Website van Cees Hagenbeek
Audulf van Friesland
Audulf van Friesland, geb. circa 560, ovl. (ongeveer 67 jaar oud) circa 627.

Audulf van Friesland.
Audulf or Audwulf, (Latin: Audulfus) was a Frisian king at the time of the Great Migration, (around 600). Nowadays historians mostly think that there was a Frisian king in the first half of the 7th century with the name Audulf, containing the words adel and wolf. The land this king ruled was probably the central rivers area of the Netherlands. The written sources do not contain any information of this monarch, but there are some golden coins found with the words “Audulfus” and “Frisia” on them. The land where the Frisian people once lived was at that time divided, each with his own ruler.[1] Excavations in the north of Friesland, in the area called Westergo proved that some kind of power has existed in that time in the province of Friesland. The coins were found in the Netherlands at Escharen in nearby Arnhem and also in England. Most are dated between 600 and 630. At the beginning of 2006 a coin stamp of Audwulf with the words AUDWULF FRISIA was found in the Frisian village Wijnaldum at the place which earlier was searched for the keningshal of the Frisian kings.[citation needed] Another interesting finding that is brought in context with Audulf is the treasure trove of Wiuwert. One of the coins has the inscription VICTORIA AUDUFO, probably made to remember a remarkable victory on another people. Some think this people were the Franks who fought the Frisian for control of the Rhine delta.


Hij krijgt een zoon:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Arigis I*585  †656  71


NN Sepperothe
NN Sepperothe.

NN Sepperothe.
Krijgt na de dood van haar grootvader het landgoed Eyen als leengoed van de Bisschop van Utrecht. Haar zuster krijgt het landgoed Lemferding bij Eelde, eveneens leengoed van de Bisschop van Utrecht. Haar broers krijgen gezamenlijk de Prefectuur in Groningen en de bezittingen aldaar.
Van de verdeling van de erfenis zijn geen stukken bekend, maar het is af te leiden uit latere oorkonden waarin opbrengsten van het Sticht Utrecht staan vermeld.

tr.
met

Henric (de Crane) van Kuinre, zn. van Hendrik van Cunre van Urk, geb. in 1160, ovl. (ongeveer 55 jaar oud) in 1215.

 


Henric (de Crane) van Kuinre.
Ook vermeld als Hendrik de Crane, maar waarschijnlijk een onjuiste beoordeling van de vermelding "Crue" in de oudste oorkonde. Dit zal Cunre moeten zijn.
Geschiedenis van Friesland; MD Teenstra: 1195 Hendrik de Kraan, graaf van de Kuinder. (blz 121). Hendrik gedroeg zich als graaf in het gebied langs de zuidkust van Friesland.Hij was borggraaf van de Kuinder en waarschijnlijk ook van Urk en Emelweerd, een leen van de bisschop van Utrecht. Deze bisschop had samen met de graaf van Holland de grafelijke rechten over het Friesland tussen Vlie en Lauwers verkregen. Toen Willem (zonder land) terugkeerde van een roemrijke tocht naar Palestina vond hij het vaderlijk erfgoed verdeeld. Door tussenkomst van oom Boudewijn, toen bisschop van Utrecht, stond broer Dirk hem Friesland (tussen Vlie en Lauwers) af. Daar verdreef hij Hendrik de Crane van de grond die Hendrik onrechtmatig in bezit had en bouwde een sterk slot in Oosterzee om Hendrik in bedwang te houden.
Annales Egmondensis pagina 193: Bisschoppelijk leenman Hendrik van Kuinre neemt Willem van Holland gevangen omstreeks 1196. Willem van Holland was graaf van Friesland. Deze gevangenneming gebeurde op het slot ter Horst, waar Willem was uitgenodigd door zijn broer Dirk van Holland. Aan tafel, onder de ogen van Dirk, nam Hendrik de Crane Dirks broer Willem gevangen. Dirk was dus kennelijk de opdrachtgever. De aanleiding was de openlijke steun die Willem verleende aan graaf Otto van Gelre, de vijand van Dirk.
Zie verder: Algemene Geschiedenis des Vaderlands door JP Arend, tweede deel 900-1581; 1841 JF Schleijer Amsterdam.

OSU0567;1204; Hendrik van Kuinre krijgt zijn goederen en rechten terug die hem door graaf Willem van Friesland waren ontnomen. (=de borg te Kuinre en bijbehorende rechten).
OSU0568; 1204 Bisschop Diederik vergunt aan de bewoners van Holtpade een parochiekerk te stichten.
Getuigen: Hendrik van Kuinre, Herman van Voorst, Arnold van Ruinen, Bernard Benzinck, Arnold Wilde, Hugo en Wigher Storm, Engelbert Merekinck.
Deze Hendrik van Kuinre moet wel dezelfde persoon zijn als de twee jaar later vermelde Hendrik van Norch. Het familiewapen van Norch is gelijk aan het familiewapen van Kuinre.
ogd0043 datum 1206 of 1207. Theodoricus, bisschop van Utrecht, verklaart van Fredericus, abt van Ruinen, de kerken van Steenwijk en Borne verkregen te hebben alsmede de kapel van Westerbork benevens enige tienden voor enige tienden in ruil tegen de kerk van Beilen.
Genoemd worden: Johan van Vollenhove, Herman van Steenwijck, Wolter van Coevorden, de broers Rudolf en Menso van Peize, Arnold van Ruinen, Otto van de Pol, Hugo Storm, Gerard Lewe, Hugo Donker, de broers Egbert en Menso van Groningen, Wicher Lapinch (Radinc bij Vollenhove?), Randulfo ?, Hendrik van Norch, Walter Radinc, Schulte Bartold, Gelmer van Ide, Werenzone van Bunne, Egbert ten Hove, Otto van Ruinen en Jacob ter A.
OSU0601; 1211; Bisschop Diederik schenkt, voor zijne memorie, aan het klooster te Ruinen de tienden uit een huis te Volenhove, dat het klooster reeds lang bezeten had. Getuigen: Hendrik van Groningen, Johan van Vollenhove priesters, Folkert van Coevorden, Hendrik van Kuinre, Hugo Storm, Arnold Wilde, Hugo Donker, Gijsbert, Walter, Godfried, Gosewijn, Arnold van Ruinen, Otto, dienstmannen.
Oorkondenboek Sticht Utrecht nr. 613.
1213; De elect Otto schenk aan de horige lieden te Wilsum en Zalk op het Veen, die wonen op hoeven van Diederik en Hendrik van Buckhorst, dezelfde vrijheid die de burgers van Zalk, Zwolle en andere steden en dorpen in de omtrek genieten. Dirk en Hendrik zullen hofsteden verpachten en het lagere gerecht uitoefenen.
Getuigen: Hendrik van Kuinre, Gijsbert en Egbert van Amstel, broers, Herman van Voorst, Wolter van IJsselmuiden, Arnold Loef, Steven van Bosinchem, Arnold de Wilde, Thicard schulte van Vollenhove, en vele andere goede lieden.

