam wijdde hij zich aan Liefdadigheid naar vermogen? en was hij werkzaam aan de universiteits-bibliotheek. In Den Haag waren het Armenzorg?, Steun, Volksonderwijs, Licht, Liefde, Leven, waaraan hij als lid of bestuurder zijne krachten gaf. Niet minder hulp vonden bij hem de Vereeniging der Vrijzinnig Hervormden en de Protestantenbond. Ook was hij eenige jaren hoofdbestuurder van de Evangelische Maatschappij. Maar het is vooral de pacifistische beweging geweest, welke hem, in vereeniging met zijne echtgenoote, na ter harte ging en schier al zijne krachten vereischte.
Alvorens daarvan te gewagen worden hier een drietal geschriften vermeld, reeds vroeger verschenen.
Als no 2 van den derden jaargang der Volksbibliotheek, uitgave van de Vereeniging tot handhaving en voortplanting van het liberale beginsel in de Ned. Herv. gemeente te Amsterdam, zag in 1876 van zijne hand het licht Het Jodendom vóór Jezus. Daarin wordt, aan de hand der nieuwe geschiedbeschouwing, het tijdperk na het einde van het profetisme tot aan Jezus geschetst; de wording, invoering, uitbreiding en versteening van de zgn. Mozaïsche wet beschreven.
Eveneens uit de Blokkersche pastorie kwam in Mannen van beteekenis 1879 zijn Pius IX, de beeltenis van den paus, die met liberale neigingen is begonnen en geëindigd met den Syllabus en de onfeilbaarheidsverklaring van het opperhoofd der Roomsche kerk.
De Tijdspiegel van 1887 werd door hem verrijkt met een opstel over Eene bekeering in de 17de eeuw, ontleend aan een zeer zeldzaam boekje, te Leuven verschenen 1628, behelzende het verhaal van den overgang van Petrus de la Faille, predikant te Koudekerk bij Leiden, uit de Calvinistische ketterije tot het H. Katholiek geloof der H. Roomsch-Katholieke Kerk, door het lezen der Oudvaders, mitsgaders de maniere hoe dat hij solemnelijk sijnen woordendienst des predikantschap heeft nedergelyd; door hem zelven te boek gesteld?. Levendig verhaalt het opstel, aan de hand van dit geschrift, al wat deze gewezen predikant ter wille van zijn overgang heeft te lijden gehad; aangevuld met bijzonderheden aan de notulen der classis-vergaderingen ontleend.
In het Jaarboek van den Algemeenen Nederlandschen Vredebond en in het orgaan van Vrede door Recht is, gelijk thans vermeld zal worden, menig stuk door hem geplaatst.
Het pacifisme toch nam eene zeer voorname plaats in zijn denken en werken in.
Toen ik - aldus verhaalt de heer A.B. Van der Vies in het genoemde orgaan der Vereeniging in het najaarsnummer van 1915 - toen ik in 1907 met mijne studie van het internationalisme begon en in den zomer des volgenden jaars naar Londen ging om er de geschiedenis van de internationale vredesbeweging te bestudeeren, richtte ik mij daarvoor tot de Peace Society en haren Secretaris dr. Evans Darby. Nadat ik mij bekend gemaakt en het doel van mijn bezoek meegedeeld had, was het eerste dat dr. Darby zeide: Then you know of course my friend dr. Baart de la Faille. In die internationale vredesbeweging is La Faille de verpersoonlijking van de Nederlandsche geweest.
Den 1sten December 1891 werd te Bern het permanent bureau voor den vrede geopend. Dit bureau stond onder een raad van vijf en dertig leden, behoorende tot de verschillende nationaliteiten. Op het congres te Budapest in 1896 werd voor het eerst een Nederlander er in gekozen, en wel dr. Baart de la Faille, die steeds zitting heeft gehad in den raad van genoemd bureau, het centrum van de vredesbeweging.
Getrouw werden door hem de internationale vredescongressen bijgewoond, steeds vergezeld door zijne vrouw, waardige dochter van haar vader. Na haar overlijden in 1912 werd door den voorzitter van het congres te Genève hare regelmatige aanwezigheid in herinnering gebracht.
