Cees Hagenbeek
Willem Willemsz de Bont
Willem Willemsz de Bont, geb. Delft circa 1483, ovl. voor 20 apr 1536.

tr. Leiden op 19 jul 1523
met

Machteld Willemsd van Thorenvliet, dr. van Willem Florisz van Thorenvliet van Scheijdam en Pietergen Adriaens, geb. Schiedam circa 1494, ovl. circa 1557, tr. (2) voor 20 apr 1536 met Pieter Aertsz. Uit dit huwelijk geen kinderen.

Machteld Willemsd van Thorenvliet.
Peetmoeder en tante van Clara Jansdr. van Sparwoude. Clara voerde voor het eerst de naam 'Van Sparwoude', zij huwde in Delft in 1556 mr. Arent Vranckenz. van der Meer, Raad en Secretaris der stad Delft, Hoogheemraad van Delfland. Beiden zijn begraven in het familiegraf der Van der Meers in de Oude Kerk te Delft. Hun huwelijk bleef kinderloos, zodat als erfgenamen van het aanzienlijk vermogen o.m. werden aangewezen de nakomelingen uit de beide huwelijken van haar grootvader Willem Willemsz, de nakomelingen van haar broer Adriaan Jansz. en de nakomelingen van een natuurlijk erkend kind van haar vader Jan van Sparwoude: Martgen Junsdr. Zeer velen - vooral de talrijke nazaten van Martgen Jansdr. - profiteerden hiervan, alsmede de nakomelingen van Machtelt Willemsdr. Clara's tante.

Uit dit huwelijk een dochter:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Jannitge*1525 Leiden †1598 Delft 72


Willem Jansz Claesz de Bont
Willem Jansz Claesz de Bont, geb. Leiden circa 1451, Brouwer, veertigraad van Leiden (1477) (1481), schepen van Leiden (1478), ovl. Leiden op 17 nov 1491.

tr.
met

Hillegond Willemsdr, geb. circa 1457, ovl. Leiden op 2 okt 1492.

Uit dit huwelijk een zoon:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Willem*1483 Delft †1536  52


Hillegond Willemsdr
Hillegond Willemsdr, geb. circa 1457, ovl. Leiden op 2 okt 1492.

tr.
met

Willem Jansz Claesz de Bont, geb. Leiden circa 1451, Brouwer, veertigraad van Leiden (1477) (1481), schepen van Leiden (1478), ovl. Leiden op 17 nov 1491.

Uit dit huwelijk een zoon:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Willem*1483 Delft †1536  52


Pieter Aertsz
Pieter Aertsz.

tr. voor 20 apr 1536
met

Machteld Willemsd van Thorenvliet, dr. van Willem Florisz van Thorenvliet van Scheijdam en Pietergen Adriaens, geb. Schiedam circa 1494, ovl. circa 1557.

Machteld Willemsd van Thorenvliet.
Peetmoeder en tante van Clara Jansdr. van Sparwoude. Clara voerde voor het eerst de naam 'Van Sparwoude', zij huwde in Delft in 1556 mr. Arent Vranckenz. van der Meer, Raad en Secretaris der stad Delft, Hoogheemraad van Delfland. Beiden zijn begraven in het familiegraf der Van der Meers in de Oude Kerk te Delft. Hun huwelijk bleef kinderloos, zodat als erfgenamen van het aanzienlijk vermogen o.m. werden aangewezen de nakomelingen uit de beide huwelijken van haar grootvader Willem Willemsz, de nakomelingen van haar broer Adriaan Jansz. en de nakomelingen van een natuurlijk erkend kind van haar vader Jan van Sparwoude: Martgen Junsdr. Zeer velen - vooral de talrijke nazaten van Martgen Jansdr. - profiteerden hiervan, alsmede de nakomelingen van Machtelt Willemsdr. Clara's tante.


Heynric Danelsz
Heynric Danelsz, geb. circa 1364, schepen van Delft.

Heynric Danelsz.
gegoed te Overschie. Koop op 18-07-1411 tien hond lands in Ketel. Een charter van 22-07-1417 vermeldt 'Heynric Danelssoon erve' te Overschie (eertijds Ouderschie). In hetzelfde jaar, 1417, wordt hij schepen van Delft. Het land in Ketel wordt op 02-10-1428 verkocht door Jacob Backersz. Op 22-12-1434 doet hij een schenking aan het Delftse klooster St. Agatha, wat wordt bevestigt door Ghijsbrecht Heynricxz, zijn zoon.

  • Vader:
    Danel Hughenz, geb. circa 1332, burgemeester te Schiedam.


Hij krijgt een zoon:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Floris*1410 Schiedam †1480 Schiedam 70


Danel Hughenz
Danel Hughenz, geb. circa 1332, burgemeester te Schiedam.


Hij krijgt een zoon:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Heynric*1364     


Jacob van Holy
Jacob van Holy1 (Jacob Muys van Hoyliede), geb. in 1395, ovl. in 1453.

Jacob van Holy (Jacob Muys van Hoyliede).
Poorter van Schiedam, heeft Joffer Aechtenwoning in bezit, geboren circa 1394, overleden voor 1453.

tr.
met

Alijt Willem Pietersdr van Dorp, geb. circa 1400.

Uit dit huwelijk een dochter:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Geertrui*1426 Schiedam †1501  75



Bronnen:
1.CBG (CBG 005), Centraal Bureau voor Genealogie (blz. 133)

Alijt Willem Pietersdr van Dorp
Alijt Willem Pietersdr van Dorp, geb. circa 1400.

tr.
met

Jacob van Holy1 (Jacob Muys van Hoyliede), zn. van Huych van Holyde, geb. in 1395, ovl. in 1453.

Jacob van Holy (Jacob Muys van Hoyliede).
Poorter van Schiedam, heeft Joffer Aechtenwoning in bezit, geboren circa 1394, overleden voor 1453.