Elders gepubliceerd: Henrici NORCH. Familiewapen: in veld van zilver vijf linker schuinbalken van keel.
Genoemd in 1206.(drs. O.D.J. Roemeling, ’Adelijke geslachten in de ME in Drente’, NL 1973).

De Heren van Kuinre waren de ergste zeerovers van Noord Nederland, te vergelijken met roofridders als Zweder van Bentheim, Herbrun van Putten (’de gesel der Veluwe’) en Zweder van Voorst. Hun kasteel lag op een uitermate strategische locatie ten opzichte van de Hanzeroutes naar het Oostzeegebied. Kooplieden uit onder ander Danzig (Gdansk) en Hamburg werden nogal eens opgebracht en voor losgeld op het slot te Kuinre vastgezet. Aldus de tekst in .

De Heren van Kuinre waren ridders, maar anderen vonden hen rovers. Zij leefden in de tweede helft van de Middeleeuwen, in een tijd dat er veel gehandeld werd tussen de Hanzesteden. In de Noordoostpolder zijn resten gevonden van 2 burchten. Deze kastelen stonden aan beide kanten van de oude rivier de Kuinder of de Tjonger.
De oudste burcht werd gebouwd rond 1200. Maar toen de Zuiderzee steeds groter werd, dreigde het kasteel te worden weggespoeld. De Heren van Kuinre moesten verhuizen. Even verderop bouwden ze een nieuw kasteel. Hoe die kastelen er precies uitzagen weten we niet. In de polderbodem zijn resten van fundamenten en voorwerpen als wapens, potten en bekers teruggevonden.
De Heren van Kuinre waren niet geliefd bij de handelaren van de Hanzesteden. De ’heren’ namen de vracht of het schip van de handelaren soms in beslag. In ruil voor losgeld konden ze hun eigendommen terugkrijgen. Soms zonken de handelsschepen ook wel op de Zuiderzee. In Flevoland zijn 14 wrakken gevonden van deze handelsschepen. Die handelsschepen worden ook wel koggen genoemd.

Uit dit huwelijk 2 zonen:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Hendrik*1180  †1218  38
Rudolphus*1190  †1254  64


Hendrik van Cunre van Urk
Hendrik van Cunre van Urk, geb. circa 1140, ovl. (minstens 30 jaar oud) na 1170.

Hendrik van Cunre van Urk.
Opgevoerd om een mogelijk gat in de tijdbalk te overbruggen.
Dat Hendrik van Cunre een zoon is van Coenraad van Urk is niet uit oorkonden of annalen af te leiden. Maar gezien de levensloop van Hendrik de Crane van Kuinre ligt de afstamming voor de hand.
Omstreeks 1165 is een burcht te Kuinre gebouwd en deze Hendrik zal dan de eerste bewoner zijn geweest van die burcht.
Kuinre is een strategisch gelegen plek waar door het leger van Karel Martel of zijn opvolgers zeker een versterking met verblijfsmogelijkheden is aangelegd en grond ontgonnen voor voedselpruduktie, tijdens de pogingen om de Friezen en Saksen te onderwerpen. Het landgoed diende dan voor de voedselvoorziening van het leger en de decentrale hoven. Het landgoed/leengoed was in slechte staat van exploitatie, wanneer bisschop Godebald in 1118 het "Swechus" in Kuinre in bezit krijgt. Een burcht was niet (meer) aanwezig, maar alleen een (zomer)verblijf voor vee en verzorgers, vergelijkbaar met de Bôen van Schoonebeek.
Aan wie het goed in 1118 in leen is gegeven door de bisschop Godebald is niet vermeld.
Rond 1165 was Godfried van Rhenen bisschop van Utrecht, als opvolger van Herman van Horne, die in 1150 Hartbert van Wierum was opgevolgd als bisschop. Bisschoppen moeten, net als andere wereldlijke heersers, een beroep doen op vertrouwelingen om hun macht veilig te stellen. Dat gebeurde meestal door de benoeming van familieleden op hoge posten en door het uitgeven van leengoederen, eventueel met burcht, op strategische plekken aan dienstmannen/ridders uit hun directe omgeving. Na 1165 verschijnen in het Oversticht in oorkonden meer namen van ridders/leenmannen van de bisschop, waarvan het stamgebied uit de omgeving van die bisschoppen moet worden gezocht, vaak als zoons van bestaande leenmannen.