Zoo waren zij in 1896 te Budapest voor het eerst, daarna te Hamburg 1897, Parijs 1900, Rouaan 1903, Munchen 1907, Brussel 1909, Stockholm 1910. Van deze congressen gaf hij uitvoerige en uitnemende verslagen in het Jaarboekje, later in het maandschrift Vrede door recht, waarbij hij tevens treffende karakteriseering van verschillende personen voegde.
Aangaande de vredesconferentie van 1899 schreef hij in het Jaarboekje van het volgende jaar; terwijl hij in dat tijdschrift.
1895 welverdiende hulde bracht aan wijlen het Tweede Kamerlid Mr. D. Van Eck, wiens verdiensten als voorzitter van den Algemeenen Nederlandschen Vredebond door den heer H.J. Bool in de Levensberichten onzer Maatschappij (1895) slechts kort zijn vermeld, daar het doel was den geheelen persoon in beeld te brengen. La Faille waardeerde ten zeerste de hem toevertrouwde taak om meer uitvoerig over den pacifist Van Eck te spreken, met wien hij vele jaren vriendschappelijk had omgegaan, de laatste jaren als medebestuurder van den Vredebond.
In 1892 toch was hij tot penningmeester benoemd der vereeniging, die in 1901 haar naam veranderde in dien van Vrede door Recht. Tot 1915 nam hij deze betrekking waar; toen meende hij dat de tijd van aftreden voor hem gekomen was. De algemeene vergadering op 2 October gehouden moest zich bij dat besluit neerleggen, maar wist hem toch te behouden door hem aanstonds te kiezen tot eerelid, eene benoeming waarmede de vereeniging zeer karig is, want naast La Faille stonden als zoodanig alleen genoteerd: Mr. Goeman Borgesius en Andrew Carnegie.
Welk een genot was het voor hem en zijne vrouw, tijdens de eerste vredesconferentie van 1899 in Den Haag Bertha von Suttner en andere pacifisten te hunnen huize te mogen ontvangen.
Toen de oorlog uitbrak, te midden van welks verschrikkingen hij uit dit leven is heengegaan, werd levendig behoefte gevoeld aan vereeniging van alle vredesvrienden. Uit dat verlangen werd de Nederlandsche Anti-Oorlogsraad geboren. En ook daaraan gaf La Faille dadelijk zijn steun.
Hij wenschte niets liever dan concentratie van alle pacifistische krachten. Sinds 1917 is er een gemeenschappelijk comité van beide vereenigingen voor den binnenlandschen propaganda-arbeid.
Een man van karakter en met eene wél gevestigde meening als hij moest in bestuurs- en ledenvergaderingen der vele vereenigingen waartoe hij behoorde, en die hij getrouw bezocht, door sommigen ?lastig? worden geheeten. Ja, maar die lastige menschen zijn tevens heerlijke menschen. Zelf puntig nauwgezet, al wat zij doen waardig achtende het goed te doen, bedenkende hoe een of ander nog beter kan worden verricht en nog doelmatiger ingericht, worden zij hun medeleden een heilzame prikkel, der vereeniging een ware weldoener, al klinkt hun woord en voorstel bij het eerste hooren velen niet bijster welluidend toe. En wie hem kenden wisten de uitnemende bedoeling te waardeeren; zij toch kenden hem als een hart van goud.
Hoeveel La Faille ook gedurende zijn emeritaat vond te doen, zijn trek naar gezelligheid verloochende hij niet. Gaarne ontving hij familie en vrienden te zijnen huize, gelijk hij ook nimmer verzuimde tot hen te gaan. Geregeld was hij om de veertien dagen aanwezig in de samenkomst van het clubje theologen op de Witte. In de leeskamer dier sociëteit is menig uurtje door hem doorgebracht.