Uit dit huwelijk een dochter:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Geertrui*1426 Schiedam †1501  75



Bronnen:
1.CBG (CBG 005), Centraal Bureau voor Genealogie (blz. 133)

Andries Huijgensz
Andries Huijgensz, geb. Leiden circa 1474, Koopman en Drapenier te Leiden, drapenier, ovl. circa 1536.

tr. (1) circa 1512
met

Geertruyt Cornelisdr van Delft, dr. van Cornelis Jan van Delff en Alijdtgen Gijsbrecht Jan Witgens, geb. Leiden circa 1479, ovl. aldaar op 9 sep 1536.

Geertruyt Cornelisdr van Delft.
Geertruyt is de betovergrootmoeder van Rembrandt van Rhijn.

Uit dit huwelijk een zoon:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Claes  †1598   

tr. (2) voor 1509
met

Katrijn Garbrandsdr.


Geertruyt Cornelisdr van Delft
Geertruyt Cornelisdr van Delft, geb. Leiden circa 1479, ovl. aldaar op 9 sep 1536.

Geertruyt Cornelisdr van Delft.
Geertruyt is de betovergrootmoeder van Rembrandt van Rhijn.

tr. (1) circa 1512
met

Andries Huijgensz, zn. van Huge Jansz Bartout en Alijd Andriesdr, geb. Leiden circa 1474, Koopman en Drapenier te Leiden, drapenier, ovl. circa 1536, tr. (2) met Katrijn Garbrandsdr. Uit dit huwelijk geen kinderen.

Uit dit huwelijk een zoon:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Claes  †1598   

tr. (2) Leiden circa 1504
met

Bartholomeus Dircxs van Tetrode (Mees Dirx Vinck), geb. circa 1475, ovl. Leiden op 22 apr 1511.

Uit dit huwelijk een zoon:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Cornelis*1511  †1579  68


Frank van der Gaag
Frank van der Gaag, ged. Loosduinen op 4 sep 1729 Willemtje van Adrichem.


Huge Jansz Bartout
Huge Jansz Bartout, geb. circa 1442.

tr.
met

Alijd Andriesdr, geb. circa 1448.

Uit dit huwelijk een zoon:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Andries*1474 Leiden †1536  62


Alijd Andriesdr
Alijd Andriesdr, geb. circa 1448.

tr.
met

Huge Jansz Bartout, zn. van Jan Hugens Bartout en Lubbe Hugensdr, geb. circa 1442.

Uit dit huwelijk een zoon:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Andries*1474 Leiden †1536  62


Jan Hugens Bartout
Jan Hugens Bartout, geb. circa 1420, ovl. in 1480.

tr.
met

Lubbe Hugensdr.

Uit dit huwelijk een zoon:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Huge*1442     


Lubbe Hugensdr
Lubbe Hugensdr.

tr.
met

Jan Hugens Bartout, zn. van Hugo Andries Severijnsz Bartout en Machteld Gerrit Pietersdr, geb. circa 1420, ovl. in 1480.

Uit dit huwelijk een zoon:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Huge*1442     


Hugo Andries Severijnsz Bartout
Hugo Andries Severijnsz Bartout, ovl. in 1428.

Hugo Andries Severijnsz Bartout.
schepen van Leiden, neef van Jan Baertout, schepen van Leiden, tr. Alijd Hugendr. van den Bosch, kinderloos, 1378 opvolgingsregeling voor leenbezit. Jan Baertout was waarschijnljk zoon van Jan van Brabant, schepen van Leiden, die ws. een zoon van Floris van Brabant was welke een neef van Hendrik, burggraaf van Leiden was.

tr.
met

Machteld Gerrit Pietersdr.

Uit dit huwelijk een zoon:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Jan*1420  †1480  60



Bronnen:
1.Van Brabant (Leiden en Westland) (B 032), Drs. Johannes Friedrich Jacobs, De Nederlandsche Leeuw, Den Haag, 2001 (blz. 1)

Machteld Gerrit Pietersdr
Machteld Gerrit Pietersdr.

tr.
met

Hugo Andries Severijnsz Bartout, zn. van Severijn Bartout en Hasekijn Florijsdr van Brabant, ovl. in 1428.

Hugo Andries Severijnsz Bartout.
schepen van Leiden, neef van Jan Baertout, schepen van Leiden, tr. Alijd Hugendr. van den Bosch, kinderloos, 1378 opvolgingsregeling voor leenbezit. Jan Baertout was waarschijnljk zoon van Jan van Brabant, schepen van Leiden, die ws. een zoon van Floris van Brabant was welke een neef van Hendrik, burggraaf van Leiden was.

Uit dit huwelijk een zoon:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Jan*1420  †1480  60


Severijn Bartout
Severijn Bartout.

tr.
met

Hasekijn Florijsdr van Brabant1, dr. van Floris van Brabant, ovl. in 1383.