Hij krijgt een zoon:


 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Henric*1160  †1215  55


Adalhardus van Urk
Adalhardus van Urk, geb. in 1090.

Adalhardus van Urk.
Ca. 1107 Abt Herman van Zutphen van het klooster St Pantaleon geeft de hof te Urk in pacht aan Adelhardus, de voogd van dat hof. Het leengoed verkeerde in neergaande staat van exploitatie.
Het wapen van Hendrik van Kuinre, kleinzoon van Adelhardus, heeft sterke overeenkomsten met het wapen van Looz(Loon) en Horne.
Als Adelhardus zijn grootvader is, is een mogelijke overgrootvader Hendrik van Looz(Loon). Van deze Hendrik zijn verder geen gegevens bekend, maar hij past wel in de tijdbalk.
Adelhardus was voogd van het hof te Urk en als verkrijger van het leengoed zullen er (familie)banden zijn geweest, of met de van Zutphens, of met andere betrokkenen bij het klooster St Pantaleon.
Het leengoed Urk van Adelhardus ligt in het graafschap dat op 28 december in het jaar 1107 verkregen is door Hendrik van Zutphen, (zoon van Otto de Rijke van Zutphen), van de keizer, in ruil tegen het leengoed Alzey, waar de keizer belang bij had. Hendrik was even voor de ruiling, op ruim 40-jarige leeftijd voor het eerst getrouwd met de ongeveer 10 jaar oudere weduwe Mathilde van Beichlingen van Northeim. De kans op het krijgen van kinderen door dit echtpaar was klein, en als voorwaarde had de keizer gesteld dat, mocht Hendrik bij zijn overlijden geen wettige mannelijke nakomelingen hebben, bij uitzondering zijn vader, graaf Otto, indien deze dan nog in leven was, het graafschap zou krijgen. In alle andere gevallen zou het graafschap dan terugvallen op de keizer. Het verkrijgen van Alzey was voor de keizer kennelijk van zo groot belang dat hij een deel van Frisia, dat hij in principe al had toegezegd aan de Bisschop van Utrecht, in ruil aanbood aan een nakomeling van één van de machtigste en rijkste graven binnen zijn rijk. Mogelijk zijn er voor de ruiling nog meer afspraken gemaakt en is het huwelijk van Hendrik met Mathilde daar een deel van, evenals het verkrijgen van het leengoed/hofgoed Urk door Adelhardus.
Een familieband tussen Adelhardus en de van Zutphens lijkt voor de hand te liggen. Directe aanwijzingen zijn er echter niet. Een mogelijkheid is dat Adelhardus dezelfde persoon is als Alardus van Wesenhorst, zoon van Godfried van Lohn en kleinzoon van Gerard van Zutphen van Lohn, die een broer is van Otto de Rijke van Zutphen. Godfried en Gerard waren in 1108 al overleden. Een mogelijke aanwijzing is een oorkonde van 1145, waarin keizer Koenraad III de schenking bekrachtigd van de gouwen Oostergo en Westergo in Friesland aan de bisschop van Utrecht. Getuigen hierbij waren o.a. Allardus van Wesenhorst en zijn broer Winemarus. Een bezitter van rechten in een aangrenzend gebied is dan een logische getuige.
Maar het familiewapen van Lohn is een geheel andere dan die van Loon(Looz)(Urk)(Kuinre). Daarom wordt hier Hendrik van Looz(Loon) als mogelijke voorouder opgevoerd. Daarmee wordt de lijn naar van Loon aangegeven, maar ook naar Horne.


Hij krijgt een zoon:


 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Coenraed*1120  †1148  28


Hendrik van Looz
Hendrik van Looz, geb. in 1078.

 


Hij krijgt een zoon:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Adalhardus*1090     



Bronnen:
1.Maison de Hornes, Horn, Horne, Hoerne, Huerne, Hoorne, etc. (B 014), Type: boek, Schrijver: Etienne Patou, Uitgegeven: 2014 (blz. 1)

Hagiza Hasala van Jutland
Hagiza Hasala van Jutland, geb. circa 620.

tr. (resp. ongeveer 42 en ongeveer 47 jaar oud) circa 662
met

Wisislaus des Obotrides (des Hérules, Billung von Wenden?), zn. van Radagest II des Hérules (Roi des Hérules (23°) et des Vendes) en Ubertina des Granates, geb. circa 615, koning van de Wenden, ovl. (ongeveer 70 jaar oud) in 685.

Uit dit huwelijk een dochter:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Dobrogera*653  †740  87


Radagest II des Hérules
Radagest II des Hérules, geb. in 550, Roi des Hérules (23°) et des Vendes, ovl. (ongeveer 68 jaar oud) in 618.

tr.
met

Ubertina des Granates, geb. in 570.

Uit dit huwelijk 2 zonen:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Wisislaus*615  †685  70
Goswin*590     


Ubertina des Granates
Ubertina des Granates, geb. in 570.

tr.
met

Radagest II des Hérules, geb. in 550, Roi des Hérules (23°) et des Vendes, ovl. (ongeveer 68 jaar oud) in 618.

Uit dit huwelijk 2 zonen:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Wisislaus*615  †685  70
Goswin*590     


Goswin des Hérules Obotrides
Goswin des Hérules Obotrides, geb. in 590, Roi des Obotrides.

  • Vader:
    Radagest II des Hérules, geb. in 550, Roi des Hérules (23°) et des Vendes, ovl. (ongeveer 68 jaar oud) in 618, tr. met

tr. (ongeveer 25 jaar oud) in 615
met

NN de Francie Orientale.