Over het algemeen genoot hij eene heerlijke gezondheid. Een paar jaren geleden echter begonnen zich verschijnselen te vertoonen van dezelfde vreeselijke kwaal, waaraan zijne vrouw bezweken was. Eene operatie gedurende den zomer van 1916 in villa Elisabeth te Scheveningen bracht verlichting, geene genezing. Weldra werd hij aan huis gebonden, dan aan het ziekbed gekluisterd. Toch zat hij dagelijks nog enkele uren voor zijne schrijftafel om persoonlijk allerlei zaken af te wikkelen en couranten te lezen. Om hem dat gemakkelijker te maken en ook een kouden overgang van het eene vertrek naar het andere hem te besparen, werd zijn ledikant in de studeerkamer opgeslagen. Toen ik hem daar te bed liggende aantrof, zeide hij: Nu ben ik tot mijne laatste kamer gekomen; en dan nog de woning van zes planken. Volkomen zich van zijn toestand bewust was hij tevens geheel berustend, blijmoedig en vertrouwend zich overgevend aan zijnen hemelschen Vader, die hem kracht heeft verleend om zijn lijden te dragen als een Christenheld.
Den tweeden Kerstdag 1917 des middags ging hem eene mijner huisgenooten bezoeken. Hij liet echter zeggen door zijn dienstmeisje, dat met haar kameraad trouw voor hem gezorgd heeft: hij was te moe om iemand te ontvangen. Toen eenige uren later de verpleger kwam om hem te helpen, vond deze hem ingeslapen, voor goed.
Des Zaterdags werd zijn stoffelijk overschot naar de algemeene begraafplaats gebracht. Eenige vrienden en deputaties van verschillende vereenigingen waren aanwezig. Er werd niet gesproken. Ook waren er geene bloemen. Dat had hij zelf zoo gewild.
Geene bloemen bij mijne begrafenis. Zie Pierson, Geschiedenis van het Roomsch-Katholicisme I bl. 285: Wij strooien geene bloemen op onze dooden, omdat de ter aarde bestelling bij ons met dezelfde bescheidenheid geschiedt die het geheele leven kenmerkt. Minucius Felix, Octavius.
Hoezeer was de eenvoud dezer plechtigheid in den geest van hem, die in stilte zijns weegs is gegaan, ook in stilte zeer veel weldeed. Ave, pia anima!
Uit dit huwelijk 7 kinderen.
Bronnen:
1. | Afgeschermd, Periodiek, Kon. Ned. Gen. voor Geslacht- en Wapenkunde, ‘s-Gravenhage, vanaf 1883 |
2. | Nederlands Patriciaat (NP 002), van 1937 tot 1997 |
tr. Andel op 11 jul 1792
met
Johanna Aritia Adriani2, dr. van Dr. Petrus Adriani (predikant te Oude Tonge 1762 en Den Andel 1772,) en Sara Busch, ged. Oterdum op 14 aug 1769, ovl. Groningen op 2 jan 1840.
Uit dit huwelijk 3 kinderen:
naam | geb. | plaats | ovl. | plaats | oud | relatie | kinderen | |
1 | Maria | ~1798 | Groningen | †1828 | Groningen | 30 | 1 | 4 |
2 | Elisabeth | *1799 | 1 | 7 | ||||
3 | Johan | Groningen | †1882 | Leeuwarden | 1 | 8 |
1. | Afgeschermd, Periodiek, Kon. Ned. Gen. voor Geslacht- en Wapenkunde, ‘s-Gravenhage, vanaf 1883 |
2. | Nederlands Patriciaat (NP 002), van 1937 tot 1997 |
tr. Andel op 11 jul 1792
met
prof. dr. Jacob Baart de la Faille1,2, zn. van prof.dr. Jacob Baert de la Faille en Maria Christina de Brueijs, geb. Den Haag op 24 jul 1757, ovl. Groningen op 1 apr 1823.
prof. dr. Jacob Baart de la Faille.
Jacob, ged. Den Haag (Grote Kerk) 24-7-1757, phil. doct,.
lector wis-, natuur- en werktuigkunde aan de Stichting van Renswoude te Den Haag.