Hasekijn Florijsdr van Brabant.
VAN BRABANT (LEIDEN EN WESTLAND, VEERTIENDE EEUW) "+ S FLORENTII DE BRABANTIA" luidt het omschrift van één van de twee zegels aan een charter van 21 februari 1324 , waarbij de één oorkonder "ic Florens van Braband [...] vore Jhans ziele van Braband mijns vaders ende vore die mine", m.a.w. voor het houden van memoriediensten, de Heilige Geest te 's-Gravenzande 5 schellingen 's jaars gaf, verzekerd op de zuidelijke helft van tien morgen land gelegen in Zandambacht bezuiden de poort . Het wapen op het zegel 2 vertoont een hand met de vingers omhoog, de binnenzijde zichtbaar en de duim naar (heraldisch) links. De naam Van Brabant, zowel bij de vader Jan als bij de zoon Florens, wekt associaties met Machteld van Brabant, die als weduwe van graaf Floris IV van Holland in 's-Gravenzande woonde en in 1267 overleed. Een vernoeming van Jan van Brabant naar een telg van het hertogelijk huis van Brabant is gelet op de middeleeuwse 3 naamgevingsgebruiken niet uit te sluiten. Het charter van 21 februari 1324 is niet de oudste bron aangaande het geslacht Van Brabant. Reeds op 4 augustus 1304 vaardigde de Leidse burggraaf Hendrik (van Kuik) een oorkonde uit, die aldus 4 begint: "Wi Heynric, riddere, burchgrave van Leyden, maken cond allen luden dat wi ghegheven hebben Florens van Brabant, onsen lieven neve, ende bekennen dat die vier morghen lants die Alijd sijn moeder van ons hout te liene, comen zullen [...] op des voirseyts Florens outste kint". Florens van Brabant kreeg dus van de burggraaf de toezegging, dat de vier morgen land die door zijn moeder Alijd in leen gehouden werden, op (hem en) zijn oudste zoon zouden overgaan. Het feit dat Florens van Brabant door de burggraaf onsen lieven neve genoemd werd, maar dat zijn moeder Alijd de vier morgen land in leen hield, kan erop wijzen dat hij via zijn moeder met de burggraaf verwant was. Merkwaardig is dat in de akte niet vermeld wordt, waar de vier morgen lagen. Dit blijkt echter uit een aantekening die aan het afschrift van de akte is toegevoegd: "Item dese vier morghen voirs. legghen int ambocht van der Wateringhe, in Naeldwikerbroec". Er is als kanttekening aan toegevoegd: "Jan van Brabant", waarmee Florens' oudste zoon, de latere bezitter, zal zijn aangeduid. Het wapen van Florens van Brabant, een hand, doet denken aan dat van het Leidse geslacht Van der Hant. Florens' zoon Jan van Brabant woonde in Leiden. F.J.W. van Kan heeft in zijn proefschrift "Sleutels tot de macht. De ontwikkeling van het Leidse patriciaat tot 1420", Hilversum 1988, twee geslachten onderscheiden, Van Brabant en Van Catwijck. Wel veronderstelde hij familiebanden tussen beide, doch blijkens de oorspronkelijke versie van bijlage 8 (geleverd als digitaal bestand) heeft hij de oudste generaties enigszins door elkaar gehaald, hetgeen een goed begrip van de verwantschapsrelatie in de weg heeft gestaan. Inmiddels is duidelijk geworden dat Florens van Brabant behalve een zoon Jan van Brabant nog een zoon Dideric / Dirc / Diddebo(e)y had. Op 28 april 1341 beleende "ick Jan van Pollanen, ridder [...] Diedeboeye Florenszone van Brabant [...] mijnen neve" met een huis en hofstede in Katwijk aan den Rijn en drie morgen land in Valkenburgerbroek, geheten "tsGoithuys made", waarvan deze de eigendom tevoren aan hem had afgestaan - een transactie die wel meer 5 voorkwam. Wel zouden bij ontstentenis van wettige nakomelingen "dese vors. huysinge, hofstede ende lant vors. comen up den nagelnaest [de naaste verwant] die van Florys lijve van Brabant van wittachtiger boerte [van wettige geboorte] comen ware, Diedeboys vader vors. [...]". "Dirc van Brabant" wordt op 10 augustus 1342 als belending te 's-Gravenzande genoemd. In zijn functie van schout van Katwijk 6 bekrachtigde hij verscheidene oorkonden, b.v. als "Diddeboy" op 2 januari 1336 en als "Dirc Floryssoen" op 21 december 1348. Op 15 7 maart 1366 beleende "Dirc van Wassenair, borchgraef van Leyden, ridder [...] Dirc Floryssoen van Brabant minen neve" met een kampje lands ter grootte van drie morgen, geheten Anneboeys weer, gelegen in de ban van Maasland. In de kantlijn is vermeld: "Diddeboey van Catwijc". Als "Dirc Floryssoen van Brabant" en "Dirc Diddeboey" komt 8 hij in 1368 als schepen van Leiden voor. 9 Van Kan rekent de geslachten Van Brabant en Van Catwijck tot de riddermatige; hiervoor pleit de vermelding van "Diddeboey van 10 Catwijc", heemraad van Rijnland, als "knape" in twee oorkonden van 4 augustus 1363 en van zijn zoon Heynric als "knape" op 13 augustus 11 1365 . De naam Van Catwijc is overigens afgeleid van het zowel door 12 Dideric / Dirc / Diddebo(e)y Florensz. als zijn zoon Heynric vervulde ambt van schout van Katwijk. Diddebo(e)y was behalve in Katwijk aan den Rijn, 's-Gravenzande en Maasland ook in Monster gegoed: aldaar is in 1378 sprake van "Diddeboys erffname van Catwijc" en van "Diddeboys lant van Catwijck". Hoewel hij op 15 december 1375 nog als heemraad van 13 Rijnland in functie was, leefde hij dus in 1378 niet meer. Hij is in 14 de St. Pieterskerk te Leiden begraven; op zijn graf werden jaarlijks diensten gehouden voor de "memorie Diddeboys, sijns vaders ende sijns moeders ende Heynric sijns soens" . 