Uit dit huwelijk een dochter:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Julanda*615  †645  30


NN de Francie Orientale
NN de Francie Orientale.

tr. (Goswin ongeveer 25 jaar oud) in 615
met

Goswin des Hérules Obotrides, zn. van Radagest II des Hérules (Roi des Hérules (23°) et des Vendes) en Ubertina des Granates, geb. in 590, Roi des Obotrides.

Uit dit huwelijk een dochter:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Julanda*615  †645  30


Authr den Dybsindige von Friesland
Authr Ivarsdatter den Dybsindige von Friesland.

tr.
met

Radbod Friesland, zn. van Aldegisel van Friesland en Arigis de Frise, geb. circa 648.

Radbod Friesland.
Redbad or Radbod (died 719) was the king (or duke) of Frisia from c. 680 until his death. He is often considered the last independent ruler of Frisia before Frankish domination. He defeated Charles Martel at Cologne. Eventually, however, Charles prevailed and compelled the Frisians to submit. Radbod died in 719, but for some years his successors struggled against the Frankish power. What the exact title of the Frisian rulers was depends on the source. Frankish sources tend to call them dukes; other sources often call them kings. Being Germanic pagans, it is likely that they would have been called kings by their followers, whereas the Christianized Franks, who had inherited the Latin literary tradition would have referred to them as dukes. While his predecessor, Aldgisl,[1] had welcomed Christianity into his realm, Radbod attempted to extirpate the religion and free the Frisians from subjugation to the Merovingian kingdom of the Franks. In 689, however, Radbod was defeated by Pippin of Herstal in the battle of Dorestad[2] and compelled to cede West Frisia (Frisia Citerior, meaning Nearer Frisia, from the Scheldt to the Vlie) to the Franks. Between 690 and 692, Utrecht fell into the hands of Pippin of Herstal. This gave the Franks control of important trade routes on the Rhine to the North Sea. Some sources say that, following this defeat, Radbod retreated, in 697, to the island of Heligoland, others say he retreated to the part of the Netherlands that is still known as Friesland. Around this time there was an Archbishopric or bishopric of the Frisians founded for Willibrord [3] and a marriage was held between Grimoald the Younger, the oldest son of Pippin, and Thiadsvind, the daughter of Radbod in 711.[4](p794) On Pippin's death in 714, Radbod took the initiative again. He forced Saint Willibrord and his monks to flee and advanced as far as Cologne, where he defeated Charles Martel,[5] Pippin's natural son, in 716. Eventually, however, Charles prevailed and compelled the Frisians to submit. Radbod died in 719,[6](p90) but for some years his successors struggled against the Frankish power. As an example of how powerful King Radbod still was at the end of his life, the news that he was engaged in assembling an army was enough to fill France with fear and trembling. During the second journey of Saint Boniface to Rome, Wulfram (or Vulfran), a monk and ex-archbishop of Sens tried to convert Radbod, but not succeeding he returned to Fontenelle. It is said that Radbod was nearly baptised, but refused when he was told that he would not be able to find any of his ancestors in Heaven after his death, since he preferred spending eternity in Hell with his pagan ancestors than in Heaven with his enemies,[7] especially the Franks. This legend is also told with Wulfram being replaced with bishop Willibrord. Willibrord tried this while on a Carolingian-sponsored mission into Frisia with the express purpose of trying to convert the pagan Frisians living there in the hope that, once they had converted to Christianity, the Franks could gain control of the important trade port Dorestad, which they had up to that point been unable to do. Saint Radboud was descended from him. Saint Radboud was a bishop of Utrecht who adopted his ancestor's native name. The Nijmegen University and its corresponding medical facility were named after him in 2004. In Richard Wagner's Lohengrin a certain "Radbod, ruler of the Frisians" is mentioned as Ortrud's father. It is possible that Wagner was thinking of the historical Radbod, although he died more than 150 years before the birth of Henry the Fowler, another character in the opera, who could not, therefore, be contemporary of Radbod's daughter. In Harry Harrison's The Hammer and the Cross series of novels, Radbod becomes the founder of "the Way", an organized pagan cult, created to combat the efforts of Christian missionaries. Black metal band Ophidian Forest recorded a concept album Redbad[8] in 2007. Dutch folk metal band 'Heidevolk' recorded a song 'Koning Radboud' (King Redbad) on their 2008 album 'Walhalla Wacht' singing about the legend of Wulfram and Redbad. In 2015 the Frisian Folk-Metal band Baldrs Draumar[9] released a full album on the life and deeds of king Redbad called Aldgillessoan.[10] It is based on the book Rêdbâd, Kronyk fan in Kening[11] (Chronicles of a King) by Willem Schoorstra.

Uit dit huwelijk 2 kinderen:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Meili*710     
Aldegisel*678     


Arigis de Frise
Arigis de Frise, geb. te Denemarken [Denemarken].

tr.
met

Aldegisel van Friesland, zn. van Arigis I van Friesland, geb. in 623, ovl. (ongeveer 57 jaar oud) in 680.