1777-1790, hoogleraar in de wis-, natuur- en sterrenkunde aan de universiteit te Groningen, overl. Groningen 1-4-1823, huwt Den Andel 11-7-1792:.
Levensbericht van Dr. S. Baart de la Faille.
Toen ik in 1867 te Leiden student werd, had De la Faille juist de akademie verlaten. Maar toen ik ongeveer anderhalf jaar in mijne eerste gemeente Schellinkhout had gestaan, kwam hij als predikant in het naburige Blokker. Spoedig maakten wij kennis met hem en zijne vrouw, en sinds bleven wij in trouwe vriendschap verbonden. Of 't mij dan een weemoedig genot is, dit levensbericht te mogen samenstellen!.
Van vaders zijde stamde hij af van een beroemd geslacht, dat in de vijftiende eeuw in Italië begon te bloeien met Leopardus della Faglia. Deze was uit Konstantinopel afkomstig en heeft zich, misschien ter zake van het geloof verdreven of uitgeweken, te Napels gevestigd, waar hij een der machtigste en rijkste burgers werd, getuige de prachtige paleizen welke hij daar liet bouwen, en de uitrusting van galeien, waarmee hij dikwijls naar den Levant trok tegen Turken en Mooren.
Een kleinzoon van dezen, Jan Baptista, muntte in geleerdheid uit en stond in blakende gunst bij paus Paulus III, die in 1537 hem bevorderde tot wereldlijk raadsheer der kerk, onder de veertig edelen van Castro opnam en hem als bijzonder teeken zijner genegenheid drie leliën in zijn wapen schonk. Hij was een vurig aanhanger van Victor Lodewijk Farnese, hertog van Castro, en toen deze bij een oproer werd gedood, nam Della Faglia de wijk naar Vlaanderen, waar hij huwde met Margaretha de la Baeve, dochter van den heer van Mouscron en Wevelghem. Ook verwisselde hij hier de Italiaansche spelling van zijn naam met den meer naar den spreektrant der zuidelijke Nederlanden geëigenden, en in uitspraak niet veel verschillenden naam della Faille of de la Faille.
Na de Hervorming heeft zich dit geslacht gescheiden in een Roomschen en een Protestantschen tak. De eerste is in Antwerpen en elders gebleven, waar nog vele personen gevonden worden, bekleed met hooge ambten. De andere week naar de noordelijke provinciën uit.
Vele dezer bijzonderheden zijn ontleend aan de toespraak van prof. Van Swinderen, bij de opening zijner colleges 15 April 1823 gehouden na den dood van zijn leermeester en ambtgenoot Jacob Baart de la Faille. Reeds diens vader droeg dezen dubbelen naam. De moeder van dezen, Johanna De la Faille, gehuwd met Mr. Jacob Baart, die te 's-Gravenhage een aanzienlijken post heeft bekleed, deed hare kinderen, na het vroegtijdig overlijden van haar echtgenoot, haren familienaam mede aannemen. Genoemde hoogleeraar was gehuwd met Johanna Aritia Adriani en had drie zonen en drie dochteren. Een dezer zoons was Johan Marcus, als rustend geneesheer te Leeuwarden overleden 17 November 1882; zijne echtgenoote heette Maria Adriana Leonarda Crommelin. Ook zij hadden een talrijk gezin.
Hun zoon Samuel werd te Leeuwarden geboren 20 Mei 1842. Na de scholen voor L.O. en M.U.L.O. aldaar te hebben bezocht, werd hij leerling van het gymnasium onder de rectoren dr. C.M. Francken en dr. D.C. Pleyte, na het eerste voortreffelijke onderwijs genoten te hebben van dr. A.H.G.P. Van den Es, later hoogleeraar te Amsterdam.
In 1860 vertrok hij naar de universiteit te Groningen om aldaar ingeschreven te worden als lid der theologische faculteit. Hier vond hij een kring van vrienden in A.G. en G.A. Van Hamel, later hoogleeraren te Groningen en te Amsterdam, J. Frieseman Viëtor, later hoogleeraar te Groningen, J. Rutgers, later rechter te Leeuwarden, A.W. Tresling, later geneesheer te Nieuwe Schans.