15 Heynric Diddebo(e)ysz, evenals zijn vader schout van Katwijk (met inbegrip van Valkenburg) en schepen van Leiden, was gehuwd met 16 17 jonkvrouwe Badeloghe, een dochter van Philips van Wassenaar, burggraaf van Leiden. Zij was een achterkleindochter van de Leidse 18 burggraaf Hendrik (van Kuik), die in 1304 Florens van Brabant onsen lieven neve genoemd had, en was dus in de verte verwant met haar man. Over een legaat van haar vader Philips van Wassenaar ontstond een geschil tussen Heynric Diddebo(e)ysz. en haar broer Dirk van Wassenaar, burggraaf van Leiden, dat op 28 juni 1369 werd bijgelegd. 19 Blijkens een boedelscheiding tussen jonkvrouwe Badeloghe en haar kinderen is Heynric Diddebo(e)ysz. vóór 12 november 1371 overleden, 20 - betrekkelijk jong, hetgeen zijn vermelding bij de memoriediensten voor zijn vader en diens ouders verklaart. Zijn weduwe hertrouwde vóór 29 juni 1372 met Willem Smeder, schout van Leiden, maar is 21 enige jaren later overleden. Op 3 april 1383 vestigde "Philips 22 Henricszoen tot Catwijc" ten gunste van de parochie Rijnsburg een jaarlijkse rente van 10 schellingen op zijn huis gelegen te Katwijk bij het gasthuis "in rechten testament voer Mechtelt van Sc/St...wijc [?] myr oudermoder [grootmoeder] ziele ende myr joncfrou moder [moeder] bewisen hiet, dien God ghenedich si" . Philips Heynricsz, 23 zoon van jonkvrouwe Badeloghe en vernoemd naar haar vader Philips van Wassenaar, bezat een huis in Katwijk aan den Rijn, dat hij op 2 augustus 1397 aan de toenmalige burggraaf van Leiden verkocht. 24 Van Dideric / Dirc / Diddebo(e)y Florensz. zijn twee verschillende zegels met hetzelfde wapen bekend. Van het eerste type dateren de vroegste exemplaren uit 1336; het omschrift luidt: "+ S' DIDERIC 25 FLORIS SOEN". Het wapen vertoont een dwarsbalk, zoals ook de burggraven van Leiden voerden, met erboven twee handen en eronder een hamer. Het is een ongewoon wapen dat men behalve bij hem, zijn zoon Heynric Diddebo(e)ysz. en zijn kleinzoon Philips Heynricsz. nog bij een zoon van zijn broer Jan van Brabant, Jan Baertout, aantreft. Zonder aantoonbaar verband komt het in de tweede helft van de vijftiende eeuw in het Westland en in het midden van de zestiende 26 eeuw te Gorinchem voor. Vermeerderd met een schildhoek en een 27 hartschild, wordt het tegenwoordig nog gevoerd door het adellijke geslacht Speelman, afstammend van de gouverneur-generaal van Indië Cornelis Speelman, wiens voorgeslacht in Vlaardingen woonde. 28 De oudste zoon en leenvolger van Florens van Brabant heette, naar zijn grootvader, Jan van Brabant. Hij was in Leiden woonachtig en was enige malen schepen en burgemeester van deze stad. Wij kennen zijn schepenzegel, dat echter, volgens het aanvankelijke gebruik, een 29 sleutel vertoont, het attribuut van St. Pieter, de patroonheilige van Leiden. Jan van Brabant had eigen grondbezit in Valkenburg, en wel drie morgen land genaamd Heykenwere, die hij op 23 juli 1327 afstond aan graaf Willem III van Holland om er vervolgens door deze weer mee beleend te worden. Eenentwintig jaar later, op 8 juli 1348, verzocht 30 Jan van Brabant dit leen over te mogen dragen aan zijn zoon Jan Baertout, hetgeen werd toegestaan, terwijl bij diezelfde gelegenheid 31 Jan Baertout de gunst verkreeg dat zijn vrouw Alijd Hughendr. van den Bosch levenslang het vruchtgebruik van het land zou genieten. Jan 32 van Brabant is na 16 september 1370 overleden. 33 Ook Jan Baertout was schepen van Leiden en wij kennen eveneens zijn schepenzegel, dat nu geen Leidse sleutel, maar een familiewapen vertoont. Het is het wapen dat wij al van zijn oom Dideric / Dirc / Diddebo(e)y Florensz. kennen: een dwarsbalk met erboven twee handen en eronder een hamer. Jan Baertout komt niet voor met de naam Van Brabant. Hij is dus vernoemd naar een Jan Baertout, mogelijk een verwant van moederskant. Zijn huwelijk is (dan wel: zijn beide 34 huwelijken zijn) kinderloos gebleven - reden waarom hij in 1378 beschikkingen heeft getroffen over de vererving van zijn leenbezit, met name van de vier morgen in Wateringen die hij van de Leidse burggraaf in leen had en die al van zijn overgrootmoeder Alijd waren geweest. De aanhef van de desbetreffende oorkonde, van 16 augustus 1378, uitgevaardigd door de burggraaf, luidde aldus: "Wi Dirc van 35 Wassenair, burchgrave van Leyden, ridder, doe cond allen luden dat ic verlient hebbe ende verliene Jan Bertout onsen neve [...] vier morghen lands die gheleghen sijn in den ambocht van der Weteringhe". Het betrof dus de vier morgen in Naaldwijkerbroek in het ambacht Wateringen, die in 1304 door burggraaf Hendrik (van Kuik) aan zijn lieven neve Florens van Brabant waren toegezegd. In de akte is de opvolging voor het Wateringse leen van Jan Baertout heel precies geregeld: "Wair dat Jan Bertout voirs. storve sonder wittachtighe blikende boirt [ware het dat Jan Bertout zou sterven zonder wettige nakomelingen], so souden dese vier morghen voirs. comen aen Florys van Brabant Heynricszoen sinen neve of op sijn trouwede kinder, ende storve Florys sonder wittachtighe boirt, so souden se comen aen Hasekijn Florysdochter Janssoen van Brabant, ende storve Hasekijn sonder wittachtighe boirt, so souden se comen op den