Aldegisel van Friesland.
Aldegisel, Aldegisl, Aldgillis, Aldgisl, Aldgils or Eadgils (fl. c. 678) was the ruler of Frisia (as king or duke) in the late seventh century contemporarily with Dagobert II and a very obscure figure. All that is known of him is in relation to the famous saint that he harboured and protected, Wilfrid, but he is the first historically verifiable ruler of the Frisians.[1](p792) What the exact title of the Frisian rulers was depends on the source. Frankish sources tend to call them dukes; other sources often call them kings. Wilfrid, deposed from his Archdiocese of York, exiled from Northumbria and on his way to Rome to seek papal support, landed in Frisia in 678.[1](p792) and was warmly received by Aldegisel, who entertained him for several months over the winter, probably at Utrecht. According to Stephen of Ripon, Wilfrid's biographer, Aldegisel encouraged Wilfrid in his effective evangelism and "[the Frisians] accepted his [Wilfrid's] teaching and with a few exceptions all the chiefs were baptised by him in the name of the Lord, as well as many thousands of common people." It is possible that Aldegisel was one of the early converts. However, it has been doubted whether Wilfrid was actually successful in Frisia, since there is no other evidence of the success of Christianity there before the work of Willibrord. While Wilfrid was at Aldegisel's court, the Frankish mayor of the palace, Ebroin, offered a bushel of gold coins in return for Wilfrid, alive or dead. Aldegisel himself is said to have torn up and burned the letter from the Frankish mayor in front of the ambassadors and his household. It has been surmised by some that Aldegisel's kindness to Wilfrid was a mode of defiance of Frankish domination. His successor and possibly son was Radbod, who followed the older pagan ways and was an enemy of Charles Martel.

Uit dit huwelijk een zoon:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Radbod*648     


Theutsinda van Friesland
Theutsinda van Friesland.

tr.
met

Aldgillus I (Aldgillis, Aldegill) (Aldgillus) (Aldgillis I) van Friesland (Dojes1,2), zn. van Beroaldus van Friesland en Ritsersdr van Aurindilius, geb. circa 580, ovl. (ongeveer 92 jaar oud) te Stavoren in 672 (na 677), Hij krijgt een zoon, tr. (2) met Haddinga van Friesland. Uit dit huwelijk 2 kinderen.

Aldgillus I van Friesland.
de tweede naam  in de Middeleeuwse bronnen is die van Aldgisl. Over deze koning is veel meer bekend. Zo weten we dat hij aan de macht was van ongeveer halverwege de zevende eeuw tot 680 na Christus. Het hof van Aldgisl was te vinden in Dorestad, vlakbij het hedendaagse Utrecht.

Onder Aldgisl bloeide de Friese handel. Vanuit Dorestad handelden de Friezen met heel Noordwest- en Oost-Europa. Friese munten uit die tijd zijn gevonden in Rusland, Engeland, Frankrijk en Scandinavië. Ook de grafvondsten uit die tijd duiden op rijkdom.

Het was deze rijkdom die de nieuwsgierigheid van de Franken wekte. Het Frankische rijk grensde in het huidige België aan het rijk van Aldgisl. Om invloed te krijgen in Friesland werden Frankische zendelingen naar het noorden gestuurd. Aan het heidense hof van Aldgisl werden ze vriendelijk ontvangen. De predikers kregen zelfs toestemming om het Christelijke geloof onder de Friezen te verspreiden.
Urk. 642-677, läßt um 642 die ersten Deiche errichten.
Nachkomme von:.
Ritzard I. von Friesland König der Friesen ± 400.

Dessen Eltern:.
Sibbelt von Friesland um 400 zum König der Friesen gewählt ± 370 nach 400 tr. Rosine.

Nackomme von: Ariovist von Friesland in 163 n.Chr. von den Romeinen besiegt.

Uit dit huwelijk een zoon:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Alfbad     



Bronnen:
1.Het voor- en nageslacht van Geert Reinders en Angenietje Klaassens (B 027), Type: boek, Schrijver: Liesbeth Welt en Henneke van Oostrum, Uitgever: Liesbeth Welt en Henneke van Oostrum, Plaats: Bedum, Uitgegeven: 2021 (blz. 342)
2.Het voor- en nageslacht van Geert Reinders en Angenietje Klaassens (B 027), Type: boek, Schrijver: Liesbeth Welt en Henneke van Oostrum, Uitgever: Liesbeth Welt en Henneke van Oostrum, Plaats: Bedum, Uitgegeven: 2021 (blz. 411)

Alfbad van Fresonen
Alfbad (Abba) van Fresonen.



Bronnen:

1.Het voor- en nageslacht van Geert Reinders en Angenietje Klaassens (B 027), Type: boek, Schrijver: Liesbeth Welt en Henneke van Oostrum, Uitgever: Liesbeth Welt en Henneke van Oostrum, Plaats: Bedum, Uitgegeven: 2021 (blz. 342)
2.Het voor- en nageslacht van Geert Reinders en Angenietje Klaassens (B 027), Type: boek, Schrijver: Liesbeth Welt en Henneke van Oostrum, Uitgever: Liesbeth Welt en Henneke van Oostrum, Plaats: Bedum, Uitgegeven: 2021 (blz. 411)

Haddinga van Friesland
Haddinga van Friesland (Fresonen).

tr.
met

Aldgillus I (Aldgillis, Aldegill) (Aldgillus) (Aldgillis I) van Friesland (Dojes1,2), zn. van Beroaldus van Friesland en Ritsersdr van Aurindilius, geb. circa 580, ovl. (ongeveer 92 jaar oud) te Stavoren in 672 (na 677), Hij krijgt een zoon, tr. (1) met Theutsinda van Friesland. Uit dit huwelijk een zoon.

Aldgillus I van Friesland.
de tweede naam  in de Middeleeuwse bronnen is die van Aldgisl. Over deze koning is veel meer bekend. Zo weten we dat hij aan de macht was van ongeveer halverwege de zevende eeuw tot 680 na Christus. Het hof van Aldgisl was te vinden in Dorestad, vlakbij het hedendaagse Utrecht.

Onder Aldgisl bloeide de Friese handel. Vanuit Dorestad handelden de Friezen met heel Noordwest- en Oost-Europa. Friese munten uit die tijd zijn gevonden in Rusland, Engeland, Frankrijk en Scandinavië. Ook de grafvondsten uit die tijd duiden op rijkdom.