Hier werd eerst het mathesis-examen gedaan, daarna het propaedeutisch na verwerving van de destijds vereischte testimonia aangaande college logica en algemeene geschiedenis, voorts het candidaats in de theologie, met testimonium metaphysica en Chaldeeuwsch en Arabisch. Nadat dit was afgelegd vertrok hij naar Leiden, waar nog Scholten en Kuenen schitterden in den luister van hun genie.
Den 27sten Mei 1867 behaalde hij hier den doctorstitel op een academisch proefschrift over Gotthold Ephraïm Lessing en de Wolfenbuttelsche fragmenten, onder de auspiciën van den hoogleeraar Rauwenhoff. In het vorige jaar was hij proponent geworden; er werden in 1866 tweeentwintig leerlingen van de Leidsche hoogeschool als candidaten tot den heiligen dienst door de voor Leiden aangewezen provinciale kerkbesturen (N. en Z. Holland, Zeeland en N. Brabant) toegelaten.
Nu wenkte de eerste gemeente. Vooraf echter werd den 18den December 1867 zijn huwelijk voltrokken met Marianne Carolina Francisca Bachiene, dochter van den staatsraad Mr. P.J. Bachiene, een van de pioniers der Nederlandsche vredesbeweging en in 1871 medeoprichter van den bond, later als de Algemeene Nederlandsche Vredebond bekend geworden. Tot 25 Juli 1912 heeft hij haar mogen behouden, die in waarheid naar het oude bijbelwoord eene hulpe hem is geweest.
Te zamen trokken zij naar het vrij afgelegene Mastenbroek, waar hij den eersten Zondag van het nieuwe jaar, 5 Jan. 1868, zich aan den dienst der Ned. Herv. Kerk verbond. Drie jaren later verhuisden zij naar Knijpe; in het naburige Langezwaag stond de bekende schrijver en spreker N.C. Balsem, met wien en wiens gezin de La Faille's zeer bevriend werden. Datzelfde voorrecht viel ons ten deel, gelijk reeds is herinnerd, toen zij in 1875 te O. en W. Blokker zich vestigden. Wij werden ring- en classisbroeders en, wat meer zegt, trouwe vrienden. Daar hun huwelijk kinderloos was, legden zij den weg van Blokker naar Schellinkhout een keertje meer af dan omgekeerd het geval kon wezen.
Na een vijfjarig verblijf verwisselde hij het dorp in N. Holland met eene stad in dezelfde provincie, namelijk Purmerend. Doch reeds den 15den Augustus 1886 meende hij zijne bediening te moeten nederleggen.
Eerst vestigde hij zich te Amsterdam, maar na eenige jaren te 's-Gravenhage, in de fraaie en gezellige woning Koninginnegracht 86. Zoo werden wij, die in 1913 hier ook gevestigd waren, nog een poos stadgenooten, en werd de band, door correspondentie en wederzijdsche bezoeken vastgehouden, versterkt.
Nog in de kracht zijns levens emeritus geworden, heeft hij niet nagelaten te woekeren met zijn tijd, te arbeiden met zijne talenten. Te Amsterdam wijdde hij zich aan Liefdadigheid naar vermogen en was hij werkzaam aan de universiteits-bibliotheek. In Den Haag waren het Armenzorg, Steun, Volksonderwijs, Licht, Liefde, Leven, waaraan hij als lid of bestuurder zijne krachten gaf. Niet minder hulp vonden bij hem de Vereeniging der Vrijzinnig Hervormden en de Protestantenbond. Ook was hij eenige jaren hoofdbestuurder van de Evangelische Maatschappij. Maar het is vooral de pacifistische beweging geweest, welke hem, in vereeniging met zijne echtgenoote, na ter harte ging en schier al zijne krachten vereischte.
Alvorens daarvan te gewagen worden hier een drietal geschriften vermeld, reeds vroeger verschenen.