naghelnaesten [de naaste verwant] die ghecomen is van Florys van Brabant Jan Bertouts oudevader [grootvader] die ghecomen is van wittachtigher boirt ende die man voirt wijf dair si beyde even na sijn." De opvolging is dus zo geregeld dat bij kinderloos overlijden van Jan Baertout zijn neef Florys van Brabant Heynricsz. beleend zou worden. Mocht ook deze zonder wettige nakomelingschap overlijden, dan volgt "Hasekijn Florysdochter Janssoen van Brabant" [Hasekijn, Hase, dochter van Florys, die een zoon was van Jan van Brabant]. De akte lijkt te impliceren dat Jan Baertout twee broers heeft gehad, die beiden in 1378 al overleden waren: Heynric [Jansz.], nalatende een zoon Florys Heynricsz, en Florys Jansz, nalatende een dochter Hasekijn. Als ook Hasekijn zonder nageslacht zou overlijden, zouden de mogelijkheden van vererving onder de nakomelingen van Jan van Brabant uitgeput zijn en zou men moeten nagaan, wie onder de nakomelingen van diens vader - Jan Baertouts grootvader - Florys van Brabant de naastgerechtigde was. Opmerkelijk is dat toen Jan Baertout in 1393 overleden was , noch 36 zijn neef Florys Heynricsz, noch Hasekijn hem in zijn leenbezit is opgevolgd. Beiden waren reeds overleden. Het memorieboek van het St. Catharinagasthuis vermeldt de "jarichtijt Jan Bartouds, sijns vader, sijnre moeder, Alijt sijns wijfs, Alijt sijnre suster ende Florys van Brabant sijns neven" . Van Hasekijn is bekend dat zij in 1383 is 37 overleden. 38 Weliswaar is er geen belening met het burggrafelijke leen in Wateringen na de dood van Jan Baertout bekend, maar wel die met het andere leen in Valkenburg, Heykenwere, dat hij van zijn vader gekregen had en dat een leen was van de Hollandse graaf. Met dit leen nu werd op 24 augustus 1393 beleend "Hughe Andries Severytsz[oens]z[oen]"; de akte vermeldt nog dat dit leen "hem aenquam van Jan Baertout Jan van Brabants z[oen] sinen oem". Met het 39 burggrafelijke leen in Wateringen is Hughe Andriesz. pas op 12 mei 1421 beleend. 40 Doch wie was Hughe Andries Severytsz.z.? Van Kan houdt hem voor een zoon van Andries Geryt Zeverytsz.z, uit een vooraanstaande Leidse familie afstammend van Andries' grootvader Zeveryt Gerytsz. Wij kennen het schepenzegel van Hughe Andriesz, waarop als wapen is afgebeeld: drie palen, de rechtse boven beladen met een vijfpuntig sterretje. Men moet dus concluderen dat de beide lenen van Jan 41 Baertout in het bezit van een ander geslacht zijn overgegaan. Toch wordt in de leenakte van 1393 Jan Baertout als oem van Hughe Andries Severytsz.z. aangeduid, zodat er althans een verwantschapsrelatie in vrouwelijke lijn moet zijn geweest. Maar welke, is de vraag. Hoewel het denkbaar is dat Hughe Andriesz. een dochterszoon van Florys van Brabant Heynricsz. was, is het chronologisch aannemelijker dat hij een zoon van Hasekijn is geweest. De opvolgingsregeling voorzag weliswaar nog in een derde mogelijkheid, nl. dat als de nakomelingschap van Jan van Brabant geheel zou zijn uitgestorven, het leen terug zou gaan naar de nakomelingen van diens vader Florys van Brabant. In dat geval zou het leen echter zeker niet op een nakomeling in vrouwelijke lijn zijn overgegaan, omdat er nog nageslacht in de mannelijke lijn was - nl. van Dideric / Dirc / Diddebo(e)y Florensz. - en dat ging voor. Voor de veronderstelling dat Hughe Andriesz. een zoon is geweest van Hasekijn, is nog aan te voeren dat Hughe Andriesz. onder meer twee kinderen had, geheten Jan Baertout en Hase - Jan Baertout naar 42 de erflater, Hughe's oem (waarschijnlijk zijn oudoom), en Hase naar Hasekijn, mogelijk Hughe's moeder. Wij verlaten het geslacht Van Brabant en volgen het leenbezit in de handen van Hughe Andriesz. en diens zoon Jan Baertout Hughenz. Hughe Andriesz. was een Leids schepen, die in de Hoekse en Kabeljauwse twisten als Kabeljauw bekendstond. Hij was getrouwd met Machtelt Geryt Pietersz.dr, voor wie hij op 29 december 1420 van de grafelijkheid en op 19 mei 1421 van de burggraaf een douarie, 43 44 gevestigd op zijn respectieve lenen, verkreeg. Hij moet kort voor 1428 zijn overleden; zijn vrouw Machtelt overleefde hem. 45 Zijn zoon Jan Baertout Hughenz. is onmiskenbaar vernoemd naar de Jan Baertout, aan wie Hughe Andriesz. zijn leenbezit te danken had. 46 De beleningen met het grafelijke leen in Valkenburg, Heykensweer, weerspiegelen de woelige tijden: op 15 januari 1428 wordt Jan Baertout Hughenz. door Philips van Bourgondië beleend, op 14 december 1430 door Jacoba van Beieren en op 10 april 1439 opnieuw door Philips van Bourgondië. Het verbaast dan ook niet dat Jan Baertout Hughenz, 47 die koopman was in Leiden en in 1444/1445 schepen van die stad, politiek in moeilijkheden kwam. Zijn betrokkenheid bij het Hoekse oproer van 1445 maakte niet alleen een vroegtijdig einde aan zijn bestuurlijke carrière, hij werd bovendien door de Raad (het latere 48 Hof) van Holland veroordeeld tot een boete van 150 engelse nobelen. "Om grote nootzaken wille, zijn scattinge [...] te betalen" moest hij zijn leengoederen van de hand doen, zowel het grafelijke leen in Valkenburg als het burggrafelijke in Wateringen. Zo werd het oude 49 50 bezit der Van Brabants verspeeld. Jan Baertout Hughenz. is in of kort na 1480 overleden.