Het was deze rijkdom die de nieuwsgierigheid van de Franken wekte. Het Frankische rijk grensde in het huidige België aan het rijk van Aldgisl. Om invloed te krijgen in Friesland werden Frankische zendelingen naar het noorden gestuurd. Aan het heidense hof van Aldgisl werden ze vriendelijk ontvangen. De predikers kregen zelfs toestemming om het Christelijke geloof onder de Friezen te verspreiden.
Urk. 642-677, läßt um 642 die ersten Deiche errichten.
Nachkomme von:.
Ritzard I. von Friesland König der Friesen ± 400.

Dessen Eltern:.
Sibbelt von Friesland um 400 zum König der Friesen gewählt ± 370 nach 400 tr. Rosine.

Nackomme von: Ariovist von Friesland in 163 n.Chr. von den Romeinen besiegt.

Uit dit huwelijk 2 kinderen.


Bronnen:

1.Het voor- en nageslacht van Geert Reinders en Angenietje Klaassens (B 027), Type: boek, Schrijver: Liesbeth Welt en Henneke van Oostrum, Uitgever: Liesbeth Welt en Henneke van Oostrum, Plaats: Bedum, Uitgegeven: 2021 (blz. 342)
2.Het voor- en nageslacht van Geert Reinders en Angenietje Klaassens (B 027), Type: boek, Schrijver: Liesbeth Welt en Henneke van Oostrum, Uitgever: Liesbeth Welt en Henneke van Oostrum, Plaats: Bedum, Uitgegeven: 2021 (blz. 411)

Cornelis Meijnsz Hilhorst
Cornelis Meijnsz Hilhorst, geb. te Soest in 1530, ovl. (ongeveer 64 jaar oud) te Soest in 1594.


Barbara Meijnse Hilhorst
Barbara Meijnse Hilhorst, geb. te Soest in 1530, ovl. (ongeveer 38 jaar oud) te Soest in 1568.


Oetgen Corsse de Bruyn
Oetgen Corsse de Bruyn, geb. circa 1505, ovl. (ongeveer 35 jaar oud) in 1540.

tr. (resp. ongeveer 19 en ongeveer 21 jaar oud) circa 1524
met

Meijns Huijbertse (Meijns) Hilhorst, zn. van Huijbert Meijnsz Hilhorst en Barbara Hendriks de Beer, geb. te Soest in 1503, ovl. (ongeveer 43 jaar oud) te Soest (Soest) op 7 aug 1546.

Meijns Huijbertse Hilhorst.
Landbouwer, schout (van 1542 tot 1544), Landbouwer, schout (van 1542 tot 1544) landbouwer, schout (van 1542 tot 1544).

" Dynsdach nae St. Elisabethsdach 1542 zegelt hij als schout met zegel.(Museum Flehite, Archief Armen van Poth, G 3 map 263 en G 20 map 528). Voorts wordt hij vermeld als schout "van Keyserlicke Majesteitswegen" te Soest.

Meijns Hubertsz Hilhorst, maakte aan Oetgen Kors de Bruynendochter, zijn echte huisvrouw, de helft van een erf, geheten die Schalbrink, strekkende van den Brink tot aan de Bisschopsweert toe, met getimmerte en berg, ingaande na zijn dood, op voorwaarde dat Oetgen, zijn huisvrouw, daarvan zijn kinderen die hij bij haar heeft en nog krijgen zal, tot hunne mondige dagen toe, in kost, kleeren en alle andere nooddruft zal onderhouden. Hertrouwt Oetgen, dan vervalt deze lijftocht geheel; 26 november 1543 (deel F fol. 135).".

Meijns Huijbertse Hilhorst??, Dynsdach nae St. Elisabethsdach 1542 zegelt hij als schout met zegel. (Museum Flehite, Archief Armen van Poth G 3 map 263 en G 20 map 528) Voorts wordt hij vermeld als schout "van Keyserlicke Majesteitswegen" te Soest: 25 november 1542, deel G fol. 142 7 november 1543, deel F fol. 142 23 februari 1544 9 juli 1544, deel G fol. 159 en 17 december 1544, deel G fol. 2628. Meijns Hilhorst Hubertsz komt voor als toegewezen voogd; 1 maart 1544 deel F fol. 139 Gerijt van der Nijkerck bij de genade Godts abte Sinte Pauwels binnen Utregt laat zijn gevolmachtigde Lammert Geerloffsz overdragen een leen der abdij, toebehorend aan Hendrik de Beer Rutgerszoon, aan Meijns Huijbertse Hilhorst: de helfte van een erf, geheeten die Schalbrinck, dair te lantwert naestgelant is Jacob Lambertswijf ende zeewert Hendrik Goedens. Bron en datum zijn niet zeker bekend, mogelijk is dit het leen dat Meijns ontvangt op 14 juli 1538, en dat zijn weduwe op 2 juni 1548 overdraagt aan hun zoon Huijbert. Meijns Hubertsz Hilhorst heeft "zeven vierendeel dachmaet lands in Morselenmaath, gemeen met vijf vierendelen van Alijt Gijsbert Gijsbertsz" opgedragen aan Rutger de Beer Hubert Hilhorstzn, voor wie Meijns Hilhorst, zijn broeder hulde, eed en manschap heet gedaan, tot zijn mondige dagen toe; 14 juli 1538. Blijkens een aantekening heeft Rutger zelf hulde gedaan; 28 mei 1550 (deel F fol. 40 vs; zie ook C fol. 456 en D fol. 84) Meijns Huijberts Hilhorst ontvangt na de dood van Margriete, Rutger Gijsbertsz huisvrouw, zijn oude moeder "de helft van een erf van de Brink tot aan de achterweg toe". Hij draagt dit over aan Dirk Ebbertsz en Geertje, zijn huisvrouw (zwager en zuster van Meijns); 31 december 1540. Meijns Hubertsz Hilhorst maakte aan Oetgen Kors de Bruynendochter, zijn echte huisvrouw, de helft van een erf, geheten die Schalbrink, strekkende van den Brink tot aan de Bisschopsweert toe, met getimmerte en berg, ingaande na zijn dood, op voorwaarde dat Oetgen, zijn huisvrouw, daarvan zijn kinderen die hij bij haar heeft en nog krijgen zal, tot hunne mondige dagen toe, in kost, kleeren en alle andere nooddruft zal onderhouden. Hertrouwt Oetgen dan vervalt deze lijftocht geheel; 26 november 1543 (deel F fol. 135) (bron: Werkgroep Eemland - Rijksarchief Utrecht).