Als no 2 van den derden jaargang der Volksbibliotheek, uitgave van de Vereeniging tot handhaving en voortplanting van het liberale beginsel in de Ned. Herv. gemeente te Amsterdam, zag in 1876 van zijne hand het licht Het Jodendom vóór Jezus. Daarin wordt, aan de hand der nieuwe geschiedbeschouwing, het tijdperk na het einde van het profetisme tot aan Jezus geschetst; de wording, invoering, uitbreiding en versteening van de zgn. Mozaïsche wet beschreven.
Eveneens uit de Blokkersche pastorie kwam in Mannen van beteekenis 1879 zijn Pius IX, de beeltenis van den paus, die met liberale neigingen is begonnen en geëindigd met den Syllabus en de onfeilbaarheidsverklaring van het opperhoofd der Roomsche kerk.
De Tijdspiegel van 1887 werd door hem verrijkt met een opstel over Eene bekeering in de 17de eeuw, ontleend aan een zeer zeldzaam boekje, te Leuven verschenen 1628, behelzende het verhaal van den overgang van Petrus de la Faille, predikant te Koudekerk bij Leiden, uit de Calvinistische ketterije tot het H. Katholiek geloof der H. Roomsch-Katholieke Kerk, door het lezen der Oudvaders, mitsgaders de maniere hoe dat hij solemnelijk sijnen woordendienst des predikantschap heeft nedergelyd; door hem zelven te boek gesteld. Levendig verhaalt het opstel, aan de hand van dit geschrift, al wat deze gewezen predikant ter wille van zijn overgang heeft te lijden gehad; aangevuld met bijzonderheden aan de notulen der classis-vergaderingen ontleend.
In het Jaarboek van den Algemeenen Nederlandschen Vredebond en in het orgaan van Vrede door Recht is, gelijk thans vermeld zal worden, menig stuk door hem geplaatst.
Het pacifisme toch nam eene zeer voorname plaats in zijn denken en werken in.
Toen ik - aldus verhaalt de heer A.B. Van der Vies in het genoemde orgaan der Vereeniging in het najaarsnummer van 1915 - toen ik in 1907 met mijne studie van het internationalisme begon en in den zomer des volgenden jaars naar Londen ging om er de geschiedenis van de internationale vredesbeweging te bestudeeren, richtte ik mij daarvoor tot de Peace Society en haren Secretaris dr. Evans Darby. Nadat ik mij bekend gemaakt en het doel van mijn bezoek meegedeeld had, was het eerste dat dr. Darby zeide: Then you know of course my friend dr. Baart de la Faille. In die internationale vredesbeweging is La Faille de verpersoonlijking van de Nederlandsche geweest.
Den 1sten December 1891 werd te Bern het permanent bureau voor den vrede geopend. Dit bureau stond onder een raad van vijf en dertig leden, behoorende tot de verschillende nationaliteiten. Op het congres te Budapest in 1896 werd voor het eerst een Nederlander er in gekozen, en wel dr. Baart de la Faille, die steeds zitting heeft gehad in den raad van genoemd bureau, het centrum van de vredesbeweging.
Getrouw werden door hem de internationale vredescongressen bijgewoond, steeds vergezeld door zijne vrouw, waardige dochter van haar vader. Na haar overlijden in 1912 werd door den voorzitter van het congres te Genève hare regelmatige aanwezigheid in herinnering gebracht.
Zoo waren zij in 1896 te Budapest voor het eerst, daarna te Hamburg 1897, Parijs 1900, Rouaan 1903, Munchen 1907, Brussel 1909, Stockholm 1910. Van deze congressen gaf hij uitvoerige en uitnemende verslagen in het Jaarboekje, later in het maandschrift Vrede door recht, waarbij hij tevens treffende karakteriseering van verschillende personen voegde.
Aangaande de vredesconferentie van 1899 schreef hij in het Jaarboekje van het volgende jaar; terwijl hij in dat tijdschrift.