Uit dit huwelijk een zoon:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Hugo  †1428   



Bronnen:
1.Van Brabant (Leiden en Westland) (B 032), Drs. Johannes Friedrich Jacobs, De Nederlandsche Leeuw, Den Haag, 2001 (blz. 1)

Hasekijn Florijsdr van Brabant
Hasekijn Florijsdr van Brabant1, ovl. in 1383.

Hasekijn Florijsdr van Brabant.
VAN BRABANT (LEIDEN EN WESTLAND, VEERTIENDE EEUW) "+ S FLORENTII DE BRABANTIA" luidt het omschrift van één van de twee zegels aan een charter van 21 februari 1324 , waarbij de één oorkonder "ic Florens van Braband [...] vore Jhans ziele van Braband mijns vaders ende vore die mine", m.a.w. voor het houden van memoriediensten, de Heilige Geest te 's-Gravenzande 5 schellingen 's jaars gaf, verzekerd op de zuidelijke helft van tien morgen land gelegen in Zandambacht bezuiden de poort . Het wapen op het zegel 2 vertoont een hand met de vingers omhoog, de binnenzijde zichtbaar en de duim naar (heraldisch) links. De naam Van Brabant, zowel bij de vader Jan als bij de zoon Florens, wekt associaties met Machteld van Brabant, die als weduwe van graaf Floris IV van Holland in 's-Gravenzande woonde en in 1267 overleed. Een vernoeming van Jan van Brabant naar een telg van het hertogelijk huis van Brabant is gelet op de middeleeuwse 3 naamgevingsgebruiken niet uit te sluiten. Het charter van 21 februari 1324 is niet de oudste bron aangaande het geslacht Van Brabant. Reeds op 4 augustus 1304 vaardigde de Leidse burggraaf Hendrik (van Kuik) een oorkonde uit, die aldus 4 begint: "Wi Heynric, riddere, burchgrave van Leyden, maken cond allen luden dat wi ghegheven hebben Florens van Brabant, onsen lieven neve, ende bekennen dat die vier morghen lants die Alijd sijn moeder van ons hout te liene, comen zullen [...] op des voirseyts Florens outste kint". Florens van Brabant kreeg dus van de burggraaf de toezegging, dat de vier morgen land die door zijn moeder Alijd in leen gehouden werden, op (hem en) zijn oudste zoon zouden overgaan. Het feit dat Florens van Brabant door de burggraaf onsen lieven neve genoemd werd, maar dat zijn moeder Alijd de vier morgen land in leen hield, kan erop wijzen dat hij via zijn moeder met de burggraaf verwant was. Merkwaardig is dat in de akte niet vermeld wordt, waar de vier morgen lagen. Dit blijkt echter uit een aantekening die aan het afschrift van de akte is toegevoegd: "Item dese vier morghen voirs. legghen int ambocht van der Wateringhe, in Naeldwikerbroec". Er is als kanttekening aan toegevoegd: "Jan van Brabant", waarmee Florens' oudste zoon, de latere bezitter, zal zijn aangeduid. Het wapen van Florens van Brabant, een hand, doet denken aan dat van het Leidse geslacht Van der Hant. Florens' zoon Jan van Brabant woonde in Leiden. F.J.W. van Kan heeft in zijn proefschrift "Sleutels tot de macht. De ontwikkeling van het Leidse patriciaat tot 1420", Hilversum 1988, twee geslachten onderscheiden, Van Brabant en Van Catwijck. Wel veronderstelde hij familiebanden tussen beide, doch blijkens de oorspronkelijke versie van bijlage 8 (geleverd als digitaal bestand) heeft hij de oudste generaties enigszins door elkaar gehaald, hetgeen een goed begrip van de verwantschapsrelatie in de weg heeft gestaan. Inmiddels is duidelijk geworden dat Florens van Brabant behalve een zoon Jan van Brabant nog een zoon Dideric / Dirc / Diddebo(e)y had. Op 28 april 1341 beleende "ick Jan van Pollanen, ridder [...] Diedeboeye Florenszone van Brabant [...] mijnen neve" met een huis en hofstede in Katwijk aan den Rijn en drie morgen land in Valkenburgerbroek, geheten "tsGoithuys made", waarvan deze de eigendom tevoren aan hem had afgestaan - een transactie die wel meer 5 voorkwam. Wel zouden bij ontstentenis van wettige nakomelingen "dese vors. huysinge, hofstede ende lant vors. comen up den nagelnaest [de naaste verwant] die van Florys lijve van Brabant van wittachtiger boerte [van wettige geboorte] comen ware, Diedeboys vader vors. [...]". "Dirc van Brabant" wordt op 10 augustus 1342 als belending te 's-Gravenzande genoemd. In zijn functie van schout van Katwijk 6 bekrachtigde hij verscheidene oorkonden, b.v. als "Diddeboy" op 2 januari 1336 en als "Dirc Floryssoen" op 21 december 1348. Op 15 7 maart 1366 beleende "Dirc van Wassenair, borchgraef van Leyden, ridder [...] Dirc Floryssoen van Brabant minen neve" met een kampje lands ter grootte van drie morgen, geheten Anneboeys weer, gelegen in de ban van Maasland. In de kantlijn is vermeld: "Diddeboey van Catwijc". Als "Dirc Floryssoen van Brabant" en "Dirc Diddeboey" komt 8 hij in 1368 als schepen van Leiden voor. 9 Van Kan rekent de geslachten Van Brabant en Van Catwijck tot de riddermatige; hiervoor pleit de vermelding van "Diddeboey van 10 Catwijc", heemraad van Rijnland, als "knape" in twee oorkonden van 4 augustus 1363 en van zijn zoon Heynric als "knape" op 13 augustus 11 1365 . De naam Van Catwijc is overigens afgeleid van het zowel door 12 Dideric / Dirc / Diddebo(e)y Florensz. als zijn zoon Heynric vervulde ambt van schout van Katwijk. Diddebo(e)y was behalve in Katwijk aan den Rijn, 's-Gravenzande en Maasland ook in Monster gegoed: aldaar is in 1378 sprake van "Diddeboys erffname van Catwijc" en van "Diddeboys lant van Catwijck". Hoewel hij op 15 december 1375 nog als heemraad van 13 Rijnland in functie was, leefde hij dus in 1378 niet meer. Hij is in 14 de St. Pieterskerk te Leiden begraven; op zijn graf werden jaarlijks diensten gehouden voor de "memorie Diddeboys, sijns vaders ende sijns moeders ende Heynric sijns soens" . 