Oetje Corsse de Bruijn, Oetgen Cors Jansz dochter, nagelaten weduwe van Meijns Hilhorst Hubertsz, wordt door het Leenhof der St. Paulusabdij vanwege en uit naam van Hubert Hilhorst haar zoon, ter goeder tijd, binnen jaar en dag na de doode van Meijns Hilhorst Huberts voorzeide vader, beleend met de helft van een erf, geheten die Schalbrinck, strekkende van den Brinck tot aan de Bisschopsweert toe, zoals Meijns, zijn vader, het van de St. Paulusabdij te leen gehouden heeft. Roeter Schae Jacobsz heeft hulde en eed en manschap gedaan voor Hubert Meijns Hilhorst tot zijn mondige dagen toe; 2 juni 1546 (deel ? fol. 197). De mogelijke verwantschap met Roetert is nog niet bekend, wel is opvallend dat diens zoon Jan ook wordt beleend met (een deel van) de Schalbrinck. Oetgen, zaliger Meijns Hubertsz weduwe, ontvangt een jaarlijkse rente van Volcken Both Gerijtsz uit de helft van een stuk land te Soest, geheten de Schalbrink, zoals voorsz. Volcken Both Gerijtsz die voorn. helft in leen heeft. Oetgen krijgt deze rente zolang zij leeft; 14 juni 1549 (deel F fol. 209) (bron: Werkgroep Eemland - Rijksarchief Utrecht).

Volcken Both Gerijtsz droeg op de helft van een stuk land, geheten Schalbrinck, zoals Volcken voorss. die helft in leen heet, aan Cors Meijns Hubertsz jonger zoon, op voorwaarde dat indien Cors voorzeid zonder wettige kinderen kwam te sterven, die voorzeide helft na zijn dood zou erven op Barbara, zijn zuster. Haar moeder Oetgen Meijns Hubertsz weduwe behoudt haar lijftocht; 14 juli 1549 (deel F fol. 209 vs) Oetje, als weduwe en haar kinderen ontvangen het recht de helft van een stuk veen en veld "te mogen graven en gebruiken" hun leven lang; 1 juli 1553 (deel F fol. 282). Voorts nog de navolgende korte aantekeningen welke verder onderzocht dienen te worden: Schuldbekentenis; 17 februari 1540 Over de "smacktienden" die Meijns "getogen" heeft; 25 mei 1545 (deel G fol. 114) en de volgende belendigen: Oostwaarts van de helft van een hofstede van land van de Brink tot de Turfweg; 7 december 1549 (deel F fol. 231 vs) Westwaarts van een erf van de Soester brink tot aan de achterweg; 23 september 1559 (deel F fol. 380 vs) "Aan de ene kant" van land, strekkende van de Baernweg tot het Soester hardt; 30 oktober 1561 (RA 1144) Zeewaartse belending van land van de Brink tot aan de turfweg; 22 januari 1564 (deel F fol. 443.

Uit dit huwelijk 3 kinderen:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Huijbert*1535 Soest †1615 Soest 80
Cornelis*1530 Soest †1594 Soest 64
Barbara*1530 Soest †1568 Soest 38


Huijbert Meijnsz Hilhorst
Huijbert Meijnsz Hilhorst (de Beer1), geb. te Soest circa 1480, ovl. (ongeveer 56 jaar oud) circa nov 1536.

Huijbert Meijnsz Hilhorst.
18 jan. 1582: Johan Roetert Jacobsz. Schay transporteert.
aan Hubert Meynsz. Hilhorst ½ mud engeland te.
Soest.

17 maart 1581.
"In een proces van 17 maart 1581 zegt hun zoon Peter dat Huijbert en Barbara twee zoons, namelijk Meijns en Peter, en twee dochters hadden. Vermoedelijk is dat onjuist, want er was ook een broer Rutger, die steeds Rutger de Beer wordt genoemd. Mogelijk is hij na het overlijden van één of beide ouders opgevoed bij zijn grootouders De Beer. Deze leefden nog in 1538, in welk jaar Rutger nog onmondig was".
Bron: http://www.gensdvf.nl, de website voor genealogische gegevens uit het Eemland.