In 1895 welverdiende hulde bracht aan wijlen het Tweede Kamerlid Mr. D. Van Eck, wiens verdiensten als voorzitter van den Algemeenen Nederlandschen Vredebond door den heer H.J. Bool in de Levensberichten onzer Maatschappij (1895) slechts kort zijn vermeld, daar het doel was den geheelen persoon in beeld te brengen. La Faille waardeerde ten zeerste de hem toevertrouwde taak om meer uitvoerig over den pacifist Van Eck te spreken, met wien hij vele jaren vriendschappelijk had omgegaan, de laatste jaren als medebestuurder van den Vredebond.
In 1892 toch was hij tot penningmeester benoemd der vereeniging, die in 1901 haar naam veranderde in dien van Vrede door Recht. Tot 1915 nam hij deze betrekking waar; toen meende hij dat de tijd van aftreden voor hem gekomen was. De algemeene vergadering op 2 October gehouden moest zich bij dat besluit neerleggen, maar wist hem toch te behouden door hem aanstonds te kiezen tot eerelid, eene benoeming waarmede de vereeniging zeer karig is, want naast La Faille stonden als zoodanig alleen genoteerd: Mr. Goeman Borgesius en Andrew Carnegie.
Welk een genot was het voor hem en zijne vrouw, tijdens de eerste vredesconferentie van 1899 in Den Haag Bertha von Suttner en andere pacifisten te hunnen huize te mogen ontvangen.
Toen de oorlog uitbrak, te midden van welks verschrikkingen hij uit dit leven is heengegaan, werd levendig behoefte gevoeld aan vereeniging van alle vredesvrienden. Uit dat verlangen werd de Nederlandsche Anti-Oorlogsraad geboren. En ook daaraan gaf La Faille dadelijk zijn steun.
Hij wenschte niets liever dan concentratie van alle pacifistische krachten. Sinds 1917 is er een gemeenschappelijk comité van beide vereenigingen voor den binnenlandschen propaganda-arbeid.
Een man van karakter en met eene wél gevestigde meening als hij moest in bestuurs- en ledenvergaderingen der vele vereenigingen waartoe hij behoorde, en die hij getrouw bezocht, door sommigen lastig worden geheeten. Ja, maar die lastige menschen zijn tevens heerlijke menschen. Zelf puntig nauwgezet, al wat zij doen waardig achtende het goed te doen, bedenkende hoe een of ander nog beter kan worden verricht en nog doelmatiger ingericht, worden zij hun medeleden een heilzame prikkel, der vereeniging een ware weldoener, al klinkt hun woord en voorstel bij het eerste hooren velen niet bijster welluidend toe. En wie hem kenden wisten de uitnemende bedoeling te waardeeren; zij toch kenden hem als een hart van goud.
Hoeveel La Faille ook gedurende zijn emeritaat vond te doen, zijn trek naar gezelligheid verloochende hij niet. Gaarne ontving hij familie en vrienden te zijnen huize, gelijk hij ook nimmer verzuimde tot hen te gaan. Geregeld was hij om de veertien dagen aanwezig in de samenkomst van het clubje theologen op de Witte. In de leeskamer dier sociëteit is menig uurtje door hem doorgebracht.
Over het algemeen genoot hij eene heerlijke gezondheid. Een paar jaren geleden echter begonnen zich verschijnselen te vertoonen van dezelfde vreeselijke kwaal, waaraan zijne vrouw bezweken was. Eene operatie gedurende den zomer van 1916 in villa Elisabeth te Scheveningen bracht verlichting, geene genezing. Weldra werd hij aan huis gebonden, dan aan het ziekbed gekluisterd. Toch zat hij dagelijks nog enkele uren voor zijne schrijftafel om persoonlijk allerlei zaken af te wikkelen en couranten te lezen. Om hem dat gemakkelijker te maken en ook een kouden overgang van het eene vertrek naar het andere hem te besparen, werd zijn ledikant in de studeerkamer opgeslagen. Toen ik hem daar te bed liggende aantrof, zeide hij: Nu ben ik tot mijne laatste kamer gekomen; en dan nog de woning van zes planken. Volkomen zich van zijn toestand bewust was hij tevens geheel berustend, blijmoedig en vertrouwend zich overgevend aan zijnen hemelschen Vader, die hem kracht heeft verleend om zijn lijden te dragen als een Christenheld.