15 Heynric Diddebo(e)ysz, evenals zijn vader schout van Katwijk (met inbegrip van Valkenburg) en schepen van Leiden, was gehuwd met 16 17 jonkvrouwe Badeloghe, een dochter van Philips van Wassenaar, burggraaf van Leiden. Zij was een achterkleindochter van de Leidse 18 burggraaf Hendrik (van Kuik), die in 1304 Florens van Brabant onsen lieven neve genoemd had, en was dus in de verte verwant met haar man. Over een legaat van haar vader Philips van Wassenaar ontstond een geschil tussen Heynric Diddebo(e)ysz. en haar broer Dirk van Wassenaar, burggraaf van Leiden, dat op 28 juni 1369 werd bijgelegd. 19 Blijkens een boedelscheiding tussen jonkvrouwe Badeloghe en haar kinderen is Heynric Diddebo(e)ysz. vóór 12 november 1371 overleden, 20 - betrekkelijk jong, hetgeen zijn vermelding bij de memoriediensten voor zijn vader en diens ouders verklaart. Zijn weduwe hertrouwde vóór 29 juni 1372 met Willem Smeder, schout van Leiden, maar is 21 enige jaren later overleden. Op 3 april 1383 vestigde "Philips 22 Henricszoen tot Catwijc" ten gunste van de parochie Rijnsburg een jaarlijkse rente van 10 schellingen op zijn huis gelegen te Katwijk bij het gasthuis "in rechten testament voer Mechtelt van Sc/St...wijc [?] myr oudermoder [grootmoeder] ziele ende myr joncfrou moder [moeder] bewisen hiet, dien God ghenedich si" . Philips Heynricsz, 23 zoon van jonkvrouwe Badeloghe en vernoemd naar haar vader Philips van Wassenaar, bezat een huis in Katwijk aan den Rijn, dat hij op 2 augustus 1397 aan de toenmalige burggraaf van Leiden verkocht. 24 Van Dideric / Dirc / Diddebo(e)y Florensz. zijn twee verschillende zegels met hetzelfde wapen bekend. Van het eerste type dateren de vroegste exemplaren uit 1336; het omschrift luidt: "+ S' DIDERIC 25 FLORIS SOEN". Het wapen vertoont een dwarsbalk, zoals ook de burggraven van Leiden voerden, met erboven twee handen en eronder een hamer. Het is een ongewoon wapen dat men behalve bij hem, zijn zoon Heynric Diddebo(e)ysz. en zijn kleinzoon Philips Heynricsz. nog bij een zoon van zijn broer Jan van Brabant, Jan Baertout, aantreft. Zonder aantoonbaar verband komt het in de tweede helft van de vijftiende eeuw in het Westland en in het midden van de zestiende 26 eeuw te Gorinchem voor. Vermeerderd met een schildhoek en een 27 hartschild, wordt het tegenwoordig nog gevoerd door het adellijke geslacht Speelman, afstammend van de gouverneur-generaal van Indië Cornelis Speelman, wiens voorgeslacht in Vlaardingen woonde. 28 De oudste zoon en leenvolger van Florens van Brabant heette, naar zijn grootvader, Jan van Brabant. Hij was in Leiden woonachtig en was enige malen schepen en burgemeester van deze stad. Wij kennen zijn schepenzegel, dat echter, volgens het aanvankelijke gebruik, een 29 sleutel vertoont, het attribuut van St. Pieter, de patroonheilige van Leiden. Jan van Brabant had eigen grondbezit in Valkenburg, en wel drie morgen land genaamd Heykenwere, die hij op 23 juli 1327 afstond aan graaf Willem III van Holland om er vervolgens door deze weer mee beleend te worden. Eenentwintig jaar later, op 8 juli 1348, verzocht 30 Jan van Brabant dit leen over te mogen dragen aan zijn zoon Jan Baertout, hetgeen werd toegestaan, terwijl bij diezelfde gelegenheid 31 Jan Baertout de gunst verkreeg dat zijn vrouw Alijd Hughendr. van den Bosch levenslang het vruchtgebruik van het land zou genieten. Jan 32 van Brabant is na 16 september 1370 overleden. 33 Ook Jan Baertout was schepen van Leiden en wij kennen eveneens zijn schepenzegel, dat nu geen Leidse sleutel, maar een familiewapen vertoont. Het is het wapen dat wij al van zijn oom Dideric / Dirc / Diddebo(e)y Florensz. kennen: een dwarsbalk met erboven twee handen en eronder een hamer. Jan Baertout komt niet voor met de naam Van Brabant. Hij is dus vernoemd naar een Jan Baertout, mogelijk een verwant van moederskant. Zijn huwelijk is (dan wel: zijn beide 34 huwelijken zijn) kinderloos gebleven - reden waarom hij in 1378 beschikkingen heeft getroffen over de vererving van zijn leenbezit, met name van de vier morgen in Wateringen die hij van de Leidse burggraaf in leen had en die al van zijn overgrootmoeder Alijd waren geweest. De aanhef van de desbetreffende oorkonde, van 16 augustus 1378, uitgevaardigd door de burggraaf, luidde aldus: "Wi Dirc van 35 Wassenair, burchgrave van Leyden, ridder, doe cond allen luden dat ic verlient hebbe ende verliene Jan Bertout onsen neve [...] vier morghen lands die gheleghen sijn in den ambocht van der Weteringhe". Het betrof dus de vier morgen in Naaldwijkerbroek in het ambacht Wateringen, die in 1304 door burggraaf Hendrik (van Kuik) aan zijn lieven neve Florens van Brabant waren toegezegd. In de akte is de opvolging voor het Wateringse leen van Jan Baertout heel precies geregeld: "Wair dat Jan Bertout voirs. storve sonder wittachtighe blikende boirt [ware het dat Jan Bertout zou sterven zonder wettige nakomelingen], so souden dese vier morghen voirs. comen aen Florys van Brabant Heynricszoen sinen neve of op sijn trouwede kinder, ende storve Florys sonder wittachtighe boirt, so souden se comen aen Hasekijn Florysdochter Janssoen van Brabant, ende storve Hasekijn sonder wittachtighe boirt, so souden se comen op den naghelnaesten [de naaste verwant] die ghecomen is van Florys van Brabant Jan Bertouts oudevader [grootvader] die ghecomen is van wittachtigher boirt ende die man voirt wijf dair si beyde even na sijn." De opvolging is dus zo geregeld dat bij kinderloos overlijden van Jan Baertout zijn neef Florys van Brabant Heynricsz. beleend zou worden. Mocht ook deze zonder wettige nakomelingschap overlijden, dan volgt "Hasekijn Florysdochter Janssoen van Brabant" [Hasekijn, Hase, dochter van Florys, die een zoon was van Jan van Brabant]. De akte lijkt te impliceren dat Jan Baertout twee broers heeft gehad, die beiden in 1378 al overleden waren: Heynric [Jansz.], nalatende een zoon Florys Heynricsz, en Florys Jansz, nalatende een dochter Hasekijn. Als ook Hasekijn zonder nageslacht zou overlijden, zouden de mogelijkheden van vererving onder de nakomelingen van Jan van Brabant uitgeput zijn en zou men moeten nagaan, wie onder de nakomelingen van diens vader - Jan Baertouts grootvader - Florys van Brabant de naastgerechtigde was. Opmerkelijk is dat toen Jan Baertout in 1393 overleden was , noch 36 zijn neef Florys Heynricsz, noch Hasekijn hem in zijn leenbezit is opgevolgd. Beiden waren reeds overleden. Het memorieboek van het St. Catharinagasthuis vermeldt de "jarichtijt Jan Bartouds, sijns vader, sijnre moeder, Alijt sijns wijfs, Alijt sijnre suster ende Florys van Brabant sijns neven" . Van Hasekijn is bekend dat zij in 1383 is 37 overleden. 38 Weliswaar is er geen belening met het burggrafelijke leen in Wateringen na de dood van Jan Baertout bekend, maar wel die met het andere leen in Valkenburg, Heykenwere, dat hij van zijn vader gekregen had en dat een leen was van de Hollandse graaf. Met dit leen nu werd op 24 augustus 1393 beleend "Hughe Andries Severytsz[oens]z[oen]"; de akte vermeldt nog dat dit leen "hem aenquam van Jan Baertout Jan van Brabants z[oen] sinen oem". Met het 39 burggrafelijke leen in Wateringen is Hughe Andriesz. pas op 12 mei 1421 beleend. 40 Doch wie was Hughe Andries Severytsz.z.? Van Kan houdt hem voor een zoon van Andries Geryt Zeverytsz.z, uit een vooraanstaande Leidse familie afstammend van Andries' grootvader Zeveryt Gerytsz. Wij kennen het schepenzegel van Hughe Andriesz, waarop als wapen is afgebeeld: drie palen, de rechtse boven beladen met een vijfpuntig sterretje. Men moet dus concluderen dat de beide lenen van Jan 41 Baertout in het bezit van een ander geslacht zijn overgegaan. Toch wordt in de leenakte van 1393 Jan Baertout als oem van Hughe Andries Severytsz.z. aangeduid, zodat er althans een verwantschapsrelatie in vrouwelijke lijn moet zijn geweest. Maar welke, is de vraag. Hoewel het denkbaar is dat Hughe Andriesz. een dochterszoon van Florys van Brabant Heynricsz. was, is het chronologisch aannemelijker dat hij een zoon van Hasekijn is geweest. De opvolgingsregeling voorzag weliswaar nog in een derde mogelijkheid, nl. dat als de nakomelingschap van Jan van Brabant geheel zou zijn uitgestorven, het leen terug zou gaan naar de nakomelingen van diens vader Florys van Brabant. In dat geval zou het leen echter zeker niet op een nakomeling in vrouwelijke lijn zijn overgegaan, omdat er nog nageslacht in de mannelijke lijn was - nl. van Dideric / Dirc / Diddebo(e)y Florensz. - en dat ging voor. Voor de veronderstelling dat Hughe Andriesz. een zoon is geweest van Hasekijn, is nog aan te voeren dat Hughe Andriesz. onder meer twee kinderen had, geheten Jan Baertout en Hase - Jan Baertout naar 42 de erflater, Hughe's oem (waarschijnlijk zijn oudoom), en Hase naar Hasekijn, mogelijk Hughe's moeder. Wij verlaten het geslacht Van Brabant en volgen het leenbezit in de handen van Hughe Andriesz. en diens zoon Jan Baertout Hughenz. Hughe Andriesz. was een Leids schepen, die in de Hoekse en Kabeljauwse twisten als Kabeljauw bekendstond. Hij was getrouwd met Machtelt Geryt Pietersz.dr, voor wie hij op 29 december 1420 van de grafelijkheid en op 19 mei 1421 van de burggraaf een douarie, 43 44 gevestigd op zijn respectieve lenen, verkreeg. Hij moet kort voor 1428 zijn overleden; zijn vrouw Machtelt overleefde hem. 45 Zijn zoon Jan Baertout Hughenz. is onmiskenbaar vernoemd naar de Jan Baertout, aan wie Hughe Andriesz. zijn leenbezit te danken had. 46 De beleningen met het grafelijke leen in Valkenburg, Heykensweer, weerspiegelen de woelige tijden: op 15 januari 1428 wordt Jan Baertout Hughenz. door Philips van Bourgondië beleend, op 14 december 1430 door Jacoba van Beieren en op 10 april 1439 opnieuw door Philips van Bourgondië. Het verbaast dan ook niet dat Jan Baertout Hughenz, 47 die koopman was in Leiden en in 1444/1445 schepen van die stad, politiek in moeilijkheden kwam. Zijn betrokkenheid bij het Hoekse oproer van 1445 maakte niet alleen een vroegtijdig einde aan zijn bestuurlijke carrière, hij werd bovendien door de Raad (het latere 48 Hof) van Holland veroordeeld tot een boete van 150 engelse nobelen. "Om grote nootzaken wille, zijn scattinge [...] te betalen" moest hij zijn leengoederen van de hand doen, zowel het grafelijke leen in Valkenburg als het burggrafelijke in Wateringen. Zo werd het oude 49 50 bezit der Van Brabants verspeeld. Jan Baertout Hughenz. is in of kort na 1480 overleden.

tr.
met

Severijn Bartout.

Uit dit huwelijk een zoon:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Hugo  †1428   



Bronnen:
1.Van Brabant (Leiden en Westland) (B 032), Drs. Johannes Friedrich Jacobs, De Nederlandsche Leeuw, Den Haag, 2001 (blz. 1)

Katrijn Garbrandsdr
Katrijn Garbrandsdr.

tr. voor 1509
met

Andries Huijgensz, zn. van Huge Jansz Bartout en Alijd Andriesdr, geb. Leiden circa 1474, Koopman en Drapenier te Leiden, drapenier, ovl. circa 1536.