4 juli 1538.
192. Een (1489: half) erf in Soest (met engeland, veen, heerslag etc. behalve veen van Isak Evertsz. in Agijnsveen, genaamd Scalbrink,.
15-7-1402: Rutger Jacobsz. voor Margaretha, zijn vrouw, bevestigd door Evert van den Doem, nu zonder keurmede en tijns.
8-12-1402: Lijftocht van Gillis van Beinum Dirk? voor Margaretha, dochter van Jan van Beinum, op ? 12.- op de helft gemeen.
18-4-1477: Lijftocht van Hanneke, dochter van Gerard Kryxst op 10 gouden Rijnsguldens, gemaakt door Steven Doys.
Gesplitst.
192A. Elisabeth, dochter van Andries Bot, houdt de andere helft.
18-4-1489: Belast voor Gijsbert van Camp met ? 5.- Rijns door Rutger de Beer Jacobsz, te lossen.
11-4-1492: Belast voor Willem de Wijse met ? 7.- Rijns door Rutger de Beer, te komen op Hendrikje, zijn dochter.
.-.-15.: De rente op Hendrikje.
11-12-1496: Hendrik de Beer bij dode van Rutger, zijn vader.
20-2-1509: Belast voor Volken Both Gerardsz. met 2 gouden Rijnsguldens door Hendrik de Beer Rutgersz.
.-.-15.: Hendrik de Beer heeft gelost.
4-7-1538: Hendrik de Beer Rutgersz, te komen op Pieter en Rutger, kinderen van Hubert Meinsz, zijn neven.
14-7-1538: Meins Hilhorst Hubertsz. bij overdracht door Hendrik de Beer, zijn grootvader, die pacht voor 1 oud zwartje, met lijftocht van Jutte, zijn? vrouw.
.-.-15.: Hubert Hilhorst, zijn zoon.
Bron: Repertorium op de lenen en tijnsen van de abdij van Sint Paulus, 1221-1667.

 

tr. (resp. ongeveer 23 en ongeveer 13 jaar oud) circa 1503
met

Barbara Hendriks de Beer, dr. van Hendrik Rutgersz de Beer en Jutte Pijl (boerin), geb. te Soest circa 1490.

Uit dit huwelijk een zoon:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Meijns*1503 Soest †1546 Soest 43



Bronnen:
1.De Nederlandsche Leeuw (NL), veld 1: Periodiek, veld 2: Kon. Ned. Gen. voor Geslacht- en Wapenkunde, plaats: ‘s-Gravenhage, datum: vanaf 1883
2.Genealogie der heren en graven van Egmond (B 038), Type: boek, Schrijver: A.W.E. Dek, Uitgegeven: 1970 (blz. 83)

Barbara Hendriks de Beer
Barbara Hendriks de Beer, geb. te Soest circa 1490.

  • Moeder:
    Jutte Pijl, geb. te Soest circa 1450, boerin.

tr. (resp. ongeveer 13 en ongeveer 23 jaar oud) circa 1503
met

Huijbert Meijnsz Hilhorst (de Beer1), zn. van Meijns Hilhorst en Margriet van Egmond (non te Leeuwenhorst), geb. te Soest circa 1480, ovl. (ongeveer 56 jaar oud) circa nov 1536.

Huijbert Meijnsz Hilhorst.
18 jan. 1582: Johan Roetert Jacobsz. Schay transporteert.
aan Hubert Meynsz. Hilhorst ½ mud engeland te.
Soest.

17 maart 1581.
"In een proces van 17 maart 1581 zegt hun zoon Peter dat Huijbert en Barbara twee zoons, namelijk Meijns en Peter, en twee dochters hadden. Vermoedelijk is dat onjuist, want er was ook een broer Rutger, die steeds Rutger de Beer wordt genoemd. Mogelijk is hij na het overlijden van één of beide ouders opgevoed bij zijn grootouders De Beer. Deze leefden nog in 1538, in welk jaar Rutger nog onmondig was".
Bron: http://www.gensdvf.nl, de website voor genealogische gegevens uit het Eemland.

4 juli 1538.
192. Een (1489: half) erf in Soest (met engeland, veen, heerslag etc. behalve veen van Isak Evertsz. in Agijnsveen, genaamd Scalbrink,.
15-7-1402: Rutger Jacobsz. voor Margaretha, zijn vrouw, bevestigd door Evert van den Doem, nu zonder keurmede en tijns.
8-12-1402: Lijftocht van Gillis van Beinum Dirk? voor Margaretha, dochter van Jan van Beinum, op ? 12.- op de helft gemeen.
18-4-1477: Lijftocht van Hanneke, dochter van Gerard Kryxst op 10 gouden Rijnsguldens, gemaakt door Steven Doys.
Gesplitst.
192A. Elisabeth, dochter van Andries Bot, houdt de andere helft.
18-4-1489: Belast voor Gijsbert van Camp met ? 5.- Rijns door Rutger de Beer Jacobsz, te lossen.
11-4-1492: Belast voor Willem de Wijse met ? 7.- Rijns door Rutger de Beer, te komen op Hendrikje, zijn dochter.
.-.-15.: De rente op Hendrikje.
11-12-1496: Hendrik de Beer bij dode van Rutger, zijn vader.
20-2-1509: Belast voor Volken Both Gerardsz. met 2 gouden Rijnsguldens door Hendrik de Beer Rutgersz.
.-.-15.: Hendrik de Beer heeft gelost.
4-7-1538: Hendrik de Beer Rutgersz, te komen op Pieter en Rutger, kinderen van Hubert Meinsz, zijn neven.
14-7-1538: Meins Hilhorst Hubertsz. bij overdracht door Hendrik de Beer, zijn grootvader, die pacht voor 1 oud zwartje, met lijftocht van Jutte, zijn? vrouw.
.-.-15.: Hubert Hilhorst, zijn zoon.
Bron: Repertorium op de lenen en tijnsen van de abdij van Sint Paulus, 1221-1667.

Uit dit huwelijk een zoon:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Meijns*1503 Soest †1546 Soest 43



Bronnen:
1.De Nederlandsche Leeuw (NL), veld 1: Periodiek, veld 2: Kon. Ned. Gen. voor Geslacht- en Wapenkunde, plaats: ‘s-Gravenhage, datum: vanaf 1883