Den tweeden Kerstdag 1917 des middags ging hem eene mijner huisgenooten bezoeken. Hij liet echter zeggen door zijn dienstmeisje, dat met haar kameraad trouw voor hem gezorgd heeft: hij was te moe om iemand te ontvangen. Toen eenige uren later de verpleger kwam om hem te helpen, vond deze hem ingeslapen, voor goed.
Des Zaterdags werd zijn stoffelijk overschot naar de algemeene begraafplaats gebracht. Eenige vrienden en deputaties van verschillende vereenigingen waren aanwezig. Er werd niet gesproken. Ook waren er geene bloemen. Dat had hij zelf zoo gewild.
?Geene bloemen bij mijne begrafenis. Zie Pierson, Geschiedenis van het Roomsch-Katholicisme I bl. 285: ?Wij strooien geene bloemen op onze dooden, omdat de ter aarde bestelling bij ons met dezelfde bescheidenheid geschiedt die het geheele leven kenmerkt. Minucius Felix, Octavius.
Hoezeer was de eenvoud dezer plechtigheid in den geest van hem, die in stilte zijns weegs is gegaan, ook in stilte zeer veel weldeed. Ave, pia anima!
Uit dit huwelijk 3 kinderen:
naam | geb. | plaats | ovl. | plaats | oud | relatie | kinderen | |
1 | Maria | ~1798 | Groningen | †1828 | Groningen | 30 | 1 | 4 |
2 | Elisabeth | *1799 | 1 | 7 | ||||
3 | Johan | Groningen | †1882 | Leeuwarden | 1 | 8 |
1. | Nederlands Patriciaat (NP 002), van 1937 tot 1997 |
2. | Afgeschermd, Periodiek, Kon. Ned. Gen. voor Geslacht- en Wapenkunde, ‘s-Gravenhage, vanaf 1883 |
tr. Frankfurt am Main [Duitsland] in 1555
met
Jacob Ben Akiba Gugenheim, zn. van Akiba Eleazar Gugenheim (rabbi) en Ella Günsberg, geb. Praag tussen 1500 en 1505, schoolmeester, ovl. Frankfurt am Main [Duitsland] in 1587.
tr.
met
Uit dit huwelijk een zoon:
naam | geb. | plaats | ovl. | plaats | oud | relatie | kinderen | |
1 | Jacob | *1500 | Praag | †1587 | Frankfurt am Main [Duitsland] | 87 | 2 | 3 |
Hij krijgt een zoon:
naam | geb. | plaats | ovl. | plaats | oud | relatie | kinderen | |
1 | Akiba | *1470 | Frankfurt am Main [Duitsland] | †1530 | Praag | 60 | 1 | 1 |
Hij krijgt een zoon:
naam | geb. | plaats | ovl. | plaats | oud | relatie | kinderen | |
1 | Eleazar | *1440 | Neuss | †1490 | Praag | 50 | 1 | 1 |
tr.
met
Uit dit huwelijk een zoon:
naam | geb. | plaats | ovl. | plaats | oud | relatie | kinderen | |
1 | Moses | *1410 | Neuss | 1 | 1 |
tr.
met
Akiba Gugenheim, zn. van Jakob Gugenheim, geb. circa 1380.
Uit dit huwelijk een zoon:
naam | geb. | plaats | ovl. | plaats | oud | relatie | kinderen | |
1 | Moses | *1410 | Neuss | 1 | 1 |
Hij krijgt een zoon:
naam | geb. | plaats | ovl. | plaats | oud | relatie | kinderen | |
1 | Akiba | *1380 | 1 | 1 |
Hij krijgt een dochter:
naam | geb. | plaats | ovl. | plaats | oud | relatie | kinderen | |
1 | Maidgen | *1500 | Frankfurt am Main [Duitsland] | †1554 | Frankfurt am Main [Duitsland] | 54 | 1 